| |
Het tweede geheim.
I
Om dat ideaal te bereiken: een beschaafde courant, die de spiegel is van een beschaafde gemeenschap, is vóór alles gehoorzaamheid aan één gebod vereischt: Samenwerking. Samenwerking tusschen commercieele en redactioneele leiding, samenwerking tusschen courant en publiek, samenwerking tusschen courant en adverteerder. Samenwerking beteekent niet, dat de een den ander willoos volgt, samenwerking beteekent, dat men elkaar en elkanders standpunt ten aanzien van al wat dient tot bloei van de courant wederkeerig begrijpt. Langen tijd heeft er een valsche antithese de verhoudingen aan sommige couranten beheerscht, antithese, die dan leidde tot mis-standen en tragische conflicten. Het is de antithese tusschen de commer- | |
| |
cieele en redactioneele leiding. De commercieele leiding keek, met miskenning van haar socialen plicht, uitsluitend naar haar omzet, de redactioneele leiding gaf zich in een soort journalistiek atavisme, al te uitsluitend rekenschap van ideologische waarden en begrippen. Hier komt dan bij, dat, ondanks de loffelijke pogingen van den Nederlandschen Journalistenkring, aan de rechtspositie van den journalist in de praktijk nog zoowat alles ontbreekt. Hier moeten niet de goeden lijden door de kwaden, maar moet de journalist aan wiens bedrijf ongezonde personeelsverhoudingen bestaan, lijden door het feit, dat er andere bedrijven zijn, waar de persoonlijke verhoudingen zóó uitstekend zijn, dat men als journalist het gebrek van den ‘stand’ aan den lijve niet voelt. Er heerscht ook in dit opzicht in de Nederlandsche journalistiek eene onregelmatigheid, die tot bedachtzaamheid maant, bij de keuze der journalistieke carrière. Er zijn couranten, waar zelfs persoonlijke vriendschap tusschen Directie en redactie de samenwerking een genot doet zijn, maar er zijn helaas ook couranten, waar willekeur en eigenzinnigheid bij de commercieele leiding den redacteur voortdurend bedreigt in zijn brood,
waar zonder eenige voorbespreking de in ongenade gevallen journalist onverhoeds zijn ont- | |
| |
slagbrief op zijn tafel vindt of, wat nog erger is, op een goeden morgen een ander ziet geplaatst op zijn redactiestoel.
Deze dingen zijn hart-verscheurend, en ik betwijfel of dergelijke excessen voorkomen in andere bedrijven. Ik zou in ieder geval in overweging geven, dat bij dergelijke gebeurtenissen door overeenkomst tusschen Directeuren en Journalisten-organisaties vóór-overleg als algemeene wet werd vastgesteld. De journalist, die kritisch is van nature en zich een zeer verantwoordelijken invloed ziet toebedeeld, kan in zijn eigenwijsheid spelen met de belangen van de courant. Maar de journalistieke werkgever kan spelen met het bestaan van de journalist. In een commercieel bedrijf als onze couranten zijn is uit den aard der zaak nooit een zoo vaste rechtspositie te verkrijgen als bij voorbeeld het ambtelijk leven biedt. De onbekwame zal moeten verdwijnen. Maar nooit zonder vorm van proces. En nooit zonder dat beproefd is, hetgeen aan andere bedrijven pleegt te geschieden: dat eerst onderzocht wordt of de delinquent niet talenten heeft voor een andere functie bij het bedrijf. In dit verband rijst de vraag: wordt er voldoende werk gemaakt van het experimenteel-psychologisch voor-onderzoek? Wordt er ge‘test’? Er is geen vak, waar de illusie van
| |
| |
den candidaat zoo ver verwijderd is van de werkelijkheid als de journalistiek. Stijl-vermogen, dat wil zeggen: een bepaald beeldend en concentreerend stijl-vermogen is iets, maar acuratesse is even noodig, snel opnemen onontbeerlijk, menschen- en maatschappijkennis, oeconomische, historische, sociologische voorstudie eveneens. Ik zou de dichters willen weren uit de redactie-bureaux, tenzij hun nervositeit in sociale richting werd omgebogen. En hier moet ik even een mijner stokpaarden van stal halen. Zij, die met de hoogst gewenschte wetenschappelijke vooropleiding aanvangen, worden tegenwoordig doctoren in letteren of rechten. Ik voor mij zou het liefst beschikken over sociologen. Indien er ééne voorstudie is, die rechtstreeksche bekwaamheden geeft voor de journalistiek, dan is het de sociologische.
Directie en redactie moeten naar elkaar toegroeien. De redacteur moet begrijpen, dat een courant nog iets anders is dan een luidspreker voor meeningen en kritiek, de directeur moet begrijpen, dat een courant nog iets anders is dan een zaak.
En hier ben ik opeens bij mijn tweede geheim. Een zaak, zegt u, vraagt de lezer, die het woord van Buys nog altijd in zijn herinnering heeft, dat het Hooge Goed, de persvrijheid,
| |
| |
zelfs een onontbeerlijk vereischte kan worden genoemd voor het juist functionneeren van onze constitutioneele demokratie. Ik ben genoodzaakt voor mijn lezer, wiens brein nog beneveld is door de oude ideologieën, zijn onwankelbaar geloof aan de drukpersvrijheid te schokken, en mijn tweede ‘geheim’ te formuleeren in de volgende vraag: Bestaat er vrijheid van drukpers?
En mijn antwoord op die vraag luidt: neen, er bestaat geen vrijheid van drukpers. Maar laat mij, om u niet al te zeer aan het schrikken te brengen, gij die met stijgende onrust de staatscontrole op het door den ether gesproken woord en op het doek vertoonde trilbeeld hebt waargenomen en die nu meent dat er nu ook reeds een perscontrole-commissie aan het werk zou zijn gesteld, - laat mij u aanstonds zeggen, dat er eigenlijk nooit volkomen vrijheid van drukpers heeft bestaan. Ook in een samenleving waar vrijheid van gedachte heerscht, is er geen courant oeconomisch te handhaven, die alle gedachten toelaat, welke zich verdringen op het ruime gebied dat door de openbare orde en goede zeden wordt bestreken. Wij mogen bij de bestudeering van het verschijnsel ‘journalistiek’, nimmer vergeten, dat een courant krachtens haar natuur zelve het orgaan is van collec- | |
| |
tieve, niet van individueele meeningen. Het proces der meeningvorming gaat aan het geschreven woord vooraf, en excentrieke meeningen ook al zijn ze juist, behooren in het dagblad, registrator van de gemiddelden der volksbegeerte en volksopinie, niet t'huis. Tenzij dan in uiterst rechtsche of uiterst linksche of uiterst dadaïstische blaadjes, die eendagsvliegen zijn en kunnen worden gerangschikt onder de afdeeling curiosa van het museum der dagbladkunde. Zoodat, om het kort samen te vatten, de eerste beperking der volledige drukpersvrijheid is gelegen in de beperking door het collectieve instinct aan de individueele meening opgelegd. De zonderling is waarschijnlijk de edelste onder ons, en het is onbetwistbaar, dat alle wereldhervormers als zonderlingen begonnen zijn. Maar om zijn wereldhervormende ideeën in vervulling te brengen, dient hij eerst tot machtsvorming over te gaan en hij kan daarbij niet gebruik maken van de organen van het maatschappelijk leven, waartegen hij zich keert.
De zonderling is de slechtste candidaat voor het redacteurschap. Een opinieerend journalist mag zich te huis aan de ontstellendste rariteiten overgeven, hij mag jonge leeuwen dresseeren in zijn vensterbank en hij mag een verzameling zwammen aanhouden in zijn serre, hij mag er
| |
| |
voor zich persoonlijk zelfs een renstal van stokpaarden op na houden, op zijn redactiestoel legt hem het algemeen-gemiddelde aan banden bij elk woord dat hij schrijft. Natuurlijk is de journalist, wiens courant een bepaalde levensrichting vertegenwoordigt, in zijn woord gebonden, niet alleen door het beginselprogram, maar ook door de algemeen levens-sfeer van zijn partij, - maar naarmate de courant algemeener en neutraler wordt vermeerdert het aantal belemmeringen van de volstrekt individueele meeningsontplooiïng. De redacteur heeft, wil hij aanspraak maken op den eere-titel van ‘een goed tacticus’ de collectieve vooroordeelen en opvattingen van bijna alle groepen te eerbiedigen. Een thans overleden, bekend hoogleeraar zeide tot een zijner vrienden die een opinieerende functie gekregen had in de journalistiek: nu begint uw ‘eierendans’. Inderdaad: geen van de eieren der groepsovertuigingen mag worden kapot gestooten tijdens den virtuozen dans van het dagelijksch artikel, geen ‘overtuiging’, die zich doet gelden in de samenleving mag worden gekrenkt.
* * *
Er zullen er onder u zijn, geachte lezers, aan wie het onbegrijpelijk voor komt, dat de redac- | |
| |
teur, wandelaar tusschen de porceleinkasten der openbare meeningen, deze zorgvuldige ontziener van heilige huizen, in het hoofdartikel pootig en frisch en durvend voor den dag komt. Ziet hier het mooie, het ‘geheimzinnige’ van de journalistiek. Juist dat ‘gebonden zijn’ geeft ons ons gevoel van nuttigheid. Want wanneer wij uitgeslapen tactici zijn, en wij slingeren niettemin aan Overheden of tegenstanders of Verantwoordelijke Machten onze kritiek in het gelaat, dan weten wij, dat wij onafwijsbare, in de realiteit van het algemeene leven diep gewortelde verlangens en klachten openbaren. Omdat het kritisch hoofdartikel dat door verschillend denkende en verschillend geaarde lezers wordt aanvaard, de algemeene klacht is van het algemeene leven: daarom heeft het gezag. Het is dikwijls de naar buiten blijkende openbaring van eene onder de menschen reeds volledig georganiseerde beweging, het is altijd gebaseerd op eene collectieve verontwaardiging van een bepaalde groep of van de geheele gemeenschap. Het is altijd gedocumenteerd, en meer nog gedocumenteerd, voor den tweeden aanleg, dan uit de documenten blijkt, die het te aanschouwen geeft. Het steunt op macht, het wil bereiking. Het is een mandaat van eene massa.
* * *
| |
| |
Er bestaat nochtans ééne uitzondering op den regel, dat een courant slechts uiting geeft aan een collectief inzicht. En ik zou vele paragrafen over journalistieke verschijnselen achterwege willen laten, om deze uitzondering haar recht te geven in dit boek. Het ingezonden stuk. Het is, zorgvuldig afgescheiden van de redactioneele verantwoordelijkheid, een vrijplaats voor den individu. Het is de schuilkerk, waarin, evenals in de zeventiende eeuw de belijders der van den staatsgodsdienst afwijkende gelooven, de minderheden en enkelingen hun cultus kunnen uitoefenen.
In deze rubriek ‘Ingezonden Stukken’ treft ge een bonte bevolking aan. Allereerst vindt ge er degenen, die zich tot reactie geroepen gevoelen op hetgeen de courant schrijft. In zooverre vormt het ingezonden stuk een kostbaar materiaal voor den Hoofdredacteur en ben ik wel ingelicht, dan pleegt de tegenwoordige Hoofd-redacteur van de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ geen ingezonden stuk, ook het kleinste niet, ongelezen te laten passeeren. Het zoeken van de leiding van een dagblad is naar de gevoelens, de meening, de voorkeur de belangstelling van den lezer. Hier spreekt de lezer zich ongevraagd uit.
Hetgeen den getrouwen kennisnemer van
| |
| |
ingezonden stukken, vooral in provinciale en plaatselijke bladen altijd op nieuw treft, is dat de Nederlander geen inbreuk duldt op zijn levens-eigenaardigheden en levens-sfeer, geen inbreuk ook op zijn gewoonten. Laat ik u verzekeren, dat bijvoorbeeld de naamsveranderingen van straten, waartoe onze onoordeelkundige gemeentebesturen al te vaak overgaan, zonder uitzondering een mitrailleurvuur van ingezonden stukken teweegbrengen in de plaatselijke pers.
Ook blijkt uit de ingezonden stukken, hoe oneindig verkleefder ons volk is aan allerlei geestelijke en humanitaire bewegingen, dan men in onzen zakelijken tijd zou meenen. En ten slotte toonen de ingezonden stukken aan, hoe veel sterker de afwijkingen van massaal zich aankondigende volksbewegingen zijn, dan men vermoedt. Wie het individualisme in het Nederlandsche volkskarakter wil bestudeeren, make studie van het ingezonden stuk.
Ik raad het aan iederen Hoofdredacteur, om het voorbeeld van den eminenten leider van het gezaghebbende Rotterdamsche blad te volgen. Hij bemoeie zich zeer nauwkeurig met deze rubriek. En ik zou zoover willen gaan, dat hij persoonlijk of tenminste de Secretaris der hoofdredactie de correspondentie met schrijvers van
| |
| |
niet geplaatste ingezonden stukken en ook van particuliere brieven met opmerkingen over den inhoud der courant, beantwoordt. Het publiek heeft in de courant vertrouwen en dat vertrouwen eischt aandacht bij verbeurte van sympathie.
* * *
Maar er zijn naast de kritici en opmerkers over den inhoud der courant nog vele anderen verzameld in de rubriek ‘Ingezonden’. Een courant wordt door velen beschouwd als een grievenkantoor. Vooral klachten over plaatselijke onaangenaamheden, - dat de tramverbinding slecht is, dat de gracht voor de deur onaangename geuren verspreidt, dat de politie onplezierig is opgetreden, dat er 's avonds laat honden blaffen of dat er radio-muziek uit open vensters de rust verstoort, vormen het dagelijksch brood van hem, die van ingezonden stukken heeft kennis te nemen. Er zijn ook vele Nurksen, die hun bril opzetten en ieder hoekje van de stad afturen om te kijken of er venijn uit is te halen voor een ingezonden stuk. Er zijn ook lijders aan ingezonden stukken. Er zijn gefolterden door een bepaalden waan, een idée fixe, dat zij bij iedere gereede of ongereede aanleiding najagen in een ingezonden stuk. Er zijn
| |
| |
ook menschen die over alles ingezonden stukken schrijven; geen mug kan er doodvallen in de gemeentelijke ziekenauto of de Directeur van den Geneeskundigen Dienst wordt in gebreke gesteld. Wellicht is het onuitgesproken doel van deze lawine van ingezonden stukken het verwerven van een zetel in den raad. Bij iedere courant verschijnt dagelijks een met onverstoorbare regelmaat terugkeerend aantal typen, die den toch al veel geplaagden Hoofdrecdacteur lastig vallen met hunne gekrenkte rechten en idiosyncrasieën. De legende luidt daarom, dat aan een onzer grootste dagbladen de hoofdredactie een meneer met een prachtigen baard heeft aangesteld voor het ondergaan, in haar plaats, van tijdroovend bezoek.
De groote vraag is: moet men ruim of karig zijn met het verleenen van plaatsruimte aan het ingezonden stuk? Het hangt van de courant af. Een groot blad kan strenger zijn dan een plaatselijk blad, dat in de huiskamers gelezen en bepraat wordt, en waar het ingezonden stuk een zekeren band van vertrouwelijkheid vormt tusschen redactie en lezer. Dat alle geplaatste ingezonden stukken ‘het algemeen belang’ inderdaad hebben bevorderd, zal geen redactie met de hand op het hart durven beweren.
* * *
| |
| |
Na deze uitweiding komen wij terug tot onze hoofdvraag: Is er vrijheid van drukpers? Wanneer wij tezamen hebben gevonden dat reeds in het wezen der drukpers een zekere vrijheidsbeperking ligt, dan kunnen wij niet vaststellen, dat daarmede alle beperkingen van drukpersvrijheid zijn behandeld. De moderne beperking van drukpersvrijheid ligt niet in de eerste plaats bij den Staat, maar bij de maatschappij.
Wat bedoel ik daarmee?
In de dagen van Koning Olim was de advertentie het verlengstuk van de courant, het gaat er in onze dagen naar toe, dat de courant het verlengstuk wordt van de advertentie. In sommige Engelsche bladen is dat zoo ver doorgevoerd, dat de geheele eerste pagina, de pagina dus, die het meest in het oog valt, geheel door advertenties wordt ingenomen. In Nederland is het nog niet zoo ver, maar ook hier kan men een pénétration pacifique’ van de advertentie in de redactioneele pagina constateeren. Maar daar blijft het niet bij. Er zijn adverteerders, die door hunne machtspositie tegenover het courantenbedrijf, dat commercieel gesproken een advertentiebedrijf is, pogen het redactioneel oordeel en redactioneel beleid te beïnvloeden. Dit is een funest verschijnsel. Op deze wijze gaat de courant verloren als sociaal-cultureel
| |
| |
orgaan. Van de courant blijft op den duur dan niets over dan dat zij instrument is van commercieele massa-beïnvloeding. En hier doen zich wederom de gevolgen gelden van het oude, al meermalen in deze bladzijden gelaakte euvel. Er is gemis van onderling begrip en onderling overleg tusschen de maatschappelijke machten. Het zijn weer de uitersten die tegen elkander staan. De zakenman, die in beginsel alleen reclame-ruimte afhuurt, maar door de concurrentie der dagbladen onderling meer eischt dan waarvoor hij betaalt, met name de vrijheid van kritische meeningsuiting van den journalist, - de journalist, die uit weeromstuit per se onwelwillend staat tegenover een instelling, waarvan de vriendschap door het zakelijk belang van de courant geboden wordt. De Heeren, die op het oogenblik door mijn verbeelding wandelen, zijn slechte zakenlieden en slechte journalisten. Of denken de zakenlieden, dat een zoetsappig artikeltje van een journalist, die zich om zijn bestaan te redden tot verdrukken van de eerlijke meening in zijn binnenste leent, dat zulk een futloos product waarvan de lezers de onmacht in de gaten hebben en den achtergrond heel goed kunnen verkennen, - maar eenigszins het effect zal hebben dat zij er mee willen bereiken? En meenen zij, dat het publiek verborgen
| |
| |
fouten en gebreken niet ontdekken zal, die de journalist onder zijn pressie verzwijgt? En denken de journalisten, die bij voorbeeld een zeer persoonlijk standpunt innemen ten aanzien van sommige amusementsbedrijven, door zich blind te houden voor het feit dat iedere cultuuruiting voor de massa noodzakelijk moet gezien worden binnen het kader waarin zij is gesteld, - dat zij hun artistiek ideaal door hun wellicht juist maar puristisch geschrijf iets nader zullen brengen tot de werkelijkheid? Mag de journalist het in den bioscoop-ondernemer veroordeelen, dat hij rekening houdt met het volksinstinct, terwijl de courant zelf niet anders doet?
* * *
Ik zie maar één oplossing van dit probleem, dat de pennen der gezaghebbendste journalisten in beweging heeft gebracht. De adverteerder moet inzien, dat wanneer de courant eenmaal een verzameling bijschriften bij advertenties zal zijn geworden, een der grondzuilen van onze volkscultuur zal zijn vernietigd. De journalist moet inzien, dat als de courant een verzameling zou worden van persoonlijk-kritische bijdragen, zij haar collectief-maatschappelijke basis en daarmee haar eigen wezen zou hebben prijs
| |
| |
gegeven. De sleutel ligt dichter bij de hand dan velen vermoeden. Beide, journalist en zakenman leven uit de maatschappelijke werkelijkheid. Indien de zakenman - hetgeen hoe langer hoe meer gebeurt in het moderne leven, - gaat inzien, dat hij zich in zijn methoden en propaganda rekenschap moet geven van cultuurwaarden, en de journalist bevrijd gaat worden van den waan, dat ‘de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie’ de grondslag zijn moet van zijn kritiek, en hij zich af gaat vragen: wat zijn de behoeften van het publiek en hoe kunnen die in overeenstemming met commercieele noodzakelijkheden op de beschaafdste wijze worden bevredigd? - dan zal de spanning verminderen. Ik acht het in dit verband gelukkig, dat journalisten hoe langer zoo meer in dienst komen van de reclame-afdeelingen van groote bedrijven. Als eerlijke en beginselvaste mannen zullen zij niet van leelijke vazen willen schrijven dat het mooie vazen zijn, ook als zij een brochure moeten schrijven in dienst van den vazen-koopman. Maar tengevolge van de gedachtenwisseling, die de samenwerking vereischt, zal de vazen-koopman inzien, dat hij betere vazen moet maken en bij voorbeeld de hulp inroepen van den vriend van den journalist, den modernen sierkunstenaar.
| |
| |
Toekomstmuziek! smalen sceptische collega's die dit lezen met een glimlach, die bittere ervaring verraadt. Toekomstmogelijkheid antwoord ik hun. Ik heb het gewaagd, met een der allervooraanstaande figuren uit de wereld der bioscoop-ondernemers de netelige quaestie open en eerlijk te bespreken. En het trof mij tot hoeveel overeenstemming wij kwamen, ondanks veel kritiek van mijne zijde, toen wij een sigaar zaten te rooken, buiten een bureau waar de onvriendelijke (of al te vriendelijke? ) artikelen worden geschreven en buiten het bureau, waar de zaken worden gedaan!
|
|