| |
Het derde geheim.
I.
Van de natuurlijke en maatschappelijke beperkingen van drukpersvrijheid kom ik tot de politieke. Wie de banketten gadeslaat, waaraan de persvertegenwoordigers lijntjes trekken met Ministers en andere rechthebbenden op steek of keten, zou het niet zeggen, dat er nog steeds verborgen censuur bestaat. Maar de ondankbaren en ondeugenden onder ons, de jongens van de journalistieke vlakte, - zij beweren wel eens, dat die censuur van al die verbroederingen en eerewijnen wel eens het gevolg kon zijn. En
| |
| |
dat er aanleiding is, om een derde geheim te ontsluieren, dat zich bij wijze van vraag aldus laat formulieren: Dulden de Staatsmachten kritiek of eischen zij dienst?
Wie deze vraag wil beantwoorden, moet zich eerst rekenschap geven omtrent den grondslag der verhouding tusschen pers en Overheid. Heeft zich hiervan rekenschap te geven, dat de courant eigenlijk den laatsten rechtsgrond vormt van het wettig gezag. Ik zeg van het wettig gezag, om iedere discussie over den gezagsoorsprong, die mij op het pad van staatsfilosofische beschouwingen zou leiden, dat ik hier niet betreed, bij voorbaat af te snijden. Maar juist het wettige van het gezag baseert zich op een vrije en onafhankelijke pers. Geen wettig gezag zonder wet, geen wet zonder parlement, geen parlement zonder volksovertuiging, geen sprekende volksovertuiging zonder courant. De courant is een verlengstuk van het parlement en deelt in de controleerende bevoegdheid der volksvertegenwoordiging, niet omdat de bevoegdheid haar rechtstreeks wettelijk zou zijn verleend, maar wijl geen uitoefening der wettelijke bevoegdheden zonder haar mogelijk is. Het grondwettelijk gewaarborgde recht aan de burgers toegekend, om zonder voorafgaand verlof gedachten en gevoelens door middel van de
| |
| |
drukpers te openbaren, vormt het sluitstuk van heel ons regeerings-systeem.
Wanneer nu, komt dat recht in gevaar? Niet bij de behandeling en beoordeeling van gewone wetsontwerpen, die altijd treden in het licht van de openbaarheid, en waarbij de richting en de inhoud van het Regeeringsbeleid automatisch onder de beschijning komen van de kritiek. Zoolang er sprake is van wetgevenden arbeid is de Regeering nauwkeurig aan samenwerking met de volksvertegenwoordiging gebonden, en stelt zij zich open voor de kritiek van de pers. Maar nauwlijks begeeft zij zich op het terrein, waar haar door de wet een uitvoerende of provisorische bevoegdheid is gegeven, - of de controle van haar beleid wordt afhankelijk van de waakzaamheid van het parlement en.... van de geestelijke moeder van het parlement: de pers. Het is deze functie van spontane controle van parlement en pers, welke aan uitvoerende en provisorische Regeeringshandelingen de kans ontnemen een dictatoriaal karakter te verkrijgen. De machtsdelegatie, die onze wetgeving in een reeks van gevallen aan de Regeering toestaat is, met behoud van het constitutioneel-demokratisch karakter van het staatswezen alleen mogelijk door de erkenning van het recht der organen van de openbare meening op con- | |
| |
trole en kritiek. En ik zou haast zeggen: in deze gevallen, veel meer dan bij de automatisch gecontroleerde gewone wetgeving, verschaffen parlement en pers den waren waarborg onzer volksvrijheden. Bij de discussie over wetsontwerpen is door de parlementaire behandeling de waarborg aanwezig, dat niet gehandeld wordt in strijd met het inzicht van de meerderheid der bevolking. Maar bij de controle op provisioneele en uitvoeringshandelingen der Regeering is het belang van de geheele gemeenschap gemoeid. Welk stelsel van sociale verzekering er zal komen, hoe de subsidieering en inrichting van het onderwijs zal zijn, - dat zijn zaken waarin na den kamp der meeningen de meerderheid beslist, - maar dat er billijkheid heerschte bij de benoemingen, dat
er geen buitenlandsche politiek wordt gevoerd, die het gezag en het belang van den staat ondermijnt, - dat de rechtspraak onpartijdig is en de rechtsvervolging, - dat zijn geen quaesties van strijdende inzichten maar van algemeen en algemeen erkend volksbelang. De controle der openbare meening heeft hier geen betrekking op richting en inhoud, maar op tactische en factische juistheid en op rechtvaardigheid van het Regeeringsbeleid.
* * *
| |
| |
Het mag een bewijs heeten van het groot vertrouwen, dat de grondleggers van onze wetgeving in de betrouwbaarheid der te verwachten Regeeringen hebben gekoesterd, wanneer wij zien, hoe vele en belangrijke gedelegeerde macht aan de Regeering in handen is gegeven. En, merkwaardig! met de ontwikkeling der demokratie schijnt het veld der zelfstandige Regeeringsbevoegdheden eer uitgebreid dan ingekrompen. Dat proces is zich in de praktijk hoe langer zoo meer aan het voortzetten, sedert de partij-verhoudingen in het parlement geen parlementaire Regeeringen meer mogelijk maken, en de Regeering hoe langer zoo meer aan politieke partij-controle ontsnapt.
Naarmate het parlementair ingrijpen verzwakt, valt de controleerende functie hoe langer zoo meer terug op het volksorgaan, dat op zijn beurt een deel van zijn kritische functie aan het parlement had gedelegeerd: de pers. Het is opmerkelijk, maar voor wie het veralgemeenend karakter van het moderne leven vat, begrijpelijk, dat vroeger de politieke functie der dagbladpers vooral bestond in de bestrijding van den politieken tegenstander, terwijl tegenwoordig de pers zich veel meer spitst op de kritische beoordeeling van factische Regeeringsdaden. Zoowel de bewogen discussies in de pers over door de
| |
| |
Regeering genomen of heimelijk bevorderde daden van buitenlandsche politiek, als de heele persbeweging over de quaestie der zendtijdverdeeling geven van het zooeven waargenomen verschijnsel recente voorbeelden.
* * *
‘Tegen de groote kwalen de groote geneesmiddelen’, zoo luidt een Fransche zegswijze. Zelfs de beste en betrouwbaarste Regeering zal moeten worstelen tegen de verleiding, zich meer aan eigen willekeurig inzicht toe te vertrouwen dan een niet altijd waakzame en altijd met arbeid overladen volksvertegenwoordiging mag gedoogen. En hoe veel verleidelijker wordt dit, wanneer de Regeering, evenals in de tijden van Jan de Witt, zich van de instemming van belangrijke groepen in het parlement verzekerd weet en het tijdig overleg vooral over voorloopige maatregelen van buitenlandsche politiek, met de Staten-Generaal, haar maar in conflict brengt met een kleine, vastberaden oppositie.
Intusschen behoort het hier niet tot mijn taak aan mijne lezers mijn inzicht te openbaren omtrent onze huidige parlementair-politieke verhoudingen. Maar als ik zooeven uitriep: ‘Tegen de groote kwalen de groote middelen!’ - dan bedoelde ik daarmee te zeggen: wan- | |
| |
neer aan de pers het op de parlementaire controle ingerichte contact met de politieke partijen ontbreekt, dan zal zij naar andere instrumenten moeten zoeken om haar plicht, den gewetens-eisch van het volk aan de Regeering kenbaar te maken, te vervullen.
* * *
Bij ons te lande is de pers over het algemeen onafhankelijk van de politieke partij. En die onafhankelijkheid is met de veralgemeening van leven en pers toegenomen. Er bestaat dikwijls een zoo los verband tusschen de partijleiders en hun geestverwante organen, dat de weg naar den partijleider, die rechtstreeks zou kunnen voeren tot parlementaire bemoeienis niet is aangewezen. Indien aan een journalist bewijsstukken of vermoedelijke bewijsstukken in handen vallen van ernstige fouten in het uitvoerend Regeeringsbeleid, - welke andere methode staat er dan voor hem open dan publicatie? Publicatie, die hij niet zal ondernemen zonder gedegen onderzoek naar de authenticiteit der bedoelde bescheiden, en zonder raadpleging van ervaren en notabele personen, maar die hij onafwijsbaar zal moeten ondernemen, wanneer hij zich den rechtsgrond en den oorsprong van zijn beroep herinnert.
| |
| |
Het is een daad, waartegen ieder journalist opziet. Gemakkelijker is het, de dingen hun gang maar te laten gaan, en in de gratie te blijven en zich de opening tot ontwikkeling van eigen carrière niet te versperren. Maar het behoort tot de eigenaardigheden van het beroep, waaraan de journalist zich moet gewennen, dat hij niet in de eerste plaats van zijn gemak moet zijn gediend.
En bij het betreden van het doornig pad aan welks ingang de woorden: ‘Ongeoorloofde publicatie’ prijken, synoniem voor publicatie die de machten waartegen zij gericht is ongaarne zien, - stuit hij aanstonds op een nieuwe moeilijkheid. Hoe, indien het bewijsstuk, waarmede de journalist de Regeering in gebreke stelt, vermoedelijk van misdrijf afkomstig is? Het moreel conflict dat wordt uitgestreden in den boezem van den snooden journalist, vereischt meer slapelooze nachten dan zijn aanvallers kunnen vermoeden, maar als hij zelf al niet gevonden had, dat het belang der geheele gemeenschap bij de openbaring van den inhoud van het stuk meer gebaat is dan bij de arrestatie van hem die het stuk vervreemdde, dan kon hij reeds in de wet zelve een richtsnoer hebben gevonden, die in dergelijke gevallen voor den verspreider nadrukkelijk de exceptie geeft van ‘het
| |
| |
algemeen belang’. Het is even stuitend voor den journalist zulk een van misdrijf afkomstig document te gebruiken als het voor eene Regeering stuitend is om van spionnendiensten te profiteeren. Maar evenals de Regeering haar schroom overwint met het belang van den Staat voor oogen, evenzeer overwint de journalist zijn schroom in de wetenschap, de gemeenschap te dienen. Te eerder wanneer het stuk hem geheel onwillekeurig in handen valt en hij het document geheel onafhankelijk van de bedoelingen van den vervreemder (de misdaad werkt nooit in het openbaar en nooit belangeloos) gebruikt.
Onze Regeering heeft, terecht, de mogelijkheid eener uitbreiding van de strafwet, die tegen den verspreider van door de Overheden ongaarne in de openbaarheid gedulde bescheiden zou zijn gericht, betwijfeld. Een dergelijke bepaling zou neerkomen op eene onrechtstreeksche vermindering van drukpersvrijheid, en het geeft blijk van de verwording van ons parlementaire leven, dat deze eisch tot vrijheidsbesnoeiïng van de pers, nota bene in de volksvertegenwoordiging en door zich ‘demokraat’ noemende afgevaardigden werd gesteld.
* * *
Welk motief heeft den te goedertrouw leven- | |
| |
den en arbeidenden journalist tot publicatie van het geheime document aangezet? De volgende overweging: in een parlementair geregeerd land heeft geheimhouding van voor het openbare leven der gemeenschap belangrijke zaken alleen zin als het een opgeschorte of voorwaardelijke openbaarheid is. Wanneer de geheimhouding dienen moet om de volksvertegenwoordiging, of, zoo die haar plicht verzuimt het volk te stellen voor voldongen feiten, dan is het de gehoudenheid der pers tegenover het volk, de geheimhouding te verscheuren. De sanctie van de journalistieke openbaarmaking is deze, dat de journalist zelf, indien hij de waarschijnlijkheid van den inhoud zijner publicatie niet kan volhouden, aan prestige bij zijne lezers inboet.
Ik spreek hier nog steeds van de publicatie van geheime bescheiden, zooals ‘Het Volk’ ze onlangs gaf over de Maastrichtsche quaestie en het Utrechtsche Dagblad’ over een brief van Prof. van Eysinga, waarbij de bedoeling is kritiek te oefenen op het beleid van de Regeering of hare organen. De verhouding van pers en Overheid is dan aldus, dat de pers geen stappen zal doen bij de partij, die zij beschuldigt. Geheel anders wordt de zaak, wanneer de pers in het bezit komt van geheime bescheiden, waardoor zoowel de belangen der gemeenschap
| |
| |
als die der Regeering worden geschaad, hetgeen het geval is bij de ontdekking van buitenlandsche geheime documenten. Ik wil daarover straks afzonderlijk spreken.
Thans dringt zich de vraag naar voren, of dergelijke ‘groote middelen’, dergelijke exceptioneele methoden in dienst van het openbaar belang behoeven voor te komen.
Ik geloof van niet. Ik geloof dat zulke methoden niet anders zijn dan een geoorloofde daad van noodweer der maatschappelijke organen van Regeeringscontrole.
Ieder zal toegeven, dat de vertrouwelijke voorlichting, door de Regeering van de pers een ingewikkelde en teere zaak is. Een zaak die er, bij het slinkend aantal parlementaire vertrouwensmannen met wie de pers vroeger veel meer dan tegenwoordig placht te overleggen, niet gemakkelijker op is geworden. Maar dat de Regeering aan het demokratisch karakter van ons staatswezen verplicht is de pers nauwkeuriger omtrent de achtergronden van het Regeeringsbeleid in te lichten dan gewoonlijk op pers-conferenties het geval is, en speciaal haar motieven die leiden tot eene geheime behandeling van sommige zaken (aangezien Openbaarheid in eene moderne democratie regel moet zijn) aan de pers te ontvouwen, dat is een
| |
| |
actueele eisch, die bij niet-inwilliging noodzakelijk tot sensationeele publicaties, nu door de eene, dan door de andere courant moet leiden.
Tot het bereiken van een gewenschten toestand, zouden de representatieve journalisten-organisaties, die bij de Regeering geaccrediteerd zijn, kunnen medewerken. Naarmate de protocollaire band tusschen Regeering en pers-organisaties inniger wordt, zal de noodzakelijk kritische verhouding die er in het algemeen belang tusschen Regeering en pers dient te bestaan verzwakken. Het algemeen verschijnsel doet zich voor in onzen tijd, dat de maatschappelijke positie van den journalist stijgt naarmate de invloed der journalistiek vermindert. Het aanzien van den journalist, die zich bij vele festijnen te midden van generaals en gezanten in de omgeving der Regeering bevindt is schijnbaar ongemeen geworden. Maar blijft de pers bij zulk een boezemvriendschap voldoende beveiligd tegen het gevaar dat zij een stift wordt, die neerschrijft wat de Regeering begeert en kwijt wil, en die zich bij een politiek conflict tusschen de Regeering en een harer leden in dienst van de Regeering stelt? Het einde van dit proces is, dat de pers zelve ontaardt in een orgaan van praeventieve censuur.
Een zoo hoffelijk mogelijke verhouding tus- | |
| |
schen Overheid en pers behoort ook van de zijde der pers te worden in acht genomen. Maar een pers, die zich door Gemeentebesturen laat befuiven en van Overheidspersonen de menschelijke ijdelheid streelt, verliest zich op den duur te zeer in het lakei-schap, dan dat zij voldoende kan opkomen voor hare rechten, die de rechten zijn van het door haar vertegenwoordigde volk.
| |
II.
Ik heb beloofd nu ook een enkel woord te zeggen over de quaestie der publicatie van geheime buitenlandsche bescheiden, waaruit een de Regeering en Volksgemeenschap gelijktijdig bedreigend gevaar zich openbaart.
In dit geval behoeft de pers zich niet in eene kritische verhouding tegenover de Regeering te bevinden. De weg naar de Regeering is dan hier dus voor de pers de eerst aangewezene. Ook hier kan echter een conflict ontstaan, indien de Regeering, ondanks de waarschuwing van de zijde der pers, verzuimt het parlement tijdig (eventueel in Comité-Generaal) voor te lichten. Maar de publicatie kan ook geschieden in overeenstemming met den Regeeringswil, wanneer de Regeering hetzij persoonlijk, hetzij door middel van vertrouwensmannen zich met de pers in verbinding stelt.
| |
| |
Indien de mededeeling geschiedt door vertrouwensmannen, dan verzet zich het algemeen belang zoowel als de bedoeling der Regeering tegen een tocht van de pers naar het Regeeringskabinet. De Regeering toch, is dan van oordeel, dat eene waarschuwing van de bevolking tegen een buitenlandsche bedreiging noodzakelijk is, maar zal toch de publicatie niet met haar verantwoordelijkheid willen dekken, omdat dat haar in conflict zou brengen met een buitenlandsche Regeering, dus oorlogsgevaar met zich mee zou sleepen. Ja, zeer zeker moet het contact tusschen Regeering en pers hier zijdelings worden gelegd, en heeft de pers zich van rechtstreeksch verband met de Regeering te onthouden, omdat behalve de waarschuwing aan de bevolking ook het uit te lokken démenti van het buitenland tot de doelstellingen der publicatie behoort. De buitenlandsche Regeering, die den inhoud van het gepubliceerde geheime document dementeert loochent daarmede hare vijandige gezindheid en stelt zich in de onmogelijkheid, de geprojecteerde bedreiging door te voeren.
Geen journalist zal dergelijke publicaties voor zijn plezier ondernemen. Hij weet met stellige zekerheid dat hij de démenti's kan verwachten, die hij zelf min of meer met zijn publicatie heeft beoogd. De bewijzen, die hij
| |
| |
zal aanvoeren voor de authenticiteit zijner publicatie zullen niet kunnen verhoeden dat de zaak eindigt met de officieele ontkenning dier authenticiteit ook van de eigen Regeering. Een authentieke interpretatie van Regeeringswege verklaart het gepubliceerde document voor valsch, zonder daarbij de bewijzen te toonen, waarop die interpretatie berust. Zoo is het altijd gegaan, bij elke publicatie van geheime internationale bescheiden, en zoo zal het altijd gaan. De publiceerende journalist stelt zich martelaar, maar heeft zijn bedoeling bereikt, zijn volk te waarschuwen tegen den geheimen brouwketel van internationale spanningen en oorlogen en beter dienst aan den vrede te bewijzen dan vele veel vergaderende vereenigingen.
Dien dienst heeft hij bewezen indien zijn document echt was, maar ook indien het document valsch was of vervalscht. Want indien de mogelijkheid bestaat dat dergelijke intriges en heimelijk onrust verwekkende documentenfabricage door buitenlandsche employés de verhouding tusschen twee landen vertroebelt, dan is publicatie ook van een vermoedelijk valsch of vervalscht document onafwijsbare plicht, om den toestand weer gezond te maken.
* * *
| |
| |
Intusschen zal de publiceerende journalist zich vóór de publicatie dienen te overtuigen van de authenticiteit. Niet wijl het al dan niet authentiek zijn van het document van invloed behoeft te zijn op zijn besluit tot publicatie, want hij moet ook een vermoedelijk valsch of vervalscht document publiceeren omdat het algemeen belang eene waarschuwing tegen de praktijk van diplomatieke alchimisten vordert. Het onderzoek naar de authenticiteit hangt samen met den vorm waarin de journalist zijn publicatie doet plaats vinden.
Het officieele démenti is niet in staat omtrent de authenticiteit van het document uitkomst te geven, want het officieele démenti is krachtens zijn aard tendentieus. De authenticiteit kan alleen worden vastgesteld door een deskundige commissie, en zoolang aan den journalist-publicator, ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek zulk een deskundige commissie niet is toegestaan, mist ieder het recht hem te betichten van lichtvaardigheid op grond van den vorm waarin hij het document den volke koud gaf. Die commissie kan niet een commissie zijn van zijn collega's. Die kunnen alleen het geval beoordeelen in zijn algemeen principe: voor een feitelijk onderzoek zijn experts noodig.
* * *
| |
| |
Het geval, waarin de journalist persoonlijk een gevaarlijk document als waarover wij nu spreken ontdekt, verschilt zeer eigenlijk van een geval, waarin hij door een vertrouwensman der Regeering van de gepubliceerde gegevens heeft kennis gekregen en publiceerde in de wetenschap, dat de Regeering op de hoogte was. De omstandigheid der voorkennis van de Regeering, ontheft den journalist niet van den plicht, met al de middelen die hem ten dienste staan voorzoover dat hem mogelijk is de authenticiteit te onderzoeken, omdat zijn twijfel of zekerheid omtrent de authenticiteit den vorm waarin de publicatie geschieden zal heeft te bepalen. Toch zal de bekendheid van den journalist met de voor-wetenschap der Regeering, die met het feit zijner publicatie op de hoogte was en hem kalm zijn gang laat gaan, ja, wier vertrouwensman omtrent de authenticiteit geen schijn van twijfel openlaat, hem sterk doen neigen naar een vermoeden van authenticiteit. Indien die authenticiteit later betwist wordt, deelt de Regeering, die vóórkennis had, in het verwijt dat den journalist wordt geslingerd in het aangezicht.
Er is hier een zeer moeilijke zaak aan de orde. Wanneer een mogendheid door de publicatie gecompromitteerd wordt, die reeds eerder
| |
| |
openlijk ondubbelzinnige blijken heeft gegeven van agressiviteit en oorlogszuchtige bedoelingen tegen den Staat, is een démasqué, hetzij van de buitenlandsche Regeering, hetzij van haar ontrouwe dienaren, die door vervalsching van officieele gegevens haar in discrediet willen brengen, gebiedend noodzakelijk om een gezwel uit te snijden, dat den Vrede heimelijk bedreigt.
Ieder kent de dubbelzinnige taal der diplomatie, en wanneer de Regeering over een document beschikt als wij hier bespreken, en zij tracht het incident uit de wereld te helpen door geheime diplomatieke onderhandeling, dan is door beleefde of geprikkelde verzekeringen het gevaar geenszins uit de wereld. Het eenige geneesmiddel is hier de openbaarheid, omdat tegenover de Openbaarheid de buitenlandsche Regeering gedwongen wordt vermeende of werkelijke oorlogszuchtige gezindheid te loochenen.
De wijze, waarop incidenten als die ik hier bedoel worden beëindigd, bevestigen het inzicht van hen, die publicatie van geheime bescheiden bij gevaar voor den Staat noodzakelijk achten. Men zou verwachten, dat de gecompromitteerde buitenandsche Regeering na haar hoovaardig démenti, den vermoedelijken ontvreemder of vervalscher van het document met groote gestrengheid zou vervolgen. Wat ziet
| |
| |
men echter in de praktijk? Dat hij na een schijnverhoor terstond op vrije voeten wordt gesteld. Men vraagt zich af, waarom de buitenlandsche Regeering niet met alle macht in de weer is om haar démenti met het bewijs der onjuistheid der tegen haar gerichte betichting te ondersteunen.
* * *
Hoe zullen in de toekomst dergelijke quaesties, als zich ten onzent hebben voorgedaan, moeten worden behandeld? De praktijk heeft uitgewezen, dat het stelsel van vertrouwensmannen niet deugt. Wanneer die vertrouwensmannen tegenover den onderzoekenden journalist zich zelfs met veel emphase beroepen op expertises, die blijken een ander resultaat te hebben gehad dan de vertrouwensman verzekert, wanneer zij den journalist den steun van hun gezaghebbend oordeel en hun gezaghebbende positie bij de handhaving der officieuze publicatie toezeggen, en zij laten dien journalist op het beslissende oogenblik in den steek, dan blijkt wel dat de pers, wanneer deze methoden gevolgd worden geheel onbeschermd staat bij de vervulling van het allermoeilijkste en allerneteligste gedeelte van haar taak. De publiceerende redacteur heeft om zijn publicatie te ver- | |
| |
dedigen dan uitsluitend de resultaten van eigen expertise te zijner beschikking. Gedekt wordt hij niet door officieele Regeeringsvoorlichting en de aangewezen officieuze autoriteit, wiens plicht het zou zijn eene verklaring te geven dat de journalist met het bewustzijn dat de Regeering de bedreiging gevaarlijk achtte, dus op zeer goeden grond gehandeld heeft, - verzwijgt die belangrijke omstandigheid en laat het odium van lichtzinnigheid rusten op een journalist, die op de ernstigste wijze zijn gevaarlijke taak heeft opgevat. De publiceerende redacteur kan zich dus uitsluitend beroepen op eigen expertise. En nu kan hij wel, te meer wanneer hij een handschriftkundige van erkende bevoegdheid bij zijn onderzoek geraadpleegd heeft, zijn geloof aan de authenticiteit van het document aannemelijk te maken, - het afdoend bewijs is alleen te leveren na een langdurige procedure. Zelfs de vakman kan zich vergissen. Maar hoe wil men tot de met de publicatie bedoelde oplossing: onderzoek naar de waarheid komen, indien tot een zoodanig onderzoek door geen van beide betrokken Regeeringen wordt medegewerkt en men het een
bevredigend einde acht, wanneer de journalist, tot aas geworpen wordt van hem vijandige persorganen en parlementsleden?
* * *
| |
| |
Neen, voor de toekomst moet de oplossing elders worden gezocht. Zoodra de Regeering kennis krijgt van een de veiligheid van den Staat bedreigend buitenlandsch document, roepe zij de collectieve pers bijeen in eene vertrouwelijke conferentie. Zien Regeering en pers beiden de noodzakelijkheid eener publicatie in, dan worde tot zulk eene publicatie besloten, maar ook de vorm der publicatie vastgesteld. Indien de authenticiteit van het gepubliceerde document in het midden wordt gelaten, maar de aanwezigheid en gevaarlijke werking van het document den volke kond wordt gedaan, dan is het doel dat de pers zich met zulke publicaties stelt bereikt, en kan de Regeering, die de buitenlandsche kwaadwilligheid geenszins wil erkennen, tegen het buitenland geheel vrij uit gaan. Het instituut der vertrouwensmannen, dat heeft gefaald, kan dan gevoegelijk vervallen.
De lezers die bij kennisneming van hetgeen ik hierboven schreef, aan een geval denken, dat zich eenige jaren geleden in de Nederlandsche journalistiek heeft voorgedaan, mogen zich hiervan rekenschap geven, dat de strijd welke de destijds geschiede publicatie heeft omringd ten onrechte heeft geloopen over de authenticiteitsquaestie. Indien de betrokken journalist op grond van eigen onderzoekingen, die door de
| |
| |
suggestie van een Regeerings-agent nog zijn bevestigd de authenticiteit waarborgt, dan moet daarbij het doel der publicatie niet uit het oog worden verloren. Dat doel is: waarschuwen tegen een document, dat indien het vervalscht blijkt een even groot zoo niet grooter gevaar voor de samenleving oplevert.
* * *
Maar de dringende wenschelijkheid van meer en zakelijker overleg tusschen Regeering en pers, leidt ons terug naar ons derde geheim. Dulden de Staatsmachten kritiek of willen zij dat de pers haar diene? Er bestaat eene neiging vooral ten opzichte van de buitenlandsche politiek, bewust of onbewust de samenwerking met de pers te leiden in deze richting, dat de pers geleidelijk zich ontwikkelt tot Regeerings-orgaan, in stede van haar erkenning als maatschappelijk orgaan, dat contrasteerend als het moet, met de Regeering samenwerkt. Pers, publiek en Staten-Generaal hebben in Nederland, reeksen van jaren de buitenlandsche politiek der Regeering ongemoeid gelaten. Eerst tijdens den grooten oorlog begon het klachten te regenen over Regeeringsachterhoudendheid bij belangrijke internationale conflicten. De in de Staten-Generaal heftig tot uiting gekomen klacht over
| |
| |
het Regeeringstilzwijgen tijdens de in beslagneming van Nederlandsche Handelsvloot door de Vereenigde Staten, die aanleiding gaf tot een peccavi van den toenmaligen Minister van Buitenlandsche Zaken, geeft van de geheime diplomatie onzer opeenvolgende Regeeringen een historisch voorbeeld.
Is het er na den oorlog beter op geworden? Geven onze Regeeringen voldoende gelegenheid aan het volk, heur buitenlandsch beleid te controleeren? Door welken geest en door welke machten wordt onze buitenlandsche politiek geleid? Vindt zij haar oorsprong in bepaalde Nederlandsche gezantschappen in stede van op het Buitenhof en het Binnenhof, waar de nationale en oeconomische belangen van het vaderland behooren te worden doordacht en behartigd? Ondervindt zij beïnvloeding van den geest van ‘Genève’, waar de internationale courtoisie de kleine Mogendheden tracht te vangen in haar fuik en de Fransche gouvernante die onze diplomaten de zoetgevooisde taal leerde toen zij binnen het loophek trippelden, haar triumfen viert over hun grijsheid en over de internationale lotsbepaling van ons volk?
Het zijn allen vragen, waarop ik geen antwoord vermag te geven. Maar eene vraag, waarop ik duidelijk antwoord geef is deze: Eischt
| |
| |
het nationaal belang een zakelijker en veelvuldiger voorlichting van de pers omtrent vraagstukken die zich voordoen op het aan de Regeering gedelegeerde machtsgebied? Op die vraag antwoord ik onvoorwaardelijk bevestigend. Wanneer de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal het op zijn weg vindt liggen, ex cathedra zich te beklagen over den tanenden invloed van het parlement, dan wordt het meer dan ooit, de heilige roeping der pers, tusschen de om ons opdringende dictaturen een schild te zijn voor de democratie! En zal de Regeering, die de nationale vrijheidstraditie wil waarborgen, zich er rekenschap van hebben te geven, dat er een levende volksovertuiging bestaat, los van elk parlementair schema, en die haar stem vindt in een onafhankelijke pers.
|
|