‘Is dit de “zaal”?,’ vroeg Kool onstuimig en hij hield Paul tegen.
Deze zette zijn pak neer en haalde diep adem. Hij hijgde van vermoeienis. Ook de beide mannen legden hun vrachten op den grond.
‘Neen, dit is nog steeds een gang,’ antwoordde de jongen. ‘Maar nu hebben we de “zaal” spoedig bereikt. Mag ik even uitrusten?’
‘En of, dat heb je wel verdiend,’ zei Kool. ‘Laten we maar gaan zitten. Hoe lang is het nu nog loopen?’
‘Vijf minuten, langer niet, mijnheer.’
‘Prachtig! Luister eens.’
Hij boog zich vertrouwelijk tot Paul over. ‘Als we de “zaal” hebben bereikt en je ons even vlug weer naar den uitgang terug brengt, krijg je een extra tientje van me.
Accoord van Putten?’
‘Nou en of, dat zou heerlijk zijn, mijnheer,’ antwoordde Paul met schitterende oogen. Maar eensklaps moest hij weer denken aan de zonderlinge woorden over die sneeuw en die voetsporen. En een vraag drong zich in hem op, die hem een brandend gevoel van angst gaf. Zou het geld, dat hij zou verdienen, zelf wel eerlijk door die mannen verdiend zijn? Hij keek hulpeloos naar het magere mannetje, de vraag op de lippen.
Kool knikte hem echter heel vriendelijk toe. ‘Ale je uitgerust bent, zullen we weer opstappen, beste jongen.’
‘Ja, mijnheer.’
Op het oogenblik, dat hij opstond, gaf Valk opeens een verschrikten kreet. Hij sprong bliksemsnel op en staarde naar het andere einde van de gang.
‘Wat heb je...... spreek op!’, stiet Kool uit, eveneens opspringend. Zijn bruine oogen glansden angstig.
‘Dáár......,’ hijgde Valk, bevend op zijn beenen. ‘Een...... spook......’