De inspecteur sloot de laatste zak weer en ontstak vervolgens zijn carbidlantaarn.
‘Jullie hebben geen gereedschappen bij jullie, om die ijzeren deur open te krijgen?’, vroeg hij, Kool scherp aanziende. Het magere mannetje opende vermoeid zijn oogen.
‘We hebben niets anders bij ons dan een zakmes’.
‘Dan ziet het er leelijk voor ons uit. Ik heb ook geen gereedschap’.
‘Misschien is er heelemaal geen gereedschap noodig...’, vervolgde Kool na een korte pauze.
‘Hoe bedoel je dat?’, vroeg de inspecteur langzaam.
‘O, zoo maar......’, grinnikte Kool.
‘Weet je een manier om uit deze grot te komen, zonder die deur te forceeren?’
‘Dat is tenminste een behoorlijk gestelde vraag’, zei het mannetje vroolijk. ‘Daar zal ik een behoorlijk antwoord op geven. Ja...... ik weet een andere manier!’
Er was een lange, drukkende stilte. Zwaar ging de ademhaling van Valk, die zijn kameraad in spanning aanstaarde.
‘Welke is die manier?’ klonk eindelijk de stem van den politieman.
‘Een derde uitgang,’ was Kool's verrassend antwoord.
‘Jij kent een derden uitgang?’
Kool verroerde zich niet. Hij leunde lui uitgestrekt tegen tegen den muur, de beenen gemakkelijk over elkaar geslagen.
‘Zeker,’ bevestigde hij bedaard.
‘Dan ben je zedelijk verplicht ons dien derden uitgang aan te wijzen,’ sprak de inspecteur.
‘Dáár begin ik niet aan,’ lachte Kool, afschuwelijk treiterend. ‘Ik stel een voorwaarde, en op die voorwaarde zal ik u naar dien derden uitgang brengen,’
‘En welke is die voorwaarde?’