‘Gaat het niet naar je zin?’, fluisterde Valk.
‘Bekijk die treden eens, deze boven mijn hoofd!’, zei Kool ernstig.
Valk kroop naast hem en keek.
‘Ik zie er niets bijzonders aan,’ merkte hij zacht op. ‘Ze zijn net zoo uitgesleten en stoffig als die we reeds achter ons hebben.’
‘Toch niet,’ sprak Kool wantrouwend. ‘Juist dat laagje stof bracht mij op een idee. Kijk eens goed, Valk...... zie je geen indrukken van voetstappen?’
‘Nu je het zegt, zie ik het,’ gaf Valk toe. ‘Maar dat is niets bijzonders. Onze kameraden......’
Kool legde eensklaps zijn hand op den mond van den reus, zoodat deze den zin niet kon voltooien.
‘Klets niet. Ik wil alleen maar zeggen, dat er hier iemand geloopen moet hebben. Op iedere trede is echter maar één voetstap te zien. Kijk, Otto, hier zie je den indruk van een linkerschoen, op de volgende trede van een rechter en zoo verder. Als je dus je hersenen een beetje gebruikt, zal je met mij eens zijn, dat de eigenaar van die schoenen slechts éénmaal van deze trap gebruik heeft gemaakt. Hij liep de trap op, dus hier leid ik uit af, dat hij òf nog boven moet zijn, òf door een anderen uitgang, die zich dan boven moet bevinden, de grot heeft kunnen verlaten. In het eerste geval......’
‘......moeten we dubbel op onze hoede zijn!’, schrok Valk op.
‘En in het andere geval,’ vervolgde Kool.
‘......hebben we niets met de ijzeren deur te maken en zullen we dien uitgang boven ook wel vinden!’, voltooide Valk weer.
‘Goed gesproken,’ zei Kool met een goedkeurend knikje. ‘Dat zijn de eerste wijze woorden, die ik sinds gisteren uit je mond gehoord heb. En ik voor mij ben overtuigd, dat de eigenaar van de schoenen, die, zooals je