Journalistieke geheimen
(1930)–P.H. Ritter jr.– Auteursrecht onbekend
[pagina 85]
| |
vak? Op beide vragen past een min of meer bevestigende beantwoording. Het vak verdwijnt in den mensch, en daardoor verdwijnt de mensch in het vak. Er is een aanmerkelijk getal journalisten met wetenschappelijke en kunstzinnige onderlegdheid. De academische Senaten begroeten vaak een oud journalist in hunne rijen. Maar het voortreffelijke van een stand is iets anders dan het typeerende. Ik weet, dat er een neiging bestaat om den journalist af te schaffen. Een zeer merkwaardig verschijnsel van de moderne journalistiek is, dat zij hoe langer zoo meer gespecialiseerd wordt, naarmate zij veralgemeent. Een courant wordt meer en meer een warenhuis van geestelijke artikelen, en wanneer het bedrijf in omzet toeneemt, kunnen er meer geestelijke waren in worden gekocht. Er kan voldaan worden, niet alleen aan de behoeften van voetbaljongens, maar ook aan die van den wetenschappelijken lezer. Men gaat op zoek in de faculteiten en in de kabinetten, en kan den naamlooze, die de journalist is doen ondergaan achter de glorie van een gebrevetteerde Autoriteit. Aldus mag de courant winnen aan gehalte, maar zij gaat verliezen aan samenhang en persoonlijkheid.
* * * | |
[pagina 86]
| |
Met de verdringing van den beroepsjournalist door de schrijvende Autoriteit gaat merkwaardigerwijze gepaard een stijgende vloed van journalistieke bijdragen der schrijvende massa. Het gaat met schrijven evenzoo als met bouwen. Omdat er evenmin een schrijfkundige als een bouwkundige bevoegdheid bestaat, beunhaast iedereen er maar op los. Aan hoe weinigen is het inzicht vertrouwd, dat de massa iets interessanters wil hooren dan haar eigen gebeuzel, en dat het geconcentreerd en beeldend voorstellen aan de massa van haar verlangens een kunst is, die jaren van routine en studie vereischt. Ook de artikelen van Senatoren en Professoren en Excellenties vallen niet mee. Op het oogenblik doen hun groote namen opgeld bij den braven Hollander, die zich heimelijk in zijn eigenliefde gestreeld voelt, dat de courant zulke gewichtigheden stelt in des simpelen lezers dienst. Maar wanneer het niet meer gewoonte zal zijn, dat ieder, die een min of meer belangrijk leven geleid heeft, ambtshalve zijn gedenkschriften afgeeft aan de pers, zal deze schrijverij der Leidslieden wel weer verdwijnen. Naar mijn inzien blijft de illusie hunner grootheid veel meer bewaard, indien het vraaggesprek (inter- | |
[pagina 87]
| |
view) gesteld wordt tusschen hen en den lezer, dan dat ze zoo gemeenzaam van hun tronen nederdalen in de courant. Ook heeft deze nieuwe methode om eene andere reden weinig beteekenis. Al die Ministers en andere grooten zeggen meestal alleen wat ze kwijt willen wezen, zoodat de courant door hunne kostbare bijdragen behalve dan de groote naam alleen eenige waarheden als koeien rijker wordt. En dacht u dat de man van wetenschap u in de courant kon geven wat hij u geeft in laboratorium of collegezaal? Zoo zal dan waarschijnlijk tusschen het leger van onbevoegden en de elite van Zeer Bevoegden die bekende waarheden verkondigen, de vakjournalist nog wel eenige jaren levens hebben. In ieder geval heeft men bij de specialisatie van de courant zijne diensten nog zeer noodig als uitkijkpost naar de politieke en maatschappelijke weersverschijnselen, als impressario en als bezigheid van den man, die de solemneele bijdragen garneert met koppen, die wellicht sprekender dan de artikelen zijn. Maar, gelijk gezegd er blijft nog wel eenige marge van bestaansmogelijkheid voor den vakjournalist over. Want al beginnen de Grootheden van Binnen- en Buitenland zich ook al te leenen voor ‘standaard’-artikelen voor col- | |
[pagina 88]
| |
lectief gebruik, over het algemeen is toch de Aanzienlijkheid nog te duur dan dat de meeste couranten zich regelmatig haar medewerking kunnen veroorloven. En wij zullen ons dus bezig hebben te houden met dat eigenaardig type in onze samenleving, den vak-journalist, en onze vraag kunnen herhalen, of de mensch opgaat in het vak of het vak in den mensch. Beide, zoo hebben wij geantwoord. Iedere vezel van den journalist is journalistiek, maar niet wijl de journalist meer ijver zou hebben dan ieder ander werker, die behoorlijk zijn plicht doet, maar omdat hier het vak dezelfde aantrekkingskracht heeft op zijn bedrijver als de aarde aantrekkingskracht op een torenbeklimmer oefent, of het zwemvlak den zwemmer naar zich toezuigt die zich op de springplank bevindt. Is het eigenlijk niet een bijna profaneerende doelstelling, het geheele leven te willen vertegenwoordigen? Het zou zoo wezen indien een journalist niet meer een door het leven gegrepene dan een levens-doelsteller was. Waarmee is een journalist eigenlijk te vergelijken? Met een rentenier, die zijn vak volkomen verstaat. Want een rentenier, die zich als beschaafd man wil legitimeeren in de gezelschappen, die wil reizen en zijn eigen genoe- | |
[pagina 89]
| |
gens begrijpen, moet werken en studeeren, harder dan menigeen die met een bepaald werk zijn brood verdient. Hij moet talen kennen en kunstgeschiedenis, op de hoogte zijn van mode en sport, van fondsen en van politiek. Zoo moet ook een journalist op de hoogte zijn, algemeen-beschaafd op de hoogte zijn van alles. Alleen hij beoefent geen vrijwillig maar een plichtmatig rentenierschap. Hij is de man met de lichte allure maar met het zwoegend innerlijk, de mondaine figuur, wiens botten knarsen van arbeidsinspanning en vermoeienis. Coupérus is het verheven en klassieke voorbeeld van de journalistenziel, de langoureuze arbeidsslaaf, de koninklijke copie-leverancier, hij die ‘liefelijk lacht als hij lijdt’. Een journalist werkt onder het mom der achteloosheid. Hij weet veel dingen nauwkeurig onder het mom der oppervlakkigheid. Hij weet alles en niets. Hij heeft vakkennis van datgene, waarvan men zegt, dat er geen vakkennis voor noodig is, maar wat men door geen speciaal vak leert kennen. Ik vergeleek hem bij den rentenier, maar ik wil hem ook vergelijken bij den bedrijfsdirecteur, die alle onder hem ressorteerende vakken regelt. Hij haalt de kennis uit de vakdeskundigen zóó dat hij, die het vak niet kent het hen beter laat zeggen dan zij het zelf | |
[pagina 90]
| |
ooit zouden hebben geformuleerd. Hij ontdekt aan de vaklieden hun eigen wetenschap. Waarom? Omdat hij het cijferschrift des levens kent. Hij verstaat de menschen in Spanje omdat hij Italiaansch heeft geleerd, en hij vergist zich niet in de terminologie, wanneer hij een verslag moet schrijven van een vergadering van technologen, omdat hij goed heeft geluisterd bij de inaugureele oratie van een professor in de meetkunde. Wat moet iemand leeren, om journalist te worden? Combinatie, combinatie, combinatie! Wie niets van den detective in zich heeft, deugt niet voor de courant. Wat moet hij nog meer leeren? Zelfvertrouwen. Want zonder zelfvertrouwen geen combinatie, zonder zelfvertrouwen niet dat gevoel, dat men alles kan, de belangrijkste persoon van de geheele vergadering is, daar men het doel der vergadering effectueert, n.l. om haar wereldkundig te maken, en tegelijkertijd het besef, dat men niets is, volstrekt niets, een vlietende golf in de zee van het leven. Zonder combinatie niet die bescheidene brutaliteit en brutale bescheidenheid die, met menschenkennis gekruid, de grondeigenschap behoort te zijn van het journalistiek karakter. Wanneer bespring ik mijn prooi? vraagt de nieuwsjager die de journalist moet zijn. Wat is het oogenblik, waarop ik den man, dien ik | |
[pagina 91]
| |
noodig heb niet lastig val? Wanneer staat zijn muts goed? Welk moment is het juiste, zóó dat ik geen hinder doe aan de nieuwsbron, en toch het bericht zóó tijdig heb, dat het nog mee kan in de avond-courant? Combinatie en... gevoel voor levensrhythme. Het hart van het vak is het tempo. En wat is het karakter van het tempo? Dat er maar één moment het geschikte is, dat er maar één moment die combinatie van gunstige en noodige factoren geeft, welke men hebben moet. De geroutineerde journalist wacht dat moment met het geduld, waarmee de kat op den vogel loert. Hij wacht er voornaam op. Dat de journalisten als zwermen sprinkhanen naar de deuren der internationale conferentie-zalen hollen, wanneer Briand of Henderson in zijn auto stapt, is allemaal maar schijn, om door dien dienstijver voor den concurrent de werkelijke relaties en werkelijke momenten te bemantelen.
* * *
Maar laten wij deze technisch-taktische zijde van het vak verder onbesproken, dan zien wij opeens weer in den journalist niets anders dan den tot den hoogsten graad van belangstelling gestegen normalen mensch. Maar tegelijkertijd den mensch met de minst áánhoudende belang- | |
[pagina 92]
| |
stelling. Hij is een van de hak op de tak springer, maar op iedere tak beleeft hij een oogenblik van verzonkenheid. Hij is gewichtig wanneer het leven gewichtig doet, hij vervult de wandelgangen van het Partement met zijn geaffaireerdheid en zijn gebarentaal, omdat die geaffaireerdheid de ijdelheid streelt van de functionarissen die iets te vertellen hebben, geaffaireerdheid die luister bijzet aan hun ambt en persoon, evenals de gepresenteerde geweren langs de trappen van het Kamergebouw. Maar in zijn diepste binnenste weet de journalist al te zeer, dat het leven een groote reclame is, om zich maar eenigszins gewichtig te gevoelen. Och, de courant behoeft niet eens te commercialiseeren op dat de eenheid van advertentie redactioneele pagina's blijken zal! Zoo wordt de journalist filosoof. Hij beseft de betrekkelijkheid van alle levensverschijnselen met wijsgeerige rust, terwijl hij zich toch weet op te winden over bepaalde verschijnselen met eene felheid, die den zeloot beschaamt. Wat hij weet, beter dan eenig mensch op aarde, is: dat alles voorbij gaat. Wie voelt zoo machtig den koelen huiver van de Eeuwigheid zich trekken door de ziel als hij, in wiens geest gegrift staat: ‘De tijd is uw meester, uw meester is de tijd?’ | |
[pagina 93]
| |
* * *
Aldus openbaart de journalist in zijn bestaan en karakter de paradoxaliteit, die in den schoot des levens zelf verborgen ligt. De man der stelligste stelligheden, die geen ongelijk bekennen kan, is tegelijkertijd de man van het universeelst begrip. Hij klopt zijn politieke vijanden op den schouder en beiden schertsen met elkaar ter weerszijde van de biertafel, over wat hun beiden heilige ernst is. Hij zwerft over de wijde wereld als een vogel, voortgedragen wordt hij door het willen voorgedragen worden, en toch is hij gekerkerd in de cel van de ruimte, in de cel van den tijd. Hij moet zijn belangstellingen de vleugels afkappen, omdat actueeler copie de zijne verdringt. Hij komt aanfietsen door een sneeuwjacht met een verslag, dat tot morgen verschoven wordt. En in de cel van den tijd, de tijd die heden alles voor hem is, en morgen niets meer, omdat dan het werk van heden als een zeepbel in het nieuwe heden is uiteengespat, in de cel van den tijd is hij gevangen. Hij is als de boodschappenlooper uit het Kerstverhaal van Dickens, die alles op een holletje deed. Zijn harteklop moet de hamer van de zetterij steeds een minuut vóór zijn, want anders komt de courant niet op tijd. Zijn werk kent nimmer de | |
[pagina 94]
| |
weelde der overdenking, en toch is hij verloren zonder nagedachte. Hij moet koortsig handelen tegen een fond van bedachtzaamheid, kritisch handelen tegen een fond van gemoedelijkheid. Hij moet kort zijn, hoewel kortheid meer tijd kost dan omvang, hij, de verslaggever met het notitieboekje, doet het best niets te noteeren en alleen maar zijn aandacht te spannen en zijn herinnering te stalen, hoewel aandacht oefenen moeilijker is dan notities maken. Hij moet veel luisteren onder den schijn veel te spreken. Hij moet het gebaar hebben van een handelsreiziger en de ziel van een Trappist. Hij moet spreken als hij luistert en luisteren als hij spreekt. Voor hem is er weinig gedegen vriendschap, omdat hij ieders vriend behoort te zijn, en hij moet veel ingeboren geloof bezitten aan Ideeële Waarden, wil hij niet in scepticisme ondergaan. Want hij, meer dan iemand weet hoe de gunsten der menschen op en neer gaan met hun belangen. Maar dit moeilijke vak, dat den mensch het soms ondragelijk wordend harnas omdoet van een altijddurende gespannenheid, dit moeilijke vak, welks vrijheid de vrijheid van een koorddanser is, hoog en gemakkelijk ziet het volk hem bewegen, maar één oogenblik van aandachtsverflauwing kan zijn dood zijn - het | |
[pagina 95]
| |
heeft één ontzaglijken voorsprong boven alle andere beroepen die zich verdringen in de maatschappij. De journalist is een man, die het leven kent! |
|