‘Nou en of, mijnheer!’, bekende Paul. Hij stond vlug op en begaf zich achter in de zaal, waar hij een lange brief aan mevrouw schreef en een kort briefje insloot voor Lies.
‘Ik neem een fijne biefstuk voor je mee!’, schreef hij als P.S.
Toen hij gereed was stond mijnheer Valk naast hem. ‘Heb je zin om met me naar een bus te loopen, of wil ik het alleen doen?’, vroeg hij vriendelijk.
Paul schudde het hoofd. ‘Graag samen’, antwoordde hij. ‘Is het al laat?’
‘Bijna negen uur. We zijn om half tien terug en dan kruip je lekker in bed. Morgenochtend kom ik je vroeg wekken, want we hebben een drukken dag. Ga je mee?’
Het sneeuwde nog steeds, toen zij buiten kwamen, en de lucht was inktzwart.
‘Het zal een dik pak worden, vannacht’, mompelde Valk en zachter voegde hij er bij: ‘Zou Kool daar rekening mee houden?’
‘Vroeg u iets?’, vroeg Paul.
De breedgeschouderde man schudde het hoofd en wees naar de brievenbus op een hoek. ‘We zijn er’, zei hij alleen en tamelijk nuchter.
Het was klokslag half tien, toen Paul zich tusschen de kille lakens van het hotelbed liet glijden. Maar in de kamer was het behagelijk warm, het kussen was zacht en bij de gedachte aan de dikke, natte sneeuwvlokken buiten, duurde het maar heel kort voor hij insliep.
Zijn laatste gedachte was bij Liesje Zandstra.
‘Je krijgt een fijne biefstuk......’, fluisterde hij, voldaan glimlachend.