Zo ver de wereld reikt
(1963)–P.J. Risseeuw–
[pagina 162]
| |
Gods jachthondAlles was nu klaar voor de afvaart van Middelburg naar Rotterdam, waar zij zich zouden inschepen op de Leyla. Op het laatste ogenblik werd de leunstoel voor de juffrouwGa naar voetnoot*) aangesleept. De vrouw van de in Graafschap (Michigan) beroepen predikant Hendrik Klijn was een sukkelend mens. Het was mooi weer en tijdens de boottocht door de monden van de rivieren greep Adriaan Zwemer naar de pen. De ontroering werd hem te machtig. Hij zat op het achterschip en keek naar de verdwijnende dorpen, bossen, duinen en kerktorens. Als opgroeiende jongeman had hij alle ellende van de vervolging der afgescheidenen meegemaakt. Honderden Zeeuwen waren twee jaar geleden met dominee Van der Meulen uit Goes naar Amerika getrokken, waar zij in de wouden van Michigan het dorp Zeeland hadden gesticht, terwijl in de ‘kolonie’ van dominee Van Raalte ook tal van andere dorpen verrezen: Drenthe, Vriesland, Overijsel, Graafschap, met Van Raalte's Holland in het middelpunt. Nu de tijd rijp was had ook Adriaan Zwemer zich ingescheept op Gods genade. Maria, zijn verloofde, keek over zijn schouder: ‘Vaarwel! klein plekje, dierbaar land. De aarde is Gods: wij zullen wonen waar 't Hem behaagt - waar Hij ons plant.’ Zij kende Adriaans singuliere gaven: achter zijn rug om had zij moeite gedaan een weg voor hem te zoeken om als predikant te worden opgeleid. De deur bleef altijd half open zodat zij tenslotte besloten hadden naar het volk in de Wouden te trekken. Ouderling Lankester liep langs Adriaan en zag hem schrijven. Hij mocht die jongen van Zwemer wel. Toen zij in Rotterdam aankwamen bleek dat zij tien dagen te vroeg waren. De timmerlui keken hen van het dek af zodat ieder een goed heenkomen zocht bij vrienden en bekenden. De visites die Adriaan met Hendrik Klijn maakte vond hij verdrietig en vervelend. Liever dwaalde hij met Maria rondom Rotterdam. Voor de meesten waren deze tien dagen als een Pascha voor de tocht door de woestijn. Adriaan ontkwam er niet aan met Klijn mee te gaan toen deze door zijn | |
[pagina 163]
| |
rijke wereldse broeder was ontboden in een hotel. De broer was een man met een rood hoofd en een zware horlogeketting, een geducht zakenman, beducht voor ieder ogenblik van stilte dat hij stuk praatte. Ergens in zijn hart moest hij toch een zwak plekje hebben voor zijn afgescheiden broer van wie hij afscheid wilde nemen. Op zijn wenk werd er gebak met wijn opgediend en de rijke man stopte, al pratend, met veel zorg zijn pijp. - Zo broertje, we nemen samen afscheid als mannen. Nou geen gejank over elkaar nooit weerzien en geen godsdienstig gepraat, daar ben ik niet voor gekomen. Een hartelijke handdruk is alles wat ik wens. Hij begon omstandig te vertellen over zijn huiselijke aangelegenheden en informeerde naarstig naar de welstand van zijn schoonzuster. - Ja, ja, het was een zwakke vrouw, maar enfin, er zijn zoveel zwakke vrouwen en wie weet zou het droge klimaat nog een jonge vrouw van haar maken. Nog had hij zijn glas niet leeg of hij keek verschrikt op zijn montuur en zei: - O, het is tijd om te gaan, broertje. Vaarwel, Hendrik, vaarwel samen! Zwijgend liepen Adriaan en Hendrik Klijn terug. - Toch is hij mijn broer, zei Klijn.
5 juli 1849 was de dag van de afvaart. Men had voedsel meegenomen voor zestig dagen. Ieder moest op het grote kombuis zijn eigen maaltijden bereiden. Er waren 128 Hollanders, meest Zeeuwen en ongeveer vijftig Duitsers. Bij de afvaart klom ouderling Lankester op het bijna platte dak van de kombuis. Toen er beweging in het schip kwam hoorde Adriaan roepen: Spring af! Spring af! Lankester bevond zich blijkbaar in een hachelijke positie. Eer hij een besluit had genomen werd hij door een kabel van de kombuis geslingerd en viel hij, acht voet naar beneden, plat op zijn rug. Versuft bleef hij liggen en iedereen vreesde het ergste, maar na een paar dagen had de scheepsdokter hem opgeknapt en liep hij weer op het dek. Het weer bleef goed maar onder de Duitsers brak hevige twist uit. Zij huisden aan de andere kant van het schip. De trap naar boven was de scheidslijn. De oorzaak was de diefstal van dertig thalers. De man die verdacht werd beweerde heftig: - Nein, ich habe es nicht getan. Hij weigerde zijn koffer open te maken, maar toen de kapitein bevel gaf een bijl te halen gaf hij de sleutels. De koffer werd omgewoeld. De man deed een laatste vertwijfelde poging de kousen die onderop lagen in handen te krijgen, maar al spoedig rolden er precies dertig thalers uit. Het was, zo beweerde hij bij hoog en laag, zijn eigen geld. Vrouwen schudden hun hoofd toen zij de man zagen schreien. Met de handen op de rug gebonden werd hij naar boven geleid. Iedereen moest zien hoe een dief gestraft werd. Er werd een groot vat aan de mast gebonden waarop een platte kist werd geplaatst. De dief werd boven op de kist gezet en stevig aan de mast vastgebonden. Toen de stuurman met | |
[pagina 164]
| |
een lang touw aankwam werd het Hendrik Klijn te machtig. - O Zwemer, zeg dat zij hem niet ophangen! Maar zover kwam het niet. Er kwam een plank waarop de stuurman met krijt het woord THIEF schreef. Aan Adriaan werd verzocht het in 't Hollands te doen. De plank werd op de borst van de Duitser gebonden en daarna werden alle kinderen opgeroepen om rondom het schavot te komen spelen en Dief! Dief! te roepen. Ieder in zijn eigen taal. Nadat de man aan een landgenoot had toegegeven dat hij de schuldige was, werd hij uit zijn benarde positie bevrijd, in de hoop dat hij het stelen zou hebben afgeleerd. Zaterdag 28 juli kwam er wind op zetten. Krijgen we slecht weer? vroeg de juffrouw. - Een beetje, zeiden de matrozen. Maria, Adriaans verloofde, haastte zich met het bakken van de rijstkoekjes die zij zondag eten zouden. Eer zij er mee gereed was barstte de storm los. Het vuur uit de haard en brandend hout vloog over het dek. Maria gleed uit en werd door Adriaan naar beneden gedragen. Er mocht niemand meer aan dek. Iedereen werd zeeziek, maar na vele dagen bedaarde de storm en kregen de passagiers wat frisse lucht. Alle bagage bleek door elkaar geslingerd te zijn. Tijdens deze reis stierven zeven kinderen. Het gekrijt der moeders was niet aan te horen wanneer de lijkjes over een plank in zee werden neergelaten. De Zeeuwen konden het goed met elkaar vinden. Lankester, Kotvis, De Pree, Moerdijk, Klijn en Zwemer konden nauwelijks vermoeden dat vele jaren later hun Zeeuwse dominee Cornelius van der Meulen in De Hope zou schrijven: ‘Geen ander schip met emigranten had zoveel toekomstige evangeliedienaars aan boord als de Leyla.’ Op de zeven en dertigste dag kwam er land in zicht. Het was de kust van Long Island. Zij zagen bomen en mooie huizen. De juffrouw werd in haar stoel op het dek gezet en bleef daar, op aanraden van de dokter, zitten ten einde de autoriteiten niet de indruk te geven dat zij lijdende was. Bij de Battery op het Manhattan eiland stapten ze aan wal. Pelgrims en vreemdelingen. Iemand zei: Dit is een groot land, nu zijn wij in Amerika. Klijn, Lankester en Kotvis hadden een adres van ene D'Ooge, wiens klerk Hofma reeds aanwezig was om de Hollanders te verwelkomen. Voor de juffrouw werd een rijtuig gehuurd en ook Maria, die haar begeleidde, mocht in het huis van de agent D'Ooge logeren. Adriaan Zwemer lette op het uitladen van de goederen. Hij had op de markt in Rotterdam een Engels gezangboek gekocht en probeerde wat Engelse woordjes te leren. Hij begreep er alleen van dat dit soort gezangen toch wel verschilde van de geestelijke liederen welke in Holland werden gezongen. Een vrouw keek over zijn schouder en beduidde hem dat het een Roomse Litany was. Zij prees het boek bovenmate. Met een blik van verstandhouding opende zij haar mantel en liet hem een kruis zien. - Het is niet genoeg, zei Adriaan, | |
[pagina 165]
| |
dat wij Christus alleen aan de buitenzijde dragen. Hij moet in ons hart wonen. De vrouw keek hem aan. Het enige wat zij Adriaan toevoegde was ‘Protestant’. Het was zijn eerste preek in Amerika. Bij D'Ooge zag Zwemer voor het eerst een kaart van Amerika en van de plaats waar Van Raalte en Van der Meulen hun Hollandse kolonie hadden gesticht in de wouden van Michigan. Hij voelde een gerechtvaardigde trots inwoner van zo'n groot land te mogen worden. Hofma, de klerk van D'Ooge zou meereizen tot Buffalo. Op de boot naar Albany kregen zij een goede maaltijd, maar de slaapplaatsen lieten te wensen over. Het bleek al gauw dat de juffrouw niet op twee stoelen kon slapen. De dokter die er bij kwam vroeg of zij geld genoeg hadden voor een hut met een dubbel bed. Dat hadden ze. Maria hielp de juffrouw en toen zij in de hut waren ging de deur dicht. De dienster zei: Voor twee personen. Hendrik Klijn stond op de gang maar werd niet binnengelaten. Hij wachtte tot Maria er uit kwam om dan zelf naar binnen te gaan. Adriaan Zwemer meesmuilde toen hij hoorde dat het op deze boot de gewoonte was dat mannen en vrouwen apart sliepen, ook de gehuwden. Hij gunde Maria de luxe hut van harte, maar Dominee Hendrik Klijn keek een beetje zuur. De volgende morgen kwam Hofma, de klerk van D'Ooge, vragen of de dominee goed geslapen had. Het was een vreemde snaak, die Hofma. Hoewel hij was aangewezen om als reisleider op te treden bleek hij op de meest hachelijke ogenblikken nooit te vinden. Bij het overladen van de bagage in de kanaalboot liep het mis. Het hoge woord kwam er uit: er moest een misverstand in het spel zijn. De betaalde reis gold niet tot Buffalo maar slechts tot Albany. Adriaan Zwemer herinnerde zich nu de klachten van reeds eerder vertrokken emigranten die waren beetgenomen door Hollandse agenten in New York. - Laten we naar New York teruggaan, het is een schande, zei Kotvis. Hofma keek op zijn horloge, want de boot naar New York stond op het punt van vertrekken. - Ik moet gaan, zei hij. - God zij met u, beste broeder Klijn. Adriaan kreeg het verzoek Hofma achterna te gaan en hem te vragen hoe het nu verder moest. Op de valreep zei Hofma: - Broeder, ik weet dat er een misverstand in het spel is. Voor de kleine som die u hebt betaald is het onmogelijk u naar Buffalo te brengen. Maar ik ben slechts de bediende van mijnheer D'Ooge en nu moet ik werkelijk aan boord. Vaarwel, broeder. Hendrik Klijn was verbijsterd. Hofma was een vroegere catechisant van hem. Nog gisteren hadden zij elkaar met tranen in de ogen omhelsd. Op de kanaalboot zocht ieder een plekje tussen de bagage. De juffrouw | |
[pagina 166]
| |
sliep op een soort bedstede van twee stoelen en griende de gehele nacht. Ondertussen probeerde Lankester dominee Klijn over te halen de reis naar Buffalo dan maar per trein voort te zetten. Omdat er reeds was betaald dorst Klijn dit niet aan. Zeven jonge mannen en zes jonge meisjes sliepen op een rij, Maria er tussen en de kapitein kwam zelf een dekzeil over hen heentrekken. De goede man was begaan met de juffrouw en raadde Klijn aan zo spoedig dit mogelijk was over te stappen op een passagiersboot daar zijn boot uitsluitend was ingericht voor vrachtgoed. Ook Adriaan Zwemer en zijn verloofde stapten de volgende dag over. De reis door de Mohawkvallei was een openbaring. Wat zouden ze nog te zien krijgen voor zij over de grote meren in het land Kanaän kwamen? De boot legde juist voor de avond viel aan in de stad Rochester, waar de paarden zouden worden verwisseld. Er stond veel volk aan de kade. Klijn zei: - In deze stad woont Wijkhuisen. - Bent u dominee Klijn? vroeg een der omstanders. Toen zij vernamen dat de boot hier enige uren zou blijven liggen trokken ze gezamenlijk naar het huis van Wijkhuisen. Diens enige advies was: niet verder naar het westen trekken doch hier in Rochester blijven. Wat hij over de wouden in Michigan had te vertellen was weinig moedgevend. In dit beslissende uur werden Adriaan en Maria geslingerd tussen hoop en vrees. Wat hen bewoog tot het besluit in Rochester te blijven wisten ze niet. De volgende dag dorsten ze elkaar nauwelijks te erkennen dat ze ‘uit de weg gelopen waren’. Hun doel: ver van de wereld in de wouden van Michigan mee te helpen aan het opbouwen van een Hollandse kolonie waar het Koninkrijk van God meer werd geacht dan het najagen van wereldse voorspoed hadden ze verzaakt. En hoe zou hier Adriaans liefste wens ooit vervuld worden? Nu waren ze toch in een stad terecht gekomen. Adriaan had zich de vorige avond naar de boot gehaast om de kapitein te vragen er voor te willen zorgen dat zijn bagage, die zich nog op de vrachtboot bevond van Buffalo naar Rochester zou worden teruggezonden. Het ontstelde gezicht van de juffrouw plaagde hem nog in de droom. Waarom had hij, samen met Maria, dit besluit genomen? Ze wisten het niet. God alleen wist het. Hun eerste gang was naar dominee Veenhuizen, die samen met de predikanten Brummelkamp en Van Raalte in Arnhem een theologische opleidingsschool voor afgescheiden predikanten had gehad. Veenhuizen was hier predikant bij de Hollandse Presbyteriaanse kerk. Zwijgend hoorde hij hen aan. Zou het met de bagage in orde komen? Die kwam nu aan in Buffalo, zonder nader adres. - Zijn jullie getrouwd? vroeg hij. - Nog niet dominee, maar dat is wel onze bedoeling, zei Adriaan. Jonge mensen die naar een eigen huis haken, dacht Veenhuizen. Was dat | |
[pagina 167]
| |
zonde? Hij zelf had ook weinig lust getoond zich in de wildernis op te sluiten. Hij stelde hen gerust. Maar Adriaan en Maria hadden nog geen vrede met hun overhaast besluit. Drie weken later kwam hun bagage aan. Zij bekeken de gemakkelijke stoelen die zij in Nederland hadden laten maken met liefde. Hoewel Ds. Klijn had beloofd hun attestatie direct te zullen zenden wachtten zij er tevergeefs op. De ouderlingen lieten de beslissing aan dominee Veenhuizen. De afkondiging van hun huwelijk nam een week. Zij trouwden op zondag en de dag daarna betrokken zij de bij een kleermaker gehuurde kamers. Het bed werd op de vloer gespreid tussen de kist en de muur. De stoelen kregen hun eigen plaats en samen trokken ze de stad in om een amerikaans fornuis met toebehoren te kopen. 's Avonds gleden Adriaans boeken een voor een door zijn handen. Hij kwam bij de kleermaker aan het werk en later werd hij schilder en behanger. Totdat hij de kans kreeg voorman te worden in een grote store. Toen er kinderen geboren werden begon Maria zich thuis te voelen in Rochester. Adriaan begon zich met het kerkelijk werk bezig te houden, maar nadat Ds. Veenhuizen een beroep naar elders had aangenomen ontstond er onenigheid, welke leidde tot het institueren van een Hollandse Gereformeerde Kerk, de kerk waarbij Van Raalte en Van der Meulen zich hadden aangesloten. Ds. Van der Meulen kwam over en preekte drie zondagen achtereen voor de jonge gemeente. Als geschenk van de gemeente Zeeland Michigan bracht hij een zilveren Avondmaalstel mee. Van der Meulen, die in Nederland na slechts een jaar onderwijs van Ds. Scholte tot predikant was geordend, zei: Zwemer moet catechisatie houden. Als afgevaardigde naar de classis van Geneva werd Adriaan nu hoe langer hoe meer bekend met de dominees van de Hollandse Gereformeerde Kerk, die hier al twee eeuwen bestond en die dezelfde belijdenis had als de afgescheiden kerk in Nederland. In 1854 bezochten Van Raalte en Van der Meulen de Generale Synode. Van Raalte kwam Adriaan Zwemer opzoeken en raadde hem aan aan Ds. George van Nest te schrijven of het mogelijk was dat hij naar de Theologische School in New Brunswick zou gaan om voor predikant te studeren. Die avond zaten Adriaan en Maria gespannen te luisteren naar de moedgevende woorden van de man die reeds voor zovele arme Nederlanders een weg had gebaand naar de nieuwe wereld. Van Raalte was gevoelig en zakelijk tegelijk. Zelf had hij gestudeerd aan de Leidse Universiteit en veel geleden van al te gemakkelijk geordende leken-dominees voor wie de afscheiding niet, zoals voor hem een bittere noodzaak was, doch doel. Van Raalte keek scherp. Hij had vertrouwen in Zwemer, die een man van meer dan gewone ontwikkeling was. | |
[pagina 168]
| |
Ds. Van Nest schreef: Kom in elk geval. Uw aanwezigheid zal er toe meewerken enige moeilijkheden op te lossen. Ouderling De Jong ging met Adriaan mee. Het was twaalf uur toen zij na een lange reis in de kerk aankwamen waar de classis bijeen was. De President zei: - Hier zijn onze Hollandse broeders, we zullen nu pauzeren tot 2 uur. Maar het resultaat van deze eerste kennismaking was, dat van de reeds zo goed als toegezegde $300.- per jaar ondersteuning voorlopig geen sprake kon zijn. De president vroeg wat Adriaan Zwemer er zelf van dacht. Adriaan zei: - Ik heb gebeden, maar nimmer een andere weg gezocht om predikant te worden dan God voor mij zou openen. Hij kreeg een vriendelijk woord en hiermee was, volgens de President, de zaak afgedaan. Dit is dus ook Amerika, dacht Adriaan. De verontwaardiging was algemeen in Rochester. Het huis liep vol met mensen die er over kwamen praten. Wacht op God, was al wat Adriaan kon zeggen, maar hij dacht aan zijn plekje in de duinen van Oost Kapelle, waar hij had gebeden nog eens in de voetstappen van dominee Van der Meulen, de Apostel van Zeeland, te mogen treden. Opnieuw begon hij te catechiseren, maar in zijn hart had hij geen vrede met de gang van zaken. Op een keer vroeg hij aan een van de catechisanten: - Op welke leeftijd begon Jezus met prediken? - Op Zijn dertigste jaar. Op dat ogenblik voelde Adriaan: Ook jij zal zo lang moeten wachten. Op weg naar huis dacht, hij: morgen word ik dertig jaar en zal ik er dus om gaan bidden. Thuis vertelde hij het aan Maria. Ze zei: - We kunnen niet altijd voet geven aan onze invallende gedachten. Dat zij hem niet aanstonds bijviel gaf hem te denken. Toch was zij het die reeds in Zeeland, achter de rug van Adriaan om, de leidslieden had gewezen op zijn gaven. Zijn opmerking over zijn dertigste verjaardag liet haar niet onberoerd. Maar ze kende zijn rusteloze aard. De volgende herfst was er een speciale zitting van de Classis waarin een predikant zou worden geïnstalleerd. Van Nest schreef: Ga er beslist naar toe als afgevaardigde. Ik heb een brief van Van Raalte ontvangen waarin hij schrijft dat hij u als student aan zijn Hope College in Holland Michigan wil hebben. Maar u moet een aanbeveling van de classis hebben, gesteund door de Board of Education. Adriaan trok zijn beste pak aan. Maria keek hem na. De kinderen wuifden. Hij zat er als afgevaardigde bij de installatie en na de dienst hoorde hij Van Nest zeggen dat er nog enige zaken afgehandeld moesten worden. Het bloed steeg Adriaan naar het hoofd. Van Nest was een slimme man. Zodra de zegen uitgesproken was zou al het volk de nieuwe predikant de hand | |
[pagina 169]
| |
willen drukken. Dit was het enige en juiste ogenblik. - Wij hebben een broeder in ons midden, zei hij, die de eerste stap gaat doen op de weg naar de bediening. Ik verzoek broeder Zwemer op te staan en zijn omstandigheden aan de classis bekend te maken. Adriaan, die al enige jaren gewend was in zijn dagelijks werk Engels te spreken rees op. Hij voelde geen vrees. Wat zou een mens hem doen? Hij keek over de schare die de kerk vulde heen. Het was niet moeilijk voor hem te vertellen wat in zijn hart leefde. - In Nederland was de deur slechts half geopend en ook hier in Amerika waren er struikelblokken op de weg gevonden. Maar noch de tegenslag in Nederland noch de teleurstellingen hier hadden de hoop in zijn hart doen verflauwen. Misschien zou zijn innige wens verwerkelijkt kunnen worden door een aanbeveling van de Classis. Hierop las Van Nest enige passages uit de brief van Van Raalte voor. Was de Classis bereid deze broeder aan te bevelen bij de Board of Education? Adriaan hoorde het ‘ja’ als in een droom. Toen hij thuis kwam keken Maria en hij elkaar aan. Adriaan ging weer naar zijn werk en wachtte op bericht, dat niet kwam. Einde november 1855 kwam de Synode bijeen voor de netelige vraag of de negen kerken in Noord Carolina, waarin slavernij werd gevonden, in de gemeenschap van de Kerken konden blijven? Van Nest schreef: Ga vlug naar New Brunswick heen en weer. De professoren willen u zien en u een recommandatie geven voor de Board of Education. Neem de trein van negen uur naar New York. Ik zie u in Geneva. Van New York nam Adriaan de trein naar New Brunswick. Daar begon de marteling opnieuw. Waarom had hij zo lang gewacht met zijn studie? vroegen de geleerde heren. Na het onderhoud nodigde Professor Van Vrancken hem aan tafel. Adriaan zuchtte verlicht. - Laten we wat Hollands spreken, zei de professor. Adriaan dacht aan Paulus en schepte moed. Met de recommandatie in zijn zak kwam hij, laat in de avond, terug in New York. Hij vroeg aan een politieagent de weg naar de kerk waar de Synode bijeen was. Het was in de 23e straat. De kerk was meer dan vol. Hoe kon hij hier Van Nest vinden? Adriaan liep de trappen op naar de galerij en zo zacht hij kon, sloop hij tot vlak boven de preekstoel. Vandaar liet hij zijn ogen dwalen over alle banken en vond Van Nest op de dertiende rij van achteraf. In een pauze tussen twee sprekers liep hij vlug naar beneden en schoof de bank in. Die nacht bleef hij bij Van Nest logeren. Het besluit van de professoren hield in dat hij vier jaar aan Hope College zou studeren in Holland Michigan, en daarna met dispensatie van de Synode, nog drie jaar theologie aan het Seminary in New Brunswick. Terug naar huis. Here God, zal het toch nog gebeuren? - Een brief van Van Raalte! ontving hem Maria. | |
[pagina 170]
| |
Hun ogen vlogen over het papier. Hij moest haast maken en zo spoedig mogelijk komen. - Nu heeft God de weg geopend en moeten we ons nog haasten ook, zei Maria. Haar gezondheid was de laatste tijd niet te best. De dokter sprak over bloedarmoede, maar de buurvrouwen fluisterden al over de tering. Soms zei Maria: - Ik zal je nooit horen preken. - God vergeet zijn beloften niet, was al wat Adriaan kon zeggen. Zijn hart was vol. Behalve het strikt noodzakelijke werd alles verkocht. Laat in de avond kwamen ze via Allegan in Holland aan. Waar Van Raalte woonde wisten ze niet zodat ze intrek namen in Binnenkants Hotel. Ze waren in de woudkolonie aangekomen. Van dit ogenblik af voelde Adriaan Zwemer dat hij een ander le ven was binnen getreden. De hartelijkheid waarmee hij werd geholpen, het vooruitzicht nu eindelijk de gehele dag te kunnen studeren maakte hem soms duizelig van geluk. Er was geen enkel huis te huur in het snel groeiende Holland, maar na drie weken vonden ze onderdak bij Jonker, aan de weg naar Zeeland. De eerste maandag na zijn aankomst trad hij Hope College binnen. Een latijnse grammatica was zijn eerste leerboek. Adriaan Zwemer viel er op aan en moest tot de ontdekking komen dat hij niet meer zo vlot kon leren als toen hij een jongen was. Het was hard werken. Hun inkomen was klein. Vier en halve dollar in de week, precies de helft van wat hij de laatste jaren in Rochester had verdiend. Maria's moed was vaak groter dan de zijne in de drie eerstkomende jaren. Adriaan was te lang in zaken geweest om zich niet te bezinnen op enige bijverdienste. Naast het huis van Jonker lagen tien akkers ongecultiveerd land. Hij besloot een poging te wagen dit land in het voorjaar in te zaaien. Zijn leermeester Professor Van Vleck, die maar heel weinig Hollands sprak, was er niet voor, maar Van Raalte moedigde het plan aan. De buren hielpen. Aardappels en koren. Adriaan zag de opbrengst al. Student Broek hielp met het zaaien van boekweit. Adriaan was kleermaker geweest en behanger en ook nog winkelhouder. Werken op het land was hem onbekend. De aardappeloogst viel bar tegen, van het koren kwam niet veel terecht maar de boekweit bleef groeien, zodat de voorbijgangers die over de fence keken zeiden dat het een goede crop zou worden voor de arme student. In augustus kwam er een ongekend hevige nachtvorst. Het was alles voor niets geweest. Dominee Van der Meulen kwam een keer in Holland preken, keek naar het land van Adriaan en zei: Een student moet en kan niet boeren. Hij moet het in een andere weg zoeken. De poort naar de evangeliebediening was nauw, dat bleek nu wel. | |
[pagina 171]
| |
In de late winter van 1856 konden ze een huis huren van Nagelkerk. De winter die volgde was bitter koud. Maria was ziekelijk en dag aan dag moest Adriaan in de naburige wouden brandstof hakken met zijn bijl. Bij voorkeur zocht hij blokken dood hout en hakte dat in kleine stukken. Op zekere zaterdag dacht hij genoeg te hebben voor de komende rustdag. Maar hoe zuinig hij ook stookte, de kou beet zo fel dat om negen uur in de avond het laatste stuk hout in de kachel was verdwenen. Het was bedtijd. Buiten stak een storm op zoals hij nog zelden had meegemaakt. Maria lag met een zware neuralgische hoofdpijn te bed. Hij gaf haar medicijnen en lichtte met de lamp de thermometer bij. Het was vier graden onder nul in de kamer. Zachtjes sloot hij de deur achter zich. Maria dacht dat hij hout ging halen in de schuur; zij voelde zich te ziek om na te denken. De sneeuw lag reeds een paar voet hoog en een felle wind sneed hem in het gezicht toen hij, gewapend met zijn bijl op weg ging naar de plaats waar een hoeveelheid versleten heiningpalen moest liggen. Maar de sneeuw had alles toegedekt. Moeizaam ploegde hij voort, telkens met de scherpe kant van zijn bijl in de grond wroetend. Een ogenblik voelde hij zich van God en mensen verlaten. Eindelijk vond hij een in de grond vastgevroren paal. Hij hief de bijl en hakte, hakte. Toen hij met de paal over zijn schouder naar huis strompelde kwam hem het bijbelwoord in gedachten: Hij zal zijn engelen over u gebieden. Sneeuwblind vond hij terstond de deur van zijn woning. Bij het lantaarnlicht kliefde hij de paal, maakte vuur en vond Maria slapende. Kort daarna moesten zij hun huis verlaten en besloot Adriaan een huis voor zich zelf te bouwen. Met Van Raalte kwam hij tot overeenstemming over de koop van een stuk grond, dat hij wilde schoonmaken. Van het hout zou hij dakpannen maken. Voorlopig behoefde hij alleen de interest betalen voor de grond die hij kocht. Het huis zou 18 bij 24 voet groot zijn. Het was Paasvacantie en Adriaan groef een kelder van vijf voet diep. Het was gemeen koud en er viel nog steeds sneeuw. Trimpe, de houthandelaar die hem goed gezind was, kwam voorbij en zei: - Student, dit is geen weer voor zulk werk. U zult ziek worden en straks niets meer kunnen doen. Opnieuw sprong Van Raalte bij en gaf Adriaan toestemming zoveel bomen uit zijn bezitting te kappen als hij nodig had voor het afschutten van de door hem gegraven kelder. Iedereen begon nu te helpen. De een met het dak, de ander met de ramen en weer was het Trimpe die, voorbijkomend, meesmuilde: Student, je hebt geen spijkers en sloten. Dat zal je een goeie duit kosten. Adriaan had geen idee waar hij het geld vandaan moest halen. De bouw van het huis werd onderbroken doordat Professor Van Vleck | |
[pagina 172]
| |
Adriaan en de student Brandt verzocht bij hem thuis te komen voor een onderhoud. Hij had een proclamatie van de Gouverneur welke in het Hollands vertaald moest worden. Dit zou door studenten van Hope College kunnen gebeuren en het werk zou betaald worden. Maria en Adriaan waren bezorgd over de onderbreking van de bouw, maar het voorstel van Van Vleck kon niet worden afgewezen. 's Avonds zaten de beide studenten elkaars werk te critiseren, maar het vlotte en de vertaling kwam klaar. Toen de Secretaris van de Gouverneur vroeg wat het kostte zei Van Vleck dat het werk door arme studenten was gedaan. Adriaan en Brandt kregen ieder vijftien dollars. Zij keken de Secretaris aan alsof hij Gods betaalmeester was. Langzamerhand werd het huis enigszins bewoonbaar. Zij trokken er in. Adriaan was nu al meer dan twee jaar op Hope College en kreeg het gevoel dat hij bij al zijn leren elke dag minder wist. Vergeleken bij het gemakkelijke leven in Rochester was het een harde tijd. Blind in de toekomst moesten ze vooruit. Opnieuw kwam de vakantie. Het practisch onderwijs in het Griekse Nieuwe Testament viel op vrijdagavond. Van Vleck zou gedurende zijn vakantie in het stadje Holland blijven in verband met het uitbouwen van de Holland Academie. Van Raalte reisde stad en land af om geld bijeen te krijgen voor zijn ‘hoop van de toekomst’. Onverwacht kreeg Adriaan een opdracht het gebouw te schilderen. Van Vleck kon een dollar per dag betalen en Adriaan had al gauw uitgerekend dat hem dit dertig dollars zou opleveren.Ga naar voetnoot*) Midden mei werd hij bij Van Raalte geroepen. Zo vaak hij diens cederhouten woning binnenkwam overviel hem de weldadige rust van de pastorie waar zomer en winter bloemen in de kamers bloeiden, waar de domineesvrouw het evenwicht bewaarde tussen de rumoerige kinderen en de altijd nerveuze vader. Tot zijn verwondering vond Adriaan de predikanten Van der Meulen en Oggel ook aanwezig. Van der Meulen zei dat hem gevraagd was wat de professoren van Adriaan dachten. Deze voelde een rilling over zijn rug gaan. Het bleek dat men een weg zocht om zijn studie te verkorten door het vragen van een dispensatie. De Synode zou in juni bijeenkomen. Adriaan voelde zich bewogen. Toen hij dit huis betrad leefde hij nog in de gedachte, dat hij nog drie of vier jaar studie voor de boeg had. Met een hoofd vol verwarde gedachten keerde hij naar Maria terug. Het huis was nog lang niet klaar en 's avonds kwamen er zoveel muskieten binnen dat zij de kelder als slaapplaats gebruikten. Toen Van Vleck dit zag waarschuwde hij dat het Maria's gezondheid zou | |
[pagina 173]
| |
kunnen kosten, maar eenmaal afgedaald in de geriefelijk ingerichte ruimte, constateerde hij dat het zand droog was. - Vooruit dan maar, zei hij. Laten we hopen dat er een eind komt aan jullie moeilijkheden. Adriaan moest twee preken maken. Die werden gelezen door Mrs. Van Vleck omdat zij beter Hollands verstond dan haar man. Zijn eerste preek hield hij in de oude loggenschool. Adriaans hart was vol. Hij gaf psalm 52:2 op en volgde daarna de gewone gang van zaken. Hij sprak zonder moeite en 's avonds keerde hij naar Maria terug met drie dollars in zijn zak. Een paar dagen later bracht ouderling Zijlstra hem een beroep van de gemeente Vriesland. - U hebt goed gepreekt, zei hij. Het salaris zou $400,- zijn plus vrij wonen, vrij brandstof en tien akkers land. - Ik mag dit beroep niet aannemen want ik heb al mijn tijd nodig voor mijn studie, zei Adriaan. Bovendien heb ik er geen recht toe zonder toestemming van de professor. - Dat is zo. Maar de omstandigheden kunnen veranderen. - Hier, lees deze brief en laat de juffrouw die ook lezen. - Ik ben geen juffrouw, haastte zich Maria te zeggen. Die eer was alleen voor een domineesvrouw weggelegd. Zij wilde niet vooruitlopen op wat haar, misschien, te wachten stond. Het bleek dat Van Raalte de toezegging van de Synode had dat zowel aan Adriaan als aan de studenten Van de Luister en Nykerk dispensatie zou worden verleend. Adriaan vond opnieuw de weg naar Van Raalte's huis. Hij keek naar diens doorgroefde voorhoofd. Wat al stormen waren er over deze man heengegaan. Hij had in Nederland alle kwellingen van de vervolging der afgescheidenen tot gevangenisstraf toe moeten doorstaan. De teleurstellingen van de afscheiding en de broedertwisten waren hem niet bespaard. Hij was de voornaamste leider geworden van het volk dat uit Nederland wegtrok om overzee vrijheid en brood te vinden, maar ook hier was gebleken dat ieder zijn eigen zondige hart mee had genomen. Wat heb ik dan nog meegemaakt vergeleken bij deze man? dacht Adriaan. Hij zag tegen hem op als tegen een vader. - Je kunt het beroep aannemen onder voorwaarde dat de Classis je eerst zal moeten examineren. Als ik je raden mag: beloof dan te komen, maar vraag permissie nog één jaar je studie aan Hope College te mogen voortzetten. Dat zal zowel voor jou als voor de kerk goed zijn. Het was een wijs voorstel en zowel Adriaan als de gemeente van Vriesland vonden het de beste oplossing. Aan de armoe van het echtpaar was een einde gekomen. Het was alsof er een deur naar het paradijs was geopend. Nog kwamen de kerkelijke examens. De kerk van Zeeland was vol. Van der Meulen gaf de tekst op voor de preek die vlak voor de examens gehouden moest worden. Van Vleck liet Adriaan Joh. 15:18 in het Grieks lezen. | |
[pagina 174]
| |
Het volk klom op de banken en was met stomheid geslagen toen Adriaan in de taal waarin de Apostelen het evangelie hadden geschreven langzaam en voor ieder verstaanbaar de Griekse vertaling las: Ik ben de ware wijnstok en mijn vader is de landman. Oggel examineerde theologie, Van der Meulen kerkhistorie en Van Raalte Pastorale zorg. Vriesland bouwde een nieuwe kerk en de 16e april 1858 vond de bevestiging plaats. Van der Meulen sprak over Johannes 10:3a: ‘Dezen doet de deurwachter open’. De bevestiging vond plaats terwijl twee ouderlingen de grote bijbel boven Adriaans hoofd hielden. De nieuwe predikant had als intreetekst gekozen 2 Cor. 5:20: ‘Zo zijn wij dan gezanten van Christus' wege’. Reeds toen hij met Maria naar de pastorie terugliep had hij het teleurstellende gevoel dat hij te hoog had gegrepen, al was dit dan ook geschied onder de indruk van het feit, dat hij langs bijzondere wegen geleid was tot de bediening en de autoriteit van de Evangeliedienaar. Niet over de preek maar over de tekst was hij ontevreden. Het was zijn eerste preek als bevestigd predikant en hij was begonnen met een verkeerde tekst. Hij was te vrij en te stoutmoedig geweest. - Een slecht begin, Maria, zei hij. - Het is misschien goed dat je er zelf zo over denkt, zei ze bedachtzaam. Maar wat een huis! De kinderen holden door de kamers, het was een paleis. Er was een grote tuin, een grote weide, vooruitzichten om een koe en kippen te houden en volop eieren te rapen. - Wat zijn de kinderen gelukkig, zei Maria. Twee jaar later hadden ze al een paard, een wagentje en een slee en toen waren alle vreugden van een landelijke pastorie compleet. Maria wist wel dat haar man hier niet zou blijven. Maar van nu af aan had een arme student zijn levensdoel bereikt.
Naschrift: Adriaan Zwemer heeft in de Dutch Reformed Church na een tienjarig verblijf in Vriesland (Mich.) nog vele kerken gediend. Hij zwierf van oost tot west in de Verenigde Staten. Maria trok met hem mee ‘als Sarah met Abraham’. Zes van hun kinderen moesten zij vroegtijdig door de dood missen. Vier van hun zonen werden predikant, van wie Samuel Zwemer de meest bekende is geworden door zijn zendingsarbeid in Azië. Hij heeft tal van geschriften over de Islam gepubliceerd. Hun dochter Nellie werkte als zendelinge in China. Samuel Zwemer werd tenslotte benoemd tot hoogleraar aan het Western Theological Seminary te Holland Michigan. |
|