| |
| |
| |
Het eerste geheim.
I.
Over de Courantenkunde, eene zaak die kunde van het courante eischt, zijn in het buitenland al zooveel boeken geschreven dat men er, wilde men ze alle samenbrengen, wel een groote afdeeling van een bibliotheek voor zou kunnen inrichten. Een Bepaald Buitenland, dat zelfs het vluchtige grondig beoefent, doet zoo aan stelselmatige Zeitungskunde, met leerboeken en leerstoelen, maar Nederland nam het tot dusver met dit vak nogal kalmpjes op. Er verschenen eenige gezellige geschriften over de courant, in populairen vorm, makkelijk voor den lezer, en men is in den laatsten tijd wat aan het delibereeren over de opleiding van den journalist, die intusschen hier te lande zijn brevet nog niet halen kan en om voorstudies te maken zijn keuze doen moet uit den oceaan van opleidingen, waarover ons vaderland beschikt.
Ik schaar mij, in de volgende bladzijden, aan den kant mijner vaderlandsche voorgangers. Ik hoop dat Nederland binnenkort tot een weten- | |
| |
schappelijke beoefening moge komen van dit belangrijk onderdeel der sociologie, al was het alleen maar omdat er hier geleerden wonen die het in minder paragrafen even goed en grondig kunnen doen als onze Oostelijke buren, - doch van mij kunt ge in dit boekje, dat als een schuimende zeepbel wil zijn niet meer verwachten dan een babbel, waarin de ervaring moge vergoeden wat het ontbeert aan stelsel en methode.
Vreest niet, collega's, - ik zal niet alle geheimen der journalistiek verklappen. - Ik gun u en mij het genot van den Auguren-blik van verstandhouding, die er altijd tusschen vakgenooten bestaat. Maar dat er tusschen den hoogen ideologischen hemel en de ruige aarde der praktijk van ons vak meer woont, dan waarvan men in zijn filosofie zou droomen, dat de journalist, die tegelijkertijd het beste hoofdartikel, het beste verslag, het beste kunstoverzicht en de beste sportkroniek schrijft en dan nog de beste opmaak-redacteur is van de wereld, tòch als persman nog totaal onbruikbaar kan wezen, dat aan te toonen is een der doeleinden van deze schriftuur.
Wij leven in den tijd der psychologie en dit boekje is een bijdrage tot de psychologie van de journalistiek, de lezers vinden er geen enkele
| |
| |
technische uiteenzetting in. Die gaven vermaarde voorgangers, en... perfect. Waarom zou men iets dubbel doen?
Een wijdbefaamd hoogleeraar in de psychologie heeft mij eens verteld, dat psychologen de slechtste menschenkenners zijn. Maar zelfs een middelmatig journalist behoort veel menschenkennis te bezitten, anders geeft zijn Directie hem zijn paspoort. En de overmoedige journalist, die van zijn vak gaat vertellen, moet ten minste streven naar een menschkundigen titel.
Geheimen der journalistiek. Ik geloof niet, dat deze titel on-menschkundig is. Want punt 1 van het courantenwezen is, dat het berust op nummer 1 der menschelijke zonden: de nieuwsgierigheid. Als Adam niet in den appel had gebeten, dan zou de laatste tand, dit boekje, ontbreken in dit gloednieuwe gebit der Keurboekerij. En wanneer ik bij mijn uitgevers was gekomen met een: Beknopte verhandeling betreffende de aangelegenheden, die van beteekenis kunnen zijn bij de beoordeeling van het sociaal verschijnsel der drukpers,’ dan had ik mijn copy per omgaande retour gekregen.
Maar ‘Geheimen,’ dat is iets anders. Want is het Dagblad eigenlijk niet de groote Verklikker? Ik zeg: de groote Verklikker, ik zeg niet: de stille Verklikker, want het brengt alles
| |
| |
wat noodig is en wat niet noodig is om geweten te worden in de Openbaarheid.
En tòch... toch is de courant ook een stille Verklikker. Stille verklikker van iets ànders dan nieuws, van datgene wat in de menschen leeft. En hiermede, vrienden, zijn wij terstond middenin ons eerste geheim. Het raadsel, dat ik u opgeef luidt aldus: de man die de courant maakt: leidt hij of wordt hij geleid?
* * *
In de dagen van Koning Olim, toen men nog menuetten danste en sleeprokken droeg, toen men visites maakte met den hoogen hoed in de hand en ging trouwen en begraven in frak, toen had de courant eene andere, tegelijk bescheidener en gewichtiger functie in de samenleving dan tegenwoordig. Bescheidener, omdat zij nog niet, als thans, het geheele leven doordrong, gewichtiger omdat zij destijds een solemneele waarde vertegenwoordigde. ‘Het Nieuws van den Dag’ typeert in zijn titel op onvolprezen wijze het karakter der journalistiek in de periode van zijn geboorte, de jaren zeventig der vorige eeuw. Ik verzoek u den nadruk te leggen op het bepalend voornaamwoord: het nieuws van den dag. Er geschieden in den dag vele andere dingen, maar als de courant ver- | |
| |
schijnt in haar eene en eenige avonduitgave, dan wordt het eene en eenige nieuws, het gebrevetteerde nieuws van dien dag opgediend. Die courant is in de eerste plaats voor den vader des gezins, die er zijn bril voor opzet en die als ceremonie-meester fungeert bij die plechtige gebeurtenis: een der vele kleine gemeenschappen waaruit het volk is samengesteld, maar die vrij afgesloten en van zichzelf verzadigd leeft, communiceert met de Algemeene Volksgemeenschap. Vrij ver en vaag voltrok zich het groote, algemeene leven buiten de muren der gezinnen, die hoofdzakelijk opgingen in eigen lotgevallen en schier alleen door de courant bewustzijn kregen, toe te behooren aan het grooter geheel van menschheid en vaderland.
De Staat was nog niet in de huiskamer binnengetreden, noch in zijn grimmige, noch in zijn aanminnige gestalte. De militaire dienstplicht werd vervuld door plaatsvervangers, het stemmen behoorde tot vaders zaken, er werden geen zegels geplakt en de belasting woog nog niet als een zwaar gewicht op de zielen. En evenmin als er innige gemeenschap was met den Staat, was er het opgenomen worden in grootere, maatschappelijke verbanden. Er was gezelschapsleven, geen vereeniginsleven. De concentratie van bedrijven had nog niet plaats
| |
| |
gehad. De Vennootschap onder firma beheerschte nog die pastorale periode van de oeconomische geschiedenis. En ook het verkeer had de gesloten familiegemeenschap nog niet opengesleurd, de auto was nog geborgen in het brein van eenigen fantastischen ingenieur, de radio beroerde noch den aether noch de gemoederen.
* * *
In deze dagen van Koning Olim domineerde de Ideologie. Er zijn toen, evenals nu, wel belangen te behartigen en benoemingen te doen geweest, die politieke machtsvorming vereischten, maar zij werden in onderonzen verhandeld en traden nimmer anders voor het voetlicht dan in hun ideologische vermomming. Voor rechten en vrijheden en standpunten kon men destijds gloeien, en men deed dat te veiliger, omdat de twee reusachtige moderne problemen: de financieele zorg van den Staat en de verbetering van het geestelijk en stoffelijk leven der arbeiders vrijwel buiten de sfeer lagen der politieke bemoeienis.
Ideologieën gedijen alleen in een samenleving waar welvaart heerscht, niet in een samenleving in nood. In onzen tijd is de strijd
| |
| |
om geestelijke goederen op den achtergrond getreden voor den strijd om het bestaan. Na een verwoestenden oorlog staan wij voor het dilemma: ondergang, of vernieuwing van ons aller bestaansmogelijkheid. De bevolkingsaanwas neemt, vooral in ons land katastrofale afmetingen aan, en niet alleen komen er steeds meer menschen te wonen op een gebied dat door een snelle auto in een goed uur wordt doorkruist, maar er komen steeds meer menschen tot de tafelen des levens. Een bourgeoisie, die aartsvaderlijk parasiteert op een modern helotendom is in onze dagen ondenkbaar, geen rustige rust boven een afgrond van arbeidersellende, zooals in het midden der negentiende eeuw, maar de jachtende onrust van duizenden individuen, die allen het leven vragen aan een tot leven geven bijna onmachtige gemeenschap, dat is het beeld van onzen tijd. Wij hebben ons te verdedigen tegen ons zelf. Wij hebben een nieuwe sociale overeenkomst te sluiten met elkander om het leven te verzekeren tegen den chaos.
Als immer, maar intenser dan immer bracht de techniek in onzen tijd de compensatie. Maar die techniek, - en dat vergeten velen - komt met een nieuwen levensnood: met den nood der gestegen behoefte. De techniek schept nieuwe
| |
| |
problemen terwijl zij de oude oplost, zij doodt de arbeidsvreugde op het oogenblik waarin zij de productie doet stijgen en zij verbreedt het veld der menschelijke verlangens in een periode die maant tot versobering. De techniek laat zich niet aanvaarden zonder dat men zich bukt onder de dictatuur van haar gemakken, zonder dat men dus een onontbeerlijke behoefte aan zijn psychisch leven heeft toegevoegd, en met name de gehechtheid aan het leven zelf is door de verhoogde macht van den mensch over de natuur tot het uiterste gestegen. De pacifistische en ontwapeningsbewegingen van onzen tijd zijn, instinctief begrepen, niet anders dan drang tot zelfbehoud.
Het laat zich gemakkelijker verklaren dan vele diepzinnige brochures dat doen voorkomen, hoe de moderne mensch bij zijn aandachtige poging om zich te schakelen in het ingewikkeld apparaat van het door technisch-oeconomische factoren bepaalde nieuwe gemeenschapsleven, de ideologieën als vrijwel waardelooze richtsnoeren prijs geeft. Met groote monden en krampachtige middelen pogen de oude ideologieën nog wel heur terrein te behouden, en kunstmatige scheidingen tusschen groepen van menschen te handhaven, maar heur doodvonnis is sinds lang geteekend. De romantiek der tegenstellingen is
| |
| |
niet te handhaven in een samenleving die vecht tegen haar oeconomischen ondergang. Arbeiders en werkgevers komen overal aan één zelfde conferentietafel te zitten met fatale zekerheid, de christelijke groepen voteeren voor lichtzinniger voorstellen dan zij dertig jaren geleden plachten, en de vrijzinnige groepen hebben heur vrijdenkers-fanatisme sinds lang afgelegd.
Neen, de ideologie is niet meer te redden. Zij heeft de volken gestuwd naar de Vernietiging, den Oorlog. Maar ze is in dien oorlog gesneuveld, om nooit meer op te staan. Niet die arme stakker, de Onbekende Soldaat, met wiens nagedachtenis gesold wordt door de gezamenlijke officieelen van Europa, door Afrikaansche sultans, Baltische republiekpresidenten en Nederlandsche politie-fanfare-corpsen met vacantie, maar de Russische soldaat, tot wien zijn Pope zeide: gaat in het vuur en gij zult herrijzen nadat ge vernietigd zijt, en die bleef liggen als een zielloos voorwerp, - hij vormt het beeld van het Resultaat, waartoe de Oorlog heeft geleid. In hem stierf de Ideologie.
* * *
Deze uitweiding houdt nauwer verband met mijn onderwerp dan mijn trappelende lezer vermoedt. Het eerste Geheim der Journalistiek ligt
| |
| |
in den puzzel besloten, dien ik u opgaf: Leidt de courant, of wordt zij geleid? Zij leidt, zeiden de oude Veteranen, die groot waren in den glorietijd van ‘Het Nieuws van den Dag’ ‘un journal, c'est un monsieur’. ‘Zij wordt geleid’, zeggen de courantenkoningen van het heden, die hoog rendement begeeren van de waar ‘journalistiek’. Zij hebben het geen van beiden bij het rechte eind. Maar om dat te begrijpen, moeten wij ons eerst rekenschap hebben gegeven van de essentieele verandering, welke de samenleving heeft ondergaan, want een courant weerspiegelt getrouwelijk de samenleving waarmee zij door het hoogst denkbare getal draden verbonden is. De courant zit ‘in de menschen,’ in hun belangstellingen niet alleen, maar in hun heele manier van leven. En men behoeft zich volstrekt niet op het standpunt te bevinden, dat een courant haar lezers moet achterna loopen, om er van overtuigd te zijn, dat een blad dat nalaat de resultante te wezen van de meeningen, belangstellingen, voorliefden en afkeeren zijner lezers geen bestaansgrond heeft en geen bestaansmogelijkheid.
Waarom is de courant tegenwoordig anders den vroeger? Het is niet waar, dat de courant een ander leven of een andere doelstelling heeft dan voorheen. Het is minder de courant, die
| |
| |
zich gebogen heeft naar het leven, het is het leven dat zich gebogen heeft naar de courant. De verjournalistieking van het leven is een der belangrijkste verschijnselen van onzen tijd. Het leven heeft de courant tot haar oorspronkelijke functie teruggebracht. Van feiten-kroniek is het dagblad opnieuw geworden ‘nieuws-orgaan’ van hooger orde.
Om dat goed in te zien, moeten wij ons er even te zamen van vergewissen, hoe het dagblad in ons tegenwoordig leven verschijnt.
* * *
Onder het algemeen streven naar doelmatigheid (efficiency), waar onze moderne samenleving op is gericht, behoort ook de rationaliseering van het amuzement. Wij zijn gaan inzien dat de zinlooze kletspartijen, die de vroegere visites en avondjes vulden, niet alleen onnut, maar ook vervelend zijn, wij hebben muziekkapellen gebracht in onze cafe's en radiotoestellen in onze huiskamers. Wij zijn zwijgzamer geworden temidden van een wereld, die wij hoe langer hoe meer bezet hebben met geluid. Deze overdracht van onze spraakzaamheid geldt ook de courant. De courant, die niet meer één enkele ritueele gebeurtenis oproept aan den avond van elken dag, maar die zich met haar
| |
| |
elkander achterna hollende edities ging opwerpen als onze duurzame metgezel, - de courant, zij ook, vervangt ‘het praten’. Zij praat voor ons. En in haar moet dus met ijzeren logica verschijnen het breede gebaar, de opgewonden stem-verheffing, die met de verdwijning van het bitteruur zich terugtrokken uit ons gezelschapsleven. Laat ons daarom niet al te zeer schelden op haar sensatiezucht, die wij zelf hebben gewild, op haar indiscreties, waarvan wij met het hart genieten, terwijl onze tong ze veroordeelt, en die in ieder geval niet zoo onzedelijk zijn als de heimelijke laster over onze buurvrouw, waarmee wij vroeger spanning gaven aan onzen gezelschapskout, terwijl de port werd geserveerd.
Maar deze algemeene verdisconteering van ons gebabbel in dagbladcopie, die de ver‘discours’eering tot stand bracht van de journalistiek, - wij merken haar niet alleen op aan den zelfkant van het moderne dagbladwezen, wij kunnen haar ook bespeuren in zijn zoogenaamde ‘hoogere functie’.
* * *
Als een goede herder keer ik tot mijn schapen, d.w.z. tot mijn aanvankelijke stellingen terug. Ik zei u, dat de Ideologie gestorven is.
| |
| |
Ge kunt mij controleeren op welke plaats van het maatschappelijk leven ge wilt. De verzwakking van het parlementarisme behoort tot de verschijnselen, waarover wij ons heelemaal niet hebben te verwonderen. Parlementarisme eischt partijwezen, en partijwezen eischt de dogmatiek der ideologieën, en de ideologie is dood. De zakenregeeringen, die nu reeds sedert een tiental jaren over ons het bewind voeren, gelijken meer op makelaarskantoren dan op vervulsters van gloeiende partij-idealen, de sociale ethiek steekt haar belangzuchtigen oorsprong niet meer onder stoelen of banken. ‘Hij die anderen dient, dient zichzelf het best’, aldus formuleert Rotary onverbloemd de utilizeering der zelfverloochening voor het eigenbelang. De propaganda voor haar uitbreiding heeft voor de leiders van geestelijke en politieke groepen meer beteekenis dan de strijd met den tegenstander. Uit de chiffonière der leuzen haalt men de onschuldigsten te voorschijn. Voor ontwapening wint men den braven couponknipper, die van ‘revolutie’ niets hebben moet. Alle overtuigingen breiden zich uit en verflauwen haar grenzen. Voor den Katholiek is de Protestant geen ‘ketter’ meer, maar een ‘andersdenkende’, voor den Protestant is de Katholiek geen ‘vervloekte afgodendienaar’ meer, maar een ‘andersden- | |
| |
kende, de A.J.C. zet haar vlammende vaandels in de paraplubak van het gebeeldhouwd stadhuis, waar de burgervader de jongens en meisjes op gebak trakteert, en de kapitalistwerkgever betreedt het podium van de vakcentrale bij haar jubileum. De neutraliteit, dat wil zeggen de zakelijke samenwerking tusschen menschen die elkander noodig hebben om niet gemeenschappelijk om te komen, heeft nieuwe formuleeringen gevonden om de Ideologie te verloochenen. ‘Geen krenking van iemands overtuigingen’ is het wachtwoord geworden in een periode, die verschillende overtuigingen op nooit te voren
gekende wijze zag toenemen aan proselieten. Op het moment, waarin de legers der overtuigden gereed staan, wordt in het gemeene leven aan de overtuiging wier doel het is te zegevieren, het zwijgen opgelegd. Er zijn geen gevloekte overtuigingen meer, men beweegt zich tegenwoordig in zijn overtuiging even makkelijk als in zijn colbert.
* * *
Daarom is alle verontwaardiging over de verzakelijking der journalistiek een huichelachtige verontwaardiging. Het leven, met zijn overtuigingen en al, verzakelijkt. Waarom zou de journalistiek, die een trouwe knecht is van
| |
| |
het leven, dan niet mogen verzakelijken?
Maar met den dood der Ideologie stierf de cultuur geenszins. Cultuur is de tegenpool der Overtuiging. Cultuur is hoogere nieuwsgierigheid, overtuiging wijst den appel van Eva af. Cultuur is de lust van het intellect, of men zich bezighoudt met de verbetering van zijn radiotoestel, met de verzen van Marsman of met de nieuwste theorie van Einstein. Wat duivel kalt men tegenwoordig toch altijd over het Intellectualisme der negentiende eeuw, in welker laatste jaren het romantisme nog naklonk als het geroep van een verwijderde jachthoorn? Onze tijd is intellectualistisch. Want Intellectualisme is niet het snijden in de oude Gelooven met het mes der kritiek, Intellectualisme is het verlagen der oude Gelooven tot wetenswaardigheden. De moderne mensch haalt voedsel voor zijn ziel uit heel de confiseriewinkel van ideologieën. Men moet het leven kennen om er zich in te kunnen bewegen. ‘Interessant’ is het wachtwoord en slagwoord van de twintigste eeuw, van die West-Europeesche menschheid, die bestaat uit van het paspoort met visum der officieele beveiliging voorziene ‘Andersdenkenden’.
Leidt de courant of wordt zij geleid? Haar roeping wordt het hoe langer zoo meer, om
| |
| |
cultuur te geven in stede van overtuiging. Indien er eenmaal weer een overtuiging zou kunnen rijzen uit al die cultuur, dan zal een der culturen haar hart moeten snijden uit het geraamte harer stellingen en het moeten toonen aan de verbijsterde menschheid. Maar de moderne courant zal voorloopig een uitstalling blijven van culturen. Op de jaarbeurs van het Openbare Leven die de courant geworden is, krijgen alle politieke en religieuze groepen een ‘stand’. Komen de verkiezingen, dan étaleert de baas van iedere zaak naast die van den ander zijn program aan het hoofd van het dagblad. Ziet, de gezamentlijke Ministers van het Vereenigd Europa komen aan het woord in de kolommen van ‘de Telegraaf’. Zelfs de Overheden leveren heur bijdrage aan de interessantheid, waar vraag naar is. Neemt het de courant eens kwalijk, als ge durft! Heeft zij eenige andere bestaansvoorwaarde dan het leven zelf?
En tòch leidt de courant. Er spreekt één waarde luider in onze ideologisch verstorvene en technische volkomene dagen. Het primitieve, menschelijke gevoel. Ik heb drie weken geschreven aan een ingewikkeld en moeilijk te documenteeren hoofdartikel, waarover ik als ambachtsman tevreden mocht zijn. Geen kip heeft het gelezen. Ik heb drie minuten geschre- | |
| |
ven aan een hoofdartikel van vijf regels, waarin niets anders stond, dan dat van de kranige kerels die voor het eerst van Holland naar Indië waren gevlogen, de leider een ridderlint had gekregen en de mécaniciens maar een blikkie, - en dat dat schande, was, en mijn brievenbus raakte verstopt van de sympathie-betuigingen mijner lezers. Toen dacht ik: er is ook in de moderne journalistiek nog wel wat anders dan: schablone!
| |
II.
De journalist wordt, op zijn wandelingen door menschheid en leven door een onrustigen jachthond vergezeld. De naam van den hond is: Actualiteit. En hij trok ook bij mij aan het touw, toen ik begon met het uitpakken van mijn eerste geheim, het geheim van de leiding, die de courant al dan niet geeft. Ik werd gesleurd naar eene korte beschrijving van het moderne dagbladwezen als dienaar van het moderne leven, en mijn lezer vertoeft met zijn belangstelling wellicht nog in de oude huiskamer, waar vader zijn bril op zette, om uit de courant voor zijne kleine gemeenschap te puren wat er in de groote gemeenschap daarbuiten aan het gebeuren was. Ik moet tot het verleden terugkeeren, want het
| |
| |
vraagstuk der leiding in het dagbladwezen splitst zich in twee andere vragen, die ik kritisch wil formuleeren: Hoe was de leiding vroeger mogelijk, en hoe is zij mogelijk in onzen tijd?
En zoo moeten wij ons even bezighouden met den volks-psychologischen oorsprong der opinieerende journalistiek. Journalistiek, ik deed het hierboven reeds uitkomen met een enkel woord, - ontstaat uit een resultante van meeningen. Van verschillende kanten en uit verschillende overwegingen heeft zich in een bepaalden kring een bepaalde gezindheid gevormd: de burgemeester van X. deugt niet, hij moet weg. Twee menschen komen tot diezelfde conclusie. Een derde vindt het ook. Deze drie heeren richten zich bij de gemeenschappelijke bespreking vooral op wat zij willen. De kiem van een ‘openbare meening’ is gelegd. Die openbare meening is altijd synthetisch, in den zin van ‘samenvattend’. Er is nog maar één ding noodig: zij wil zichzelve herkennen. En dat doet zij in het Geschreven Woord. Na al de murmelingen achter de couliezen te hebben afgeluisterd, neemt de journalist het besluit: goed, het zal gebeuren, het zal geschreven worden. En hij geeft aan de murmelingen de beveiliging der documentatie, en kristallizeert ze
| |
| |
daarna in een hoofdartikel, dat als een oproep is aan allen die het er mee eens zijn, eveneens van hun oordeel dat de burgemeester van X. Verdwijnen moet, te getuigen. ‘Er staat geschreven’, dit eerbiedwekkende woord vertolkt de kracht der journalistiek. Er is verwantschap tusschen de suggestie van de wet en van de courant. De menigte heeft respekt voor wat verschenen is in de objectiviteit, met andere woorden: voor wat is gedurfd. De kracht van het gedrukte is de kracht van het gedurfde. Wij zeggen van een staatsman, of van een opinieerend journalist, wiens werk met dat van den staatsman verwantschap vertoont: deze man heeft den moed zijner overtuiging. Waaruit dan onmiddellijk blijkt, dat de overtuiging beschouwd wordt als ‘daadkracht’. Het klaarblijkelijke in het journalistiek betoog komt in de tweede plaats, het puurt zijn klaarblijkelijkheid uit het feit dat de man die het leest, het als zijn eigen meening ervaart. De lezer begrijpt dat ik dit nu alles zeer ‘absolutistisch’ zeg. Men kan als journalist den velen deskundigen - o Multatuli! er zijn meer dan ooit specialiteiten! - men kan den velen deskundigen die er over vele zaken zijn, volstrekt geen knollen voor citroenen verkoopen. Het betoog moet logisch en helder zijn en het moet ‘sluiten’. -
| |
| |
Maar het document geeft meer gezag nog aan het hoofdartikel dan het argument. Journalistiek is een veel experimenteeler vak dan de stoet van dichterlijke jongelingen meent, die de kamers der hoofdredacteuren bevolken met hun sollicitaties, omdat ze een tien hadden voor hun opstellen. Welke wetenschappelijke waarden er verder in het hoofdartikel mogen zijn verwerkt, - het journalistiek betoog verschilt in aard van het wetenschappelijk. Omdat het ‘standpunt’ praeferent is. ‘Het is zoo, en ik zal u toonen waarom,’ zegt de journalist. ‘Zóó zijn de feiten, en wij zullen zien wat er van wordt,’ zegt de man der wetenschap. De journalist is de man van de ‘klemmende,’ de geleerde de man der uitgewerkte redeneering. Een journalist geeft uitspraken, een geleerde stelt hypothesen. Wie dit alles ontdekt heeft, verwondert zich niet meer over de journalistieke ‘gelijkhebberij’. Een standpunt handhaven is iets anders dan een standpunt onderzoeken. Alleen wie er zich rekenschap van geeft, dat het werkmateriaal van den man, die ‘het klavier der volksconscientie bespeelt,’ de menschelijke intincten zijn, wie weet dat de journalist, als de staatsman en de volkstribuun ‘instinctenleider’ is, hij vindt den sleutel, waaruit aller- | |
| |
hande verschijnselen van de vroegere en latere journalistiek zijn te verklaren.
* * *
Dit neemt natuurlijk niet weg, dat de journalistieke leider te goeder trouw is, persoonlijke overtuiging in overeenstemming weet met de overtuiging die hij in de courant vertegenwoordigt, en wetenschappelijke voorstudies gemaakt heeft, die hem tot die overtuiging leidden. Maar zit hij op zijn redactiestoel, dan twijfelt hij niet meer. Dan brengt hij de uitzondering op zijn beginsel in de schaduw, en den norm in het licht, dan overweegt hij niet, maar zegt het op den man af. De populariteit, die de goede illustratie-pagina gekregen heeft in de moderne journalistiek bewijst hoe juist de journalisten gezien hebben, die zich oefenden in beeldenden stijl. Journalistiek, ook in het geschreven woord, behoort aanschouwelijk onderwijs te zijn voor volwassenen.
Intusschen begrijpt nu ieder, welke beteekenis de courant had in den tijd der ideologieën. Het stellig en beeldend karakter, dat het opinieerend hoofdartikel eigen is, leende zich bij uitstek voor de verdediging van bepaalde dogmata. Men moet niet meenen, dat de ideologieën, die thans nog hun stervend
| |
| |
leven lijden in de leuzen en doelen der politieke partijen uit iets anders zijn voortgekomen dan primitieve volksverlangens. Maar het verschil tusschen toen en nù ligt hierin, dat die volksverlangens destijds een beperkte doelstelling (schoolvrijheid, algemeen kiesrecht) omvatten en een beperkt gebied. Het volksverlangen is heden ten dage een algemeen levensverlangen geworden, en het is oneindig gemakkelijker voor een werker als de journalist, die stelligheid en afgrenzing in zijn natuur heeft, stem te geven aan een beperkt volksverlangen dan aan een algemeen levensverlangen. Omdat een der voornaamste effectmiddelen van het courantenwezen de ‘herhaling’ is, en de herhaling zich wel aanpast bij een immer opnieuw zich aanbiedend motief, bij een immer opnieuw nagejaagd doel, maar niet bij plotseling uit den boezem van het algemeen oprijzende en zeer moeilijk te voorspellen en vooraf te beluisteren volksbegeerten. Zelfs in de orde der feiten vindt de moderne journalist geen baken meer. Met een schijnbare stelselloosheid rijzen de vraagstukken uit den baaierd van het tegenwoordige leven, in een kort spanne tijds beheerschen een Belgisch verdrag, een Amsterdam - Rijn-verbinding, een zendtijdverdeelingsquaestie achtereenvolgens de openbare aan- | |
| |
dacht en daar de oriënteerings-fronten dwars loopen door de politieke partijen en de partijstellingen voortdurend wisselen, heeft de opinieerende journalist aan de politieke groep waarbij hij officieel is ingedeeld zeer weinig houvast. Hij zal zich dus in vele gevallen, los van elke politieke oriënteering een eigen norm moeten kiezen en op dien norm moeten bouwen een eigen, consequent systeem. Maar het gevaar, dat het stokpaard meebrengt is niet denkbeeldig, het gevaar n.l. van een individualiseeren der journalistiek, van een doorknippen van den band met een zekere volksgemeenschap, die oorsprong, wezen en rechtsgrond te gader vormt van het dagblad.
* * *
Natuurlijk vindt zelfs de moderne journalist, die in dichter nevelen wandelt dan zijn negentiende-eeuwsche voorganger, ook nog wel enkele grenzen gesteld aan den willekeur zijner individueele meeningsuiting. De journalist, die in het Nederland van onze dagen positie zou kiezen tegen de pacifistische beweging, zou zich niet kunnen handhaven. Maar het blijft, tenzij hij zéér geestig is en zeer gevat, voor den modernen journalist een uiterst moeilijke zaak, volgens de oude methode van positie
| |
| |
kiezen en polemiseeren de durende gunst van een algemeen lezerspubliek te behouden. Polemiek blijft een aantrekkelijk journalistiek effect-middel. Er leeft een verscheurend dier in het publiek, waaronder de schrijver van deze regelen zich rangschikt. Iemand te zien ‘aftuigen’ bevredigt zeer diep in ons aanwezige intincten. Vooral indien èn slachtoffer èn beul iemand anders is dan wij zelf. Maar ik geloof dat een algemeene neiging tot broederschap, waarvan men den belangzuchtigen oorsprong niet met humanitaire schijnen mag camoufleeren, het echte genoegen in de polemiek al aan het wegnemen is. De oecumenische periode, waarin wij volgens Keyserling zijn getreden, wendt zich af van relletjes.
* * *
En zoo dan, bij de afnemende gunst die de tijdgeest verleent aan den leiding gevenden journalist, vonden de couranten-ondernemers een bij uitstek geschikten toestand, om hun oude ideaal te verwezenlijken: de courant niet langer te doen functionneeren als wapen in den strijd voor ideologieën, maar als rendabel handelsobject. Wij kunnen dat als journalistieke dagbladleiders betreuren en wij betreuren het ook, vrijgevochten intellectueelen als wij allen zijn.
| |
| |
Maar wij behooren den zin van dit verschijnsel ernstig onder het oog te zien, omdat het zin heeft als ijzeren consequentie van het tijdskarakter. Hoe langer zoo meer voltrekt zich het door ons, hoofdredacteuren tegengehouden maar onafwendbaar proces, dat de journalistiek der laatste jaren beheerscht. Ons dagbladwezen wil hoe langer zoo minder een bepaald principieel of zakelijk belang vertegenwoordigen dat buiten hem ligt, maar zijn nieuwe doelstelling is zijn eigen zakelijk belang. Wij, inttellectueelen uit de oude, de groote school van Kuyper, van Boissevain, van Lamping, van Ritter Sr., wij hebben het moeten verliezen, omdat een courant onlosmakelijk is verbonden aan de sociologische bewegingen, - omdat het publiek aan de Ideologie den koop heeft opgezegd. Het publiek verlangt geen overtuiging meer, het verlangt cultuur. Men mag het den Directeuren niet al te zeer verwijten, dat zij oorsprong en karakter van het courantenwezen in het oog houden, dat zij van het ‘orbi ex orbe’ van den Nederlandschen Journalistenkring het ‘ex orbe’ willen in acht nemen.
Zij zijn volstrekt niet allen kleine zakenluyden, die blind zijn voor de groote taak die de courant als lichtbrengster ook in het moderne leven heeft te verrichten, maar zij beseffen dat
| |
| |
de gemiddelde couranten-lezer van tegenwoordig zich niet meer wil laten ketenen in de boei eener dagelijksch herhaalde opvatting.
Met het leven veralgemeent zich de courant. Maar de journalistieke leiders hebben daarmede hun leiding niet prijs te geven. Zij hebben hun leiding anders te richten. Van uitvoerders van den volkswil (al dan niet tot een bepaalde volksgroep beperkt) zijn zij geworden voorlichters omtrent den volkswil.
* * *
Wat begeert het publiek van de courant? Dat is de actueele vraag der journalistiek. Aan ons, leidende journalisten is de taak voorbehouden, de volksbegeerte niet alleen te kennen, maar ook te veredelen. Er is een eeuwige tegenstelling tusschen Directie en redactie, waartoe beider beroepsplicht beide dwingt. Het is de tegenstelling, waardoor de journalistiek in evenwicht blijft. Een Staatscourant is een vorm van praeventieve censuur, een courant op commercieele basis is de eenig denkbare. Maar zonder de directorale zorg voor de private functie is de courant buiten machte om haar openbare functie, welke de redactie aanbelangt, te vervullen. Aangezien een staatscourant vloekt met de drukpersvrijheid, zal zoolang de Sovjet nog niet de wereld
| |
| |
beheerscht, de courant op commercieelen grondslag de eenige grafische vorm van meeningsuiting blijven. Aan de Directie van een dagblad is de schoone maar buitengewoon verantwoordelijke taak op de schouderen gelegd, commercieele en cultureele eischen te vereenigen. Zij is tegenover de samenleving evenmin verantwoord als bij voorbeeld de particuliere concessionaris van een algemeen middel van vervoer, wanneer zij geen ander bedrijfsdoelstelling heeft dan het verwezenlijken van een commercieel sluitend systeem. Zij heeft naast een commercieelen ook een socialen plicht. En nu komt voor de dagbladdirectie de dagelijksche worsteling om die eenheid van tegenstellingen tot stand te brengen. Een pijnlijke worsteling, omdat er geen bebedrijf bestaat, waarin het zoo gemakkelijk is om geld te verkwisten voor.... geoorloofde doeleinden als bij een dagblad. Indien wij, journalisten blazen tegen te schriele Directeuren, laat ons dan even bedenken hoeveel dagbladbedrijven er te gronde gingen door cultureele verkwisting. En wij, journalisten, behooren bij onze waardeering van de Directies te begrijpen, dat de loffelijke neiging om in het bedrijf te rationaliseeren, de Directies zoo in het bloed zit, en moèt zitten, dat die rationaliseering wel eens met journalistieke eischen contrarieert. Hoe
| |
| |
zullen wij ons zelf tegenover het probleem bevinden, wanneer wij er, bijvoorbeeld als Directeur-Hoofdredacteur er voor worden gesteld? Maar indien wij de zorg onzer Directies voor den commercieelen welstand van het bedrijf waarbij wij werken, en die dan toch de basis vormt van ons eigen bestaan op prijs stellen, dan zijn wij daarmede niet ontslagen van onzen socialen plicht tot controvers. Voor de zeer commercieele Directie zijn wij een geadmitteerde advocatus diaboli, voor de Directie die in haar hart sociaal gevoelt een gevaarlijke verleider. Indien wij het karakter der moderne journalistiek begrijpen, dan hebben wij al vast met de Directie een gemeenschappelijk uitgangspunt.
Wat begeert het publiek? Dat is de vraag, die ons beiden bezig houdt. Maar die vraag is uiterst moeilijk te beantwoorden. Zij kan statistisch worden uitgemaakt, wanneer er sprake is van den verkoop van zijden stoffen of rijglaarzen, maar niet wanneer er sprake is van sociaal en geestelijk leven.
Ik ben nog niet gekomen tot de sociale en cultureele roeping van de moderne courant. Ik wil haar nu nog maar alleen als ‘zaak’ beschouwen. Maar dan kom ik op voor de minderheden onder de klantschap, ja, voor den enkelen klant. Reeds als er stoffelijke goederen worden ver- | |
| |
handeld, merken wij op dat, naarmate de waar selecter wordt, meer zorg besteed wordt aan het uitzonderingsgeval. De dassen, die de menschen dragen leveren een ingewikkelder en teerder probleem door de hammen, die zij eten.... Men kan de hammen eerder normaliseeren dan de dassen. En dameskleeding kan men weer moeilijker onder een algemeen gezichtspunt brengen dan dassen, sieraden moeilijker dan dameskleeding, en komt men op het gebied van het geestelijk leven, dan stijgen de moeilijkheden tot het onoplosbare.
Een zaak die alleen zijn gemiddelden kooper verzorgt is een slechte zaak, en een courant, die den professor-lezer geestelijk honger laat lijden, omdat zij zich het gros harer lezers denkt samengesteld uit voetbaljongens, oude dames, die insuffen over de plaatjes en jonge dames die roode ooren krijgen van het feuilleton, is een slechte courant.
Er bestaat natuurlijk één groote moeilijkheid. De verkooper van stoffen, dassen, sieraden kan zijn omzet begrooten en bij zijn aanschaf rekening houden met de geringe vraag. De dagbladleider is in vele gevallen niet in staat het nuttig effect te berekenen van de uitgave, die hij in een bepaalde courantenbijdrage steekt. Men mag er hem weer niet te hard om vallen,
| |
| |
indien hij, ziende dat zijn sportblad een uur na de verschijning is uitverkocht, terwijl hij met zijn letterkundig bijblad zitten blijft, tot het besluit komt, dat er nu maar veel sport moet komen in de courant en weinig letterkunde. Toch is zijn conclusie een ruwe conclusie. Ligt het, zelfs indien beide redacteuren, de sportredacteur en de kunstredacteur bekwaam zijn en toegewijd, niet aan de journalistieke flair van den rubriekleider? Zal morgen, wanneer hij een vlotten literator aanstelt en een al te beschouwelijken sportman, het letterkundige bijblad het doen, en de sportcourant achteruit gaan? En indien beide redacteuren de ziel van hun publiek verstaan, - zit er in de letterkundige rubriek, doordat er nieuwe bewegingen aan het opkomen zijn, misschien geen perspectief, terwijl het feit dat de sport op het moment een zeer gemakkelijk winstobject is, niet tot te sterke conclusies mag voeren voor de toekomst? Is het niet welsprekend dat in het Paradijs der Zakelijkheid, Amerika, de couranten gebukt gaan onder de literaire bijbladen?
Er zijn zonder twijfel zoo duidelijk uitgesproken massa-verlangens (de sport, de beurs, het feuilleton behooren er toe) dat het een grove fout zou zijn ze niet te bevredigen, en.... goed te bevredigen. Maar de groote misslag die wordt
| |
| |
begaan is deze: dat men een zekere oppervlakkigheid bij zijn publiek onderstelt en daar zijn courant naar richt.
Wij weten het allen wel: zelfs het ietwat trage en beschouwelijke Nederlandsche publiek begeert geen zware courant. Maar toch is de ‘lollige’ courant evenzeer uit den booze als de ‘taaie’. En ik ben ervan overtuigd dat, indien de Nederlandsche journalistiek, - zooals sommigen wel zouden willen - haar inhoud ging verlagen tot het peil van het gemiddeld gesprek in een kappers-salon, de Nederlandsche courantenlezer van haar genoeg zou krijgen. Ik heb vele bezwaren tegen het dagblad ‘Het Volk’. Maar ik heb er altijd eerbied voor gehad, hoe dat blad der arbeiderspartij stelselmatig goede wetenschappelijke en literaire bijdragen geeft. Het bewijst dat de groote grondmassa van de bevolking, de arbeiders en kleine burgers, kappers-salon-praat niet begeert. En dat begeert ons volk niet. Wie tien jaar journalistiek leider van een dagblad is geweest, weet dat er tientallen stroomingen, geestelijke bewegingen, excentriciteiten ook zijn, waar de Nederlandsche lezer hevig belang in stelt. Een bedenkelijke neiging is er aanwezig bij sommige couranten, om het geestelijk leven van ons volk te miskennen. En nu kom ik tot het ideeële! Nu, in
| |
| |
dezen tijd van overgang en weifeling, nu de Ideologieën en overtuigingen wijken, nu is het méér dan ooit de plicht van de courant, om beschaafd te zijn, den ernst niet stuk te gooien onder moppen, leege vertelsels, snipper-rubrieken en proleten-jargon. De journalist van heden moge hoe langer zoo minder leider worden in den zin van politiek orakel, leider is hij meer dan ooit, omdat hij door zijn courant, dien dagelijkschen gezel van zijn lezer, diens levensgewoonten en levensvormen bepaalt. Laat ons geen karikatuur maken van het eigen volk!
De grootere, ook de grootere provinciale bladen, zien dit gevaar wel in. Toch blijft, naar het eenparig oordeel der vakgenooten de nivelleering van de dagbladpers een van de ernstigste bedreigingen van de Nederlandsche journalistiek als cultuurfactor, en daarmede van het Nederlandsche volk. Ziet vele couranten in, hoe versnipperd ze zijn geworden, hoe er naar willekeur nieuwe rubrieken verrijzen naarmate een nieuwe volksbegeerte die minder bescheiden dan andere aan de deur klopt zich gelden doet. Ziet met hoeveel voorkeur dikwijls sensationeele momenten uit het openbare.... èn het persoonlijke leven in kleuren en geuren op de markt, die het dagblad is, worden uitgestald. Ziet, ein- | |
| |
delijk, hoe het collectieve artikel, die ‘normalisatie’ van gevoel, verbeelding intellect, als een journalistiek botermerk aan verschillende dagbladen geleverd wordt. Ook hier mogen wij niet uit het oog verliezen, dat de commercieele moeilijkheden der journalistiek even groot zijn als haar sociaal-cultureele, dat de budgetten der redacties zelfs bij een uiterst zuinig beheerde courant tot fabelachtiger hoogten oploopen dan de veeleischende lezer kan vermoeden. Maar indien wij, als journalisten uit bedrijfstechnische en bedrijfs-oeconomische overwegingen concessies moeten doen ten schade van het persoonlijk karakter van de courant, dan zijn wij meer dan ooit gehouden om ons daarbij te beperken tot het hoogst noodzakelijke. De schrijver van deze regelen is geen vijand van de moderne dagbladmethoden. Hij gevoelt voor koppen, sprekende bovenschriften, hij voelt voor beknoptheid en duidelijkheid der artikelen, voor een goede illustratiepagina. Maar hij meent, dat wij niet doldriftig moeten zijn in ons streven naar vernieuwing. Het bedenkelijke van veel moderne journalistiek is dat ook datgene wat naar zijn natuur oorspronkelijk is, wordt geschabloniseerd. Tientallen scribenten pogen Schröder's ‘Spotternij en Sotternij’ na te doen en dat
aftreksel voor een prik te verkoopen aan alle couranten die er
| |
| |
heil in zien, omdat die ‘Telegraaf’-rubriek het zoo geweldig heeft gedaan.
Bij den schrikkelijken nood, waarin de moderne intellectueelen verkeeren is het begrijpelijk, dat zij, om aan den kost te komen, met deze geestelijke mattenkloppers leuren langs den boulevard der dagbladen. Maar er is een gesol met nieuwe journalistieke uitvindingen en aardigheden aan den gang, die de courant hoe langer zoo meer aan het veranderen is in een pakhuis van liefhebberijen. Er schuilt in elke ‘speciale’ rubriek een speciaal gevaar. Alle specialiteit, alle aardige vinding in de courant doet het mijns inziens alleen incidenteel. Wie ze brood- en maakwerk laat worden, wordt laf of tuimelt in mekaar.
* * *
Hoe is het chaotische dat tegelijk met het moderne in het Nederlandsch dagbladwezen zijn intrede heeft gedaan te verklaren? Hieruit, dat een loffelijke poging verwezenlijkt wordt zonder systeem. Het is alles veel te veel probeersel. Voor zoover men dat bij de aanwezigheid van bedrijfsgeheimen beoordeelen kan, wordt er nergens wetenschappelijk, experimenteel-psychologisch onderzocht, welke behoeften en verlangens er aanwezig zijn bij het lezers- | |
| |
publiek. Bij andere groote instellingen, bijv. het Warenhuis gebeurt dit wel. Men zou dat kunnen doen met behulp van de statistiek, aan het Centraal Administratiekantoor van de courant, door bijvoorbeeld de beroepen van de verschillende lezers te rubriceeren en statistisch te bewerken. Men zou het kunnen doen met behulp van de enquête, zooals de ‘Groene Amsterdammer’ het heeft gepoogd. Voor een enquête moeten echter de vragen bizonder scherp en duidelijk zijn gesteld, en zulk een enquête geeft een beperkt resultaat. Maar er kon toch wel wat worden begonnen, zij het dan niet door een bepaalde courant, dan door een laboratorium voor Zeitungskunde, waaraan bekwame experimenteele psychologen waren verbonden. Het peilen van de openbare meening is een alleringewikkeldst werk, en het lijkt mij onjuist dat de Nederlandsche journalistiek blijft aangewezen op de intuïtie en het toevallige talent van sommige directeuren en redacteuren.
Kiest de moderne journalistiek niet wat eenzijdig het Engelsche voorbeeld, schommelt zij niet al te zeer tusschen Engelsche methoden en Nederlandsche traditie? Wie wel eens het genoegen had te spreken met buitenlandsche collega's, verneemt regelmatig uit hun mond, dat onze Nederlandsche journalistiek zeer
| |
| |
bizonder georienteerd is op nieuwsgebied en dan speciaal op het gebied van buitenlandsch nieuws. De Nederlandsche lezer wil nauwkeurig weten wat er in de wereld gebeurt. Hij onderscheidt zich daarin van zijn Engelschen tijdgenoot, die vooral op haastig weten van schokkende gebeurtenissen is bedacht. Eigenlijk bestaat een Engelsche courant bijna alleen uit ‘headlines’, uit vlammende koppen. Een groot deel der bijdragen is een verzameling opschriften. De lezer leest het nieuws zooals hij leest zijn advertentie. Daarom heeft de advertentie midden tusschen den tekst in de Hollandsche courant alleen commercieele, in de Engelsche redactioneele beteekenis.
Drieërlei waarde heeft de ‘kop’. Propagandistische waarde voor een bepaalde Idee (zie de koppen van ‘Het Volk’), propagandistisch-commercieele waarde voor de courant (men maakt den lezer nieuwsgierig). Voor zulke koppen is dramatisch talent vereischt. En, ten derde, verduidelijkende en oriënteerende waarde. De heele ‘koppen’praktijk is te verklaren uit de toenemende behoefte aan aanschouwelijkheid bij een publiek dat steeds haastiger leeft en om dat haastiger leven te kunnen volhouden, steeds meer in één enkel oogenblik zijn indrukken en kennis moet synthetiseeren. Bij blokken lezen
| |
| |
velen de courant. En er zijn zelfs meer lezers dan men vermoedt, die het laten bij de lectuur van de ‘verkorte inhoudsopgave’ en dan verder een enkele rubriek uitzoeken waar zij belang in stellen. Maar het verschil tusschen Engeland en Nederland is, dat men in Engeland de courant bijna uitsluitend leest in de openbare middelen van vervoer, in Nederland op het kantoor en in de huiskamer. Er zijn in ons kalme vaderland nog altijd menschen die de courant ‘spellen’. Een methode als de Engelsche, (veel weglaten en schokkende, pakkende hoofdmomenten geven) lijkt mij eenigszins in strijd met ons volkskarakter.
Het Duitsche voorbeeld, dat aan de ‘kop’ een verduidelijkende functie geven wil lijkt mij voor Nederland meer geraden.
* * *
Er zijn nog veel meer questies te bestudeeren over de indeeling der courant. Dat vaste rubrieken heur vaste plaatsen behooren in te nemen, zonder dat daarop één enkele maal een uitzondering wordt gemaakt, dit is een - helaas door sommige couranten overtreden - grondwet van het dagblad. Maar zelfs indien de dagbladleiding aan die grondwet gehoorzaamt, - is daardoor gewaarborgd, dat een willekeurig
| |
| |
kooper van de courant, een niet-abonné zich voor een zoo eenvoudig en duidelijk courantenschema ziet geplaatst, dat hij onmiddellijk in die courant zijn weg kan vinden? De Nederlandsche couranten voldoen over het algemeen niet aan dien primairen eisch. Hoe moet men het zijn lezer gemakkelijk maken, te lezen? Geven onze couranten, die vaak belangrijk nieuws plaatsen op de linkerbladzijde, zich er voldoende rekenschap van, dat het oog immer naar rechts trekt, en rechts gemakkelijker leest? Hebben wij een rationeele onderscheiding tusschen de verschillende rubrieken, zoo, dat door het verschillend lettertype van de rubriek-hoofden de verschillende rubrieken makkelijk te vinden zijn. Richten wij onze courant in zóóverre commercieel en rationeel in, dat wij de niet voor een groote lezersgroep bestemde rubrieken, door prettiger en duidelijker druk wat doen uitkomen en door illustratie aanlokkelijk maken, terwijl wij er ons rekenschap van geven dat wij rubrieken, waarnaar het toch wel storm loopt, als de sport, wat neutraler kunnen zetten? Geven wij er ons voldoende rekenschap van of een vertikale inrichting der kolommen (het Engelsche systeem) dan wel een horizontale (het Duitsche), waarbij de gejaagde lezer even rust krijgt en overzicht, verkieselijk is?
| |
| |
Hebben wij, in navolging van de Amerikaansche bladen geprobeerd het zoogenaamde ‘balans’-systeem in te voeren, waarbij de verschillende vakken in de courant zeer regelmatig en symmetrisch verdeeld worden, om lust en overzicht bij den lezer te bevorderen?
Is er genoeg kenschetsends in onze illustraties? Hoeveel stoombooten op de kust gestrand, hoeveel auto-aanrijdingen zijn er niet in de respectieve couranten afgedrukt zonder dat de lezer er iets van bespeurd had, wanneer er een willekeurige stoomboot of stukgereden auto van een paar jaar geleden in de courant had gecompareerd ter illustratie van een actueel geval! Onze illustratie is vaak in kenmerkende kracht ten achter bij onzen tekst.
* * *
Elk der geschetste problemen stuit bij zijn oplossing op reeksen van technische en commercieele bezwaren. En met name ondervindt de Nederlandsche dagbladleiding die maar op enkele edities en in vele gevallen op een gelimiteerd aantal pagina's is aangewezen dit bezwaar, dat het met een grillige actualiteit verwisselend accent van wat belangrijk is, moet worden gedrongen in een afgemeten ruimte. Zelfs bij een groote courant, die zich meer kan veroorloven
| |
| |
dan een kleinere geldt toch het motief dat de tekst nuttig moet effectueeren, - en het commercieel-technische verband tusschen advertenties en redactioneelen inhoud kan niet straffeloos worden verzaakt. En dan komen commercieel-technische eischen dikwijls speciaal met aesthetische eischen in conflict.
* * *
Ik streek maar zeer luchtig over de toetsen van ‘het klavier der volksconsciëntie dat de courant is, in deze prolegomena der journalistiek. Er zijn over ieder onderwerp boeken te schrijven, maar ik heb u gezegd: ik wil niet zoo grondig zijn als de Duitschers.
De korte zin van deze lange rede is, dat er willen wij met onze moderne methoden vooruit komen, meer voorstudie en consequenter systematiek heur intrede zullen moeten doen in ons vaderland.
Leiden wij of worden wij geleid? De voornaamste taak van den modernen leider van een dagblad is niet, meeningen te suggereeren, maar uit de menigvuldigheid van stroomingen, richtingen en verlangens een eenheidsbeeld te bouwen van onzen tijd. En er voor te waken, dat het bonte, onrustige leven van onze dagen niet ten onder gaat in vulgariteit.
| |
| |
Een Parijsch mode-inventor kan de heele wereld zich in schoone vormen laten bewegen. Een geniaal journalist, die zich op den bodem plaatst der werkelijkheid, maar uit die werkelijkheid het ‘gentleman’-gevoel tot gelding wil brengen kan het. Beschaafde journalistiek is een waarborg voor een beschaafde gemeenschap!
|
|