De verovering van Den Briel, of Grondlegging der Batavische vryheid
(1777)–Simon Rivier– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
Tweede bedryf.Eerste tooneel.
Vander Mark, Entes, Treslong, de Ryk, Duivenvoorde, Gevolg van Edelen, Bootsvolk en Soldaaten; welke laatsten, geduurende dit Tooneel, allerbande Krygsbehoeftens, als uit de Schepen baalende, achterwaards en zylings overbrengen: ook ziet men eenige Standaarts, Vaandels, Vlaggen en Wimpels zwieren; zynde in den grond, ter wederzyden van het Tooneel, geplant.
Duivenvoorde.
Gy Heeren, wat is dit, dat gy u hier op 't strand
Tot eenen aanval schikt? Wat eisch maakt gy op 't Land
En Volk?
Vander Mark.
Wy komen hier by u als vrienden landen,
Om dus gesaamentlyk, het scherp van Alvaas tanden
Te stompen, wen hy u tot op 't gebeente knaagt.
Uw rechten dien hy schendt, de schatting die hy vraagt,
En zyn geweldnaary, doen ons te saamen komen,
Om hem te keeren. Wy, wy hebben voorgenomen,
Uit Held Oranjes last, voor Hollands vryën Staat,
Kloekmoedig 't hoofd te biên aan hem, die, door verraad,
Ons meer der drukt dan ooit zyn' Koning heeft gebooden
Te moogen doen; waarom wy u op 't vriendelykst nooden
Ter oopning uwer Poort; 't is tyd dat ge ons ontvangt,
Om uwen Landgenoot, door boei en band geprangd,
Verlossing, ademtogt en vryheid te bezorgen.
Gy ziet de tyranny, met moorden en verworgen,
| |
[pagina 12]
| |
Van dag tot dag, al meêr en meêr, in bezigheid,
Daar de arme Burgery en Weeuwen Wees vastschreidt,
Om 't droevige verlies van Vrienden, Bloed verwanten,
Van Man en Vader! ja, gy hoort, aan alle kanten,
Hoe 't klaagende Gemeen om de onderdrukking zucht,
Waarvan de ryksten liên, de kneevlaary ontvlucht,
Uit dit verdrukt Gewest, zich elders nederzaten:
Dus wordt door duizenden dit vruchtbaar Land verlaaten
En van zyn volk ontbloot: dit kan men tegengaan;
Indien gy maar met ons de hand aan 't werk wilt slaan,
Dan zult gy van alom ons helpers toe zien vloeijen,
En, uur op uur in magt, in moed en aanzien groeijen.
Duivenvoorde.
Wy weeten al te wel dat Alva, buiten recht,
Den tienden Penning heft, en een belasting legt
Die ons te moeilyk valt; maar wy zyn onderdaanen
Des Konings die daarom in 't minst niet moogen waanen
Ontrokkenen te zyn aan 't Graaffelyk gezag.
Wy worden wel gedrukt; doch kunnen ons beklag
Doen gelden voor den Troon, daar ons de Vorst zal hooren;
Aldus wordt Neêrlands recht met eer en roem herbooren,
Door Koningklyke gunst, zoo men verzoekend' blyft,
Toledo streng beklaagt, en anders niets bedryft
Tot nadeel van het Hof of Vorstelyk vermogen.
Entes.
De Koning en zyn Hof zien Alva zelfs naar de oogen.
Duivenvoorde.
Waarom dan Vorst en Hof en Alva niet weèrstaan?
Treslong.
Om dat men in één' keer nooit al te ver mag gaan.
Duivenvoorde.
Na 's Keizers overdragt van zyne Heerschappyen
Op zynen Zoon Philips, zyn alle muiteryen,
Die tegen deezen Zoon, door ons als Vorst erkend,
Met welken schyn 't ookzy, ooit worden aangewendt,
| |
[pagina 13]
| |
Ten hoogste straffens waard.
de Ryk.
Die Zoon zwoer ons met eeden,
Dat hy ons billykrecht nooit zou met voeten treeden.
Duivenvoorde.
Treedt dan de Koning zelf uw rechten met den voet?
Treslong.
Hy is aan spraakelyk voor 't geen zyn 'Landvoogd doet.
Duivenvoorde.
Klaag dan zyn 'Landvoogd aan.
Vander Mark. met drift.
Hoe kan ik langer zwygen!
Daar is geen recht aan 't Hof van Spanje te verkrygen;
Dit ziet gy zelf, Mynheer, al zwygt gy zulks nog stil.
De Landvoogd doet hier niets dan met des Vorsten wil,
Schoon d' eesten daar alleen de schuld van dient te draagen,
Tot zoolang dat men Vorst en Landvoogd kan verjaagen;
Ten zy de Koning zich, in tyds, gezeggen laat,
En spoedig 't recht hersteld van deezen vryën Staat.
Duivenvoorde.
Gy wilt dan dat men u de Poorten zal ontsluiten
En binnen laat om dus de Spaansche magt te stuiten?
Maar zyt gy sterk genoeg, indien 't u wordt vergund,
Dat gy de Kastiljaan, van hier verdryven kunt,
Wanneer hy d'aanval waagt gansch raazende en verbolgen?
vander Mark.
Wy kennen ons in staat dien Landaart te vervolgen.
Prins Willem, die alleen op goede tyding wagt,
Zal straks, uit Dillenburg, met Duitsche Leger magt,
Met Paltzer, Sax en Hes, de Nederlanden naadren:
Graaf Lodewyk doet reeds in Vrankryk volk vergadren:
De Brusselaar verlangt naar uitkomst: Utrechts volk.
Met dat van Zeeland, wenscht, met zynen scherpen dolk,
Op 't minste goed gerucht, het yzerjuk te breeken,
Dat elk met weêrzin draagt: Oranjes Legerteeken,
| |
[pagina 14]
| |
Zyn Vorstelyk beleidt, des Volks getergde wraak,
En 's Hemels onderstand, bevordren onze zaak.
Ons volk, nog ingescheept, vol yver en verlangen,
Brandt om aan Land te treên en 't laatst bevel te ontvangen
Ter storming op den muur, die ligt wordt overheerd,
Waardoor de Burgery zou lyden; dies begeert
Oranje, door myn' mond, dat zich de Brielenaaren
Met ons vereenigen, om allerlei gevaaren
Aldus, gelykerhand, te keer te kunnen gaan.
Gy, Heeren, moet dit straks de Vroedschap doen verstaan.
Wy eischen kort beraad en willen uwe schaden,
Waar 't weezen kan, verhoên. Wy geeven tot beraaden
Alleen twee uuren tyds; want zoo alsdan 't besluit
Nog weiffelbaar mogt zyn, zal deeze Stad ten buit
Voor myn Soldaaten en myn moedig Zeevolk weezen;
Doch zoo men ons ontvangt heeft niemand iets te vreezen.
Duiven voorde, na den Edelman, door hem medegebragt, stil gesproken te bebben.
Wy gaan en doen terstond van uwen eisch verslag.
| |
Tweede tooneel.
Vander Mark, Entes, Treslong, de Ryk, Gevolg van Edelen.
vander Mark.
Ga, vander Hoeve, zorg, voor 't einde van deez' dag,
Dat Spiegel, Kabeljaauw, van Dorp, van Everdingen,
Ruikhaver, Duivel, Daam en Graaf, de Stad omringen;
Doch enkel maar van verre; om 't Krygsvolk zoo 't behoord
Te voeren aan den wal op 't eerst gegeeven woord.
Een Edelman binnen.
Gy, Entes, geef terwyl de Schepen zulk een legging
Die dienstig zy om ons, terstond, op de eischontzegging,
| |
[pagina 15]
| |
Te sterken met Kanon, zoo 't op een stormen gaat,
Waarvan ik alle zorg aan Brand en Jelmer laat,
Daar Franssen en de Goede al 't noodig tuig ontschepen,
Dat Steltman en Merouws bevelen zal te sleepen
Waar 't Robol en Gilain het allernuttigste acht,
Ten aanloop op den muur; om, met d'aanstaanden nacht,
In spyt van 't Raadsbesluit, de Stad te kunnen winnen.
Treslong.
Geen weigring van dien Raad vermeesterd onze zinnen,
Noch zal ons wanklen doen na gy den storm gebiedt.
Entes.
De zwakke Burgery, zal, eer zulks eens geschiedt,
Wen zy dien toestel merkt, de Noordpoort straks ontsluiten.
Vander Mark.
Wie lust tot vluchten heeft, ga door de Zuid poortbuiten,
Tot dat men eindelyk het vliên beletten kan;
Dus wordt de Vesting zwak en gansch ontleedigd van
De zulken, die, gestuit, ons zouden wederstreeven.
Entes.
Wy gaan, Mynheer, om acht op uw bevel te geeven.
| |
Derde tooneel.
vander Mark, Treslong, de Ryk.
Treslong.
't Zal niet ondienstig zyn dat gy den Veerman spreekt;
Wy hooren ligt van hem wat binnen meest ontbreekt,
En ons voordeeligst is, zoo men de storm moet waagen,
En aan wat kant des muurs men 't stormtuig dient te draagen:
Hy wagt op uwen last en blyft van verre staan.
vander Mark.
Maar zou ik op zyn reên wel zeker durven gaan?
| |
[pagina 16]
| |
Treslong.
Ja; hy is Geus in 't hart: hy zal ons niet bedriegen.
Hy 's een rondborstig man, die ons niet voor zal liegen:
Ik heb, in vroeger tyd, hem wel iets meêr betrouwd.
Vander Mark.
Dat hy dan nader kome, en ons in het kort ontvouwt
Hoe 't alles binnen staat, en wat hy heeft vernomen.
Treslong, Koppestok werkende.
Treê toe. Gy moogt by ons, als uwe Vrienden, komen.
| |
Vierde tooneel.
Vander Mark, Treslong, de Ryk. Kopperstok.
vander Mark, tegen Koppestok.
Gy deedt uw boodschap wel, en hieldt getrouw uw woord;
Maar hebt gy uit den mond der Heeren niets gehoord
Dat ons tot nut kan zyn?
Koppestok.
Dat zou wel konnen weezen.
Treslong.
Hoe vond gy 't in den Raad?
Koppestok.
In siddring en in vreezen.
De Raad was op 't Stadhuis vergaderd, toen ik daar
Verscheen, en elks gezicht! stond angstig, bang en naar.
Ik opende eerst den last, door u my opgelegen,
En moest toen buiten staan. Na alles te overwegen
Deed NikkerGa naar voetnoot* my de vraag, hoe sterk van volk gy waart?
Ik zei', vyfduizend man; waardoor den Raad, vervaard,
| |
[pagina 17]
| |
Twee Heeren met my zondt, die gy reeds hebt gesprooken.
Vander Mark. glimlagchende.
Gy hebt zeer wel gezegd.
de Ryk, lagchende.
Hoe heeft hy toch gerooken,
Ons Krygsvolks juist getal? hoe wist hy 't zoo naby?
Treslong, tegen Koppestok.
Uw gissing was niet kwaad. Wat zegt de Burgery?
Koppestok.
By veelen wekt gy vreugd, by weinigen, daar tegen,
Verdriet: het Kloostervolk is u meest ongenegen:
De Geestlykheid schynt my het allerminst gesticht;
Zy roepen van den eed, van Kerkdienst en van pligt,
Van Alva, Koning, Graaf, en van zich streng te wreeken
Aan Ketter en aan Geus! terwyl 't Gemeen dat preeken
Door gaans slaat in den wind en naar verlossing haakt.
Vander Mark, tegen Koppestok.
Ga weder naar de Stad: gy zyt zoo wel bespraakt
Dat gy daar meerder volk in ons belang kunt trekken.
Koppestok, met levendigheid.
Oranje, is 't woord; die naam zal hulp voor u verwekken
En maaken dat gy daar haast meester worden zult.
| |
Vyfde tooneel.
vander Mark, Treslong, de Ryk.
Vander Mark
De Geestlykheid draagt meest van al het kwaad de schuld;
Ik heb dit meêr gezegd, en 't is genoeg beweezen.
de Ryk.
Wy moeten niet te diep in haaren handel leezen,
Maar de Religietwist vermyden waar men kan.
Wy moogen in 't geheim wel lagchen met den Ban
Van Bisschop en van Paus; maar om de Pausgezinden,
In Vryheidslust, aan ons en ons belang te hinden,
| |
[pagina 18]
| |
Dient de ergernis geweert; zoo wy dus werkzaam zyn
Zal onzen arbeid meêr gedyën: dit venyn
Der tweespalt, om 't Geloof, verdeeldt de Nederlanden;
Daar de afkeer van 't gewigt der ketenen en banden
Behoorden één te zyn in 't Nederlands gemoed,
Dat ziel- noch lichaamsdwang nooit slaafsche hulde doet,
En spoedig ééns zal zyn in hem van hier te dryven,
Zoo men slechts ieder laat in zyn gevoelen blyven,
En niet meêr tergen zal door schelden of geraas,
't Recht kenmerk van een' zot, en teeken van een' dwaas.
Entes.
En echter zien wy hen, die de Eendracht moesten voeden,
De scheuring koesteren en 't allerhevigst woeden;
Daar 't Geestelyk gezag de Spanjaards voor zal staan,
Tot deezen ook de hand aan hunne goedren slaan;
Want naauwlyks zullen daar de Kerken iets door lyden,
Of daadlyk zal hun tong de Spanjaard ook bestryden,
En zelfs verketteren, gelyk aan ons geschiedt:
Wie op hun Kerklyk, ja, terstond geen, amen, biedt,
Iets hunner goedren eischt, of 't minst durft tegenspreeken,
Wordt lasterlyk gegispt en schandlyk doorgestreeken.
| |
Zesde tooneel.
Vander Mark, Treslong, de Ryk, Koppettok, Rochus.
Koppestok.
Ik, die op uw bevel iets uittevoeren dacht,
Ben deeze Vriend ontmoet en heb hem hier gebragt;
Hy weet hoe 't in de Stad zich schikt naar u genoegen.
Vander Mark, tegen Rochus.
Wat nieuws brengt gy van daar?
Rochus.
Mynheer, de Burgers voegen
| |
[pagina 19]
| |
Zich, voor uw zaak, byeen, verlangende dat gy
Hen rasch verlossen zult van Alvaas tyranny.
De Stadsregeerderen, voor u op 't hoogst verlegen,
Zyn raadloos en verbaast. Die Spanje zyn genegen
Verzaamlen 't kostlykst goed by hunn' gereedsten schat,
Op Wagen, Kar, of Sleê, waarmeê zy onze Stad
Ontruimen; zoo dat gy geen tegenweer zult vinden:
De Vesting wordt ontbloot van Paus- en Spaansgezinden,
En de allerbittersten zyn reeds de Zuidpoort uit.
Vander Mark.
't Wordt tyd, Treslong, dat gy het verder vluchten stuit;
Wien gy het waardig keurt kunt gy myn gunst belooven;
Doch die niet blyven wil, moet gy zyn goedren rooven,
En leedig laaten gaan waar 't hem behaagen zal.
Laat vyfentwintig man u volgen langs den wal,
En voorts de Zuidpoort in; ligt houdt men haar nog open
Na de uuren van beraad en uitstel zyn verloopen;
Maar wordt u zulks belet, door 't sluiten deezer Poort,
Verzoek de ontsluiting dan; doch zoo men u niet hoort,
Gebruik dan vry geweld, doet haare deuren breeken,
Of daar, door Pek en Rys en Stroo, den brand in steeken,
Tot gy eene oopning vindt tot straf der Geestlykheid.
| |
Zevende tooneel.
Vander Mark, de Ryk, Koppestok, Rochus.
Vander Mark, tegens Koppestok en Rochus, zyne reden vervolgende.
Myn Vrienden, ik bedank u beiden voor 't beleidt,
En voor uw' goeden dienst aan 't Vaderland beweezen.
Keert naar den Briel, tracht daar de Burgers te beleezen
Tot ons belang, en wy, wy zullen uwe trouw
Vergelden; ja, gy zult, wanneer dit Staatsgebouw
| |
[pagina 20]
| |
Zal op zyn grondvest staan, alsdan den roem ook draagen,
Dat gy daar de eerste hand, met ons, hebt aangeslaagen.
Rochus.
Ik twyffel niet, Mynheer, of alles zal wel gaan.
Koppestok.
Kom, Rochus, laaten wy de Stedelingen raân,
In spyt van die 't mishaagt, Oranjes volk te styven.
| |
Agtste tooneel.
Vander Mark, de Ryk.
Vander Mark.
Wy moeten nu vooral niet langer leedig blyven,
Maar aan de Noordpoort ook het Krygsvolk naadren doen,
Om allen wederstand, van binnen, te verhoên:
Twee uuren zyn aldaar slechts tot beraad gegeeven,
Doch niet ter wapening, om ons te wederstreeven.
Dat de aanval deezer zyde aan Robol word' belast,
Terwyl Treslong de Stad aan d' andren kant verrascht.
Einde des Tweeden Bedryfs.
|