hij hem reeds eerder gevonden had, bijna zes dagen geleden!
Het aapje was onvermoeid. Telkens uitte hij zijn blijdschap en sprong hij tegen zijn baas op, alsof hij hem wilde aanzetten nog sneller te loopen.
Eindelijk hadden man en aapje bijna de plek bereikt, waar hij Paul het eerst had zien liggen. Plotseling rende Jimmy een hoek om, alleen vooruit door de duisternis. Laval, die van het harde loopen naar adem hijgde, wischte zich het voorhoofd af, klemde de tanden op elkaar en verdween ook om den hoek......
Opeens gaf hij een kreet van blijdschap. Twintig meter voor hem zag hij een donker lichaam op den grond liggen. Als een kleine, donkere schim vloog Jimmy er op af.
‘Paul!’ riep de man, ‘Paul!’ Met een dreunend geluid echode zijn stem door de holle ruimte.
*
Heel in de verte hoorde Paul die stem. Hij hoorde zijn naam roepen, hij bewoog zich onrustig. En plotseling voelde hij een zacht, harig wezen tegen zijn wang wrijven...
Op het moment, dat hij wist, dat hij leefde en dat de stem aan Laval toebehoorde, gebeurde er iets ontzettends.
Zonder de minste waarschuwing, begon het ergens boven zijn hoofd te kraken. Het geluid werd snel sterker en plantte zich eindelijk met oorverdoovend geraas verder.
Een geweldig stuk graniet viel met een ratelenden slag uit het plafond van de gang, onmiddellijk gevolgd door een lawine van gruis en mergel.
De gestalte van Laval verdween achter de geweldige massa en 't opwarrelende stof en gruis doofde de rossige vlam van de toorts.
En daarna werd het langzaam stil. De afschuwelijke doodelijke stilte van de onderaardsche gang was teruggekomen, maar intenser en benauwender dan voorheen.....