reis en kan je je eigen weg gaan. Natuurlijk op voorwaarde, dat je alles geheim houdt wat je vannacht hebt ondervonden en gezien. Ben je nu overtuigd?’
‘Ja......’, antwoordde Paul, nog wat aarzelend. ‘Maar die zakken......’
‘Wat zeur je toch over die zakken!’, mengde Valk zich weer in het gesprek. ‘Als je het graag wilt weten, wil ik ze heusch wel voor je open maken, hoor. Moet ik dat soms doen?’
Paul schrok van die klank in zijn stem. Plotseling voelde hij, hoe belachelijk hij zich maakte met zijn wantrouwen. Valk had al een der zakken opgenomen, doch nu schudde Paul haastig het hoofd. ‘Nee, mijnheer, ik geloof u, het spijt me erg, maar het is allemaal zoo geheimzinnig. Ik...... ik......’
‘Ja, ja, de jeugd is nieuwsgierig’, zei Kool grappig. Toen draaide hij zich om. ‘We zullen voorzichtig doorloopen. Paul weer voorop, wij volgen met uitgedoofde lampen’.
Valk liet en gebrom hooren, en naast Kool volgde hij Paul op den voet. Deze liep om het vooruitspringend gedeelte heen en ging voorzichtig de gang in, die als een S liep. Spoedig had hij de zijgang bereikt, die links als een donkere en smalle opening in den wand gaapte.
‘Hoe nu?’, vroeg Kool ongeduldig. Zijn stem klonk weer zenuwachtig.
‘Daar voor ons moet de ijzeren deur zijn’, zei Paul zacht. ‘Zal ik weer vóór gaan?’
‘Ja, voorzichtig!’, waarschuwde Kool.
Paul knikte en keerde zich in de richting, waar de deur zich moest bevinden. Hierdoor kwam het, dat hij niet zag hoe Kool en Valk elk een pistool uit de zak haalden. Daar zij de uitgeschakelde zaklantaarn in de linkerhand hielden, namen zij het wapen in de rechter. In het schemerachtige licht van Paul's lamp, wisselden zij een snel-