| |
| |
| |
De jeugd van Don Diego Zijlstra
Vooraf
Er was eens een grootvader, die er lang over gepeinsd had hoe hij zijn kleinkinderen zou kunnen verrassen met een geschenk dat een behoorlijke tijd zijn waarde zou behouden, aldus vertelt de heer C.F.L. Slebos, Hoofdonderwijzer te Tres Arroyos in Argentinië.
Het gaat hier over de grootvader Dirk Zijlstra (Don Diego Zijlstra) wiens ouders in 1889 de grote sprong van Dokkumer Nije Zijl naar Argentinië waagden.
Dirk, de jongste van het grote gezin, maakte de reis mee als negenjarige knaap. Het was voor de boeren in Groningen en Friesland heel slecht in die jaren. Maar dat het in Argentinië ook niet zou meevallen zou spoedig blijken. Na vier jaar keerde Dirk in gezelschap van zijn vader en moeder naar Nederland terug, om na drie jaar opnieuw naar het versmade Argentinië te reizen. Het heimwee van moeder Dijkstra was toen genezen en Dirk had nog enige jaren grondig Nederlands onderwijs kunnen genieten, waarvan hij in zijn latere leven veel profijt zou trekken. Samen met zijn broers Hendrik en Herman heeft Dirk in het plaatsje San Cayetano een boerenbedrijf opgezet. Hoewel Dirk de jongste is, krijgt hij al spoedig de leiding en wordt stilzwijgend erkend als ook geestelijk de sterkere. Hij heeft doorzettingsvermogen en werpt zich op zelfstudie. Hij trouwt met Adalaide Pluis en wordt vader van een grote familie: 15 kinderen en meer dan 50 klein- en achterkleinkinderen. Als er in 1925 twintig flinke jongemannen uit Nederland komen van wie sommige een diploma van de Landbouwschool hebben, is Dirk Zijlstra heel blij met deze aanwinst. Hij kan goed met de nieuw-komers opschieten. Er zijn enige oud-voorzitters van jeugdverenigingen bij. Die gaan in Argentinië door met allerlei soorten van organisatie.
Dirk Zijlstra door de Argentijnen niet meer met Senor maar met Don betiteld (een ietwat deftiger naam voor mijnheer) kan goed meedoen in de discussies met de jongere generatie. Autodidact, goed spreker en schrijver in twee talen, ‘gezeten boer’, is er wel geen openbare of besloten bijeenkomst van enig belang waar Don Diego niet het slotwoord spreekt. Het echtpaar Zijlstra is gastvrij en het komt er niet op aan of er tien of
| |
| |
meer ‘aanlopers’ mee aanzitten. Er is altijd voldoende, ‘er is altijd op gerekend’. Hij is, door de invloed van zijn Spaanse omgeving, hoffelijk in zijn optreden, voor Nederlandse gevoelens dikwijls zelfs wat overdreven.
De eerste kerkdienst is bij hem thuis gehouden, waar een paar boeken op de naaimachine de katheder vormden. Later is er een zelfgebouwd kerkje waarin dominee A.C. Sonneveldt, die van Buenos Aires uit (500 km!) geregeld deze ‘nederzetting’ bezoekt en er graag vertoeft, zijn preken houdt. Dirk Zijlstra en dominee Sonneveldt worden vrienden.
In 1932 verhuist deze kleine gemeenschap naar Tres Arroyos om, samen met de Hollandse gezinnen die daar reeds woonden (70 km van San Cayetano) verder werken.
Don Diego komt ongelukkigerwijs op slecht land terecht en vooral door de optredende crisis gaan de zaken achteruit. Nachtvorsten zorgen voor slechte oogsten en hoewel Don Diego door zijn gedrag en manieren ‘landheer’ blijft, maakt hij harde jaren mee. Later wordt het weer beter en al woont hij dan nu in de stad en heeft hij ‘een rustige oude dag’ (zijn zoons verzorgen een mooi bedrijf) toch is er nog altijd een pijnlijk gevoel overgebleven. Ook hier het verschijnsel van de old-timer die het moet aanzien dat nieuwkomers hard vooruitgaan en nauwelijks weten van een tijd waarin iedere peso een paar keer moest worden omgekeerd voor hij werd uitgegeven. Een tijd waarin de een de ander op het paard hielp. Omdat er streng werd opgelet in het gezin van Don Diego heeft er geen vermenging plaats gevonden met ‘de dochters of zonen van het land’ zodat alle kinderen die trouwden een echtgenoot (echtgenote) vonden van Nederlandse bloede en lid van de kerk.
Het ‘help je zelf’ zat er bij elk der kinderen in. Als er één een jaar orgelles heeft gehad spelen de anderen ook al spoedig orgel. Er wordt getekend en geborduurd, meerstemmig gezongen, er worden brieven geschreven en natuurlijk wordt er veel gelezen.
Don Diego begint al spoedig met het vertalen van preken, later van bekende godsdienstige boeken en dat alles met een nauwgezetheid, die sommigen wat overdreven voorkomt, doch die een stempel op zijn werk heeft gezet. Om de formulieren der kerk over te zetten zodat ze niet aan kracht verliezen en volkomen verstaanbaar zijn is inspiratie nodig. Daaraan heeft het Don Diego niet ontbroken. Zijn liefde voor het ‘Koninkrijk’ heeft al dit werk gedragen.
Als hij begint aan de vertaling van de Bijbelse geschiedenissen van Anne de Vries denkt hij zelfs niet aan de mogelijkheid van een gedrukte uitgave. Aanvankelijk doet hij het alleen voor zijn kleinkinderen. Maar het is een grote dag als het eerste gedrukte exemplaar aan hem kan worden overhandigd, omdat nu alle Spaans sprekende kinderen de bijbelse geschiedenissen in hun eigen taal kunnen lezen.
| |
| |
Geen wonder dat Don Diego Zijlstra om zijn verdiensten als nestor van de Hollandse gemeenschap in Argentinië door H.M. werd benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Hij zelf was daar het meest over verwonderd, maar ook erg blij. En zijn familie met hem.
Don Diego heeft nooit een blad voor de mond genomen. Noch in het maatschappelijk leven noch als ouderling op huisbezoek. Een geestig man, altijd klaar om een grapje te maken en in zekere mate populair bij de Argentijnen. Hij spreekt en schrijft hun taal. Maar ze kennen hem als een ‘die met Jezus geweest is’.
Don Diego heeft een sterke vrouw naast zich gehad in zijn harde jaren, een vrouw, die eens bekende dat zij ‘niet meer huilen kon’, vanwege het leed dat zij in hun begintijd hebben moeten dragen. Later, ‘als het niet op kon’ in tijden van voorspoed had zij ‘kippen, kuikens, lammeren en varkens’ waarin ze handelde, voor de regenachtige dag. Het hoofd had niet kunnen draaien als er niet zo'n stevig nekje onder gezeten had.
In de maand juni 1963 is deze stamvader en Hollandse Pionier in Argentinië op 84 jarige leeftijd overleden.
Hoe was de jeugd van Don Diego Zijlstra en hoe kwam hij aan zijn vrouw? Dat ga ik u (uit de beste bron) vertellen.
| |
1
- Pas op je kinderen en pas op je benen! roept lange Jan, terwijl hij en zijn maat met een geweldig grote ketel thee, die zij samen dragen over het dek loopt.
Dirk Zijlstra en zijn oudere broertjes houden hun kroes bij. Het is heerlijk spelen op de ‘Leerdam’ die hen van Amsterdam naar Argentinië zal brengen. Moeder vindt het maar armoedig dat er voor de derde klas passagiers niet eens tafels en behoorlijke zitplaatsen zijn. Aan iedere kant van de boot staat een drie dubbele rij bedden met stromatrassen, een paar verdiepingen hoog. Iedereen moet zijn eigen kostje halen als de bel luidt, maar 's middags komt lange Jan met de thee rond: - Pàs op je kinderen en op je benen. De bekende uitroep klinkt als een schreeuw van een straatventer.
Zij zijn 8 mei 1889 in Amsterdam scheep gegaan. De honger heeft ze het vaderland uitgedreven. Er zijn veel passagiers uit de Noordelijke provincies. Verder zijn alle nationaliteiten uit Europa vertegenwoordigd. Volgende maand zal Dirk Zijlstra tien jaar worden, maar dan is hij al in het land van belofte, waar je je buik vol kunt eten. Zodra de ‘Leerdam’ de woelige golf van Biskaje bereikt moet vader naar kooi en hij komt er niet uit voor de boot Buenos Aires heeft bereikt.
Dat wil zeggen: ze liggen bij aankomst nog tien kilometer uit de kust,
| |
| |
want een haven heeft Buenos Aires in 1889 nog niet. Het ontschepen van passagiers en goederen gaat met avontuurlijke moeilijkheden gepaard. De jongens en meisjes Zijlstra genieten er van.
Ze stappen over in kleine stoombootjes, maar het is juist eb, zodat ook deze bootjes niet eens kunnen landen.
- Och heden, hoe moet dat nu? vraagt moeder.
- Ze komen ons tegemoet met karren! roept Dirk. Zo gauw als dat jog alles in de gaten heeft! Jawel, met drie paarden ervoor komen de tweewielige karren er aan. De paarden tillen hun benen hoog op in het water. Het overstappen van de vrouwen en meisjes geeft hilariteit. Verkleumd en hongerig stappen de Zijlstra's aan wal op Argentijnse bodem. Spoedig zal het hier zomer zijn, maar nu is de wind nog ijzig koud. Het emigrantenhotel is net een veelkantige paraplu. Het krioelt er van mensen uit alle landen van Europa. De meesten van hen zijn Italianen en Spanjaarden.
Ze slapen die nacht gewoon op de planken, zonder stro of dekens. Wel zijn er wandluizen.
- Je kan hier al gauw een betrekking krijgen als je in de stad wil blijven, hoort Dirk de Vlaming Smeulenaars tegen vader zeggen. Maar vader wil er niet van horen. Hij is het boerenleven gewend en kan werk krijgen bij de rijke landeigenaar Don Butti, die het naast de veeteelt nu ook eens wil gaan proberen met de landbouw.
De trein brengt hen naar Tres Arroyos, een dorp dat nog maar drie jaar geleden is gesticht en nu het eindstation van de spoorweg is. Anderhalve dag reizen.
De volgende dag komen er een koets en een paar karren voorrijden, natuurlijk zonder veren. Ze worden getrokken door vijf of zes paarden. Wat een paarden hebben ze hier! denkt Dirk.
Moeder krijgt het gedaan dat hij op de koets met veren mag meerijden, waar de vrouwen en kinderen in plaats nemen. Dirk begrijpt wel waarom moeder daar moeite voor heeft gedaan. Het is 21 juni 1889. Hij is vandaag jarig. Tien jaar is hij geworden.
Daar gaan ze dan, voor de zoveelste maal. Waarheen? De paar huizen die Tres Arroyos rijk is, zijn ze gauw voorbij. Voor hen ligt de oneindige vlakte, bekleed met pampagras. De paarden worden tot spoed aangemaand. Met twee andere families zitten Dirk en zijn moeder als sardientjes in een blikje. Een weg is er niet en de koetsier, een volbloed Creool, trekt zich van de kuilen niets aan.
- Vamos! roept hij en dan geeft hij de paarden een tik met zijn rijk versierde zweep.
- Ik zie de andere wagens niet meer, moeder, zegt Dirk. - Zònder veren rijden die nog harder!
Zo nu en dan moet de koetsier toch even uitwijken voor de holle uitmon- | |
| |
dingen van de Vizcaha-holen, gemaakt door knaagdieren van de lelijkste soort. Ze leven in grote gezelschappen onder de aarde in diepe gangen. Als de wagen door zo'n uitmonding wordt getrokken is de kans groot dat je midden in zo'n grote troep Vizcaha's met hun lange knevels en monsterachtige tronies terecht komt. Het loopt al tegen de avond als ze opeens hevig door elkaar worden geschud.
Het is zover. De wagen kraakt en blijft scheef naar voren hangen. Vrouwen en kinderen gillen, de koetsier springt vloekend van de wagen en roept de inzittenden iets toe. Niemand verstaat Spaans, maar iedereen begrijpt dat ze moeten uitstappen. Alsof dat zo gemakkelijk gaat! Ze zijn allemaal verstijfd en hebben gedurende de urenlange rit armen noch benen kunnen bewegen.
- Wat is er gebeurd? vraagt moeder, die blij is dat ze Dirk bij zich heeft.
- Het wiel is helemaal verdwenen in een hol, zegt Dirk met kennersblik. Hij is nu tien jaar en voelt dat hij zijn moeder moet bijstaan. - O, wat een ellende, roept moeder als ze ziet dat het wiel middendoor gebroken is. De avondhemel is helder, dat belooft nachtvorst.
- Ik dacht dat het in Argentinië altijd warm was, klaagt de vrouw van de Vlaming Smeulenaars. - Maar awel zulle, er zit niks anders op dan te waachten, nie?
De koetsier is al op een paard gesprongen en op verkenning uitgegaan. Onverrichterzake komt hij terug, vlak voor de duisternis invalt. Er blijft de passagiers niets anders over dan weer in de wagen te klimmen en met een lege maag, dicht tegen elkaar aan geleund en bibberend van de kou, de nacht in te gaan.
De koetsier begint onverstoorbaar zijn bed op te maken. Dirk ziet dat hij zijn zadel kan uitvouwen. Als hij het op de grond heeft gelegd wikkelt hij zich in een warme ponchos, een soort deken met franje van boven en met een gat er in om zijn hoofd door te steken. Nog even zien ze zijn gele gezicht en zwarte haardos en dan verdwijnt hij helemaal. Binnen een paar minuten horen ze hem snurken.
- De paarden lopen weg... fluistert Dirk tegen Fons Smeulenaars, die van zijn leeftijd is. Daar staat de wagen dan midden in de pampas als een gestrand schip.
Hoewel de kou bijna ondraaglijk is klaagt niemand. De moeders houden zich in voor de kinderen. Maar wie kan er slapen?
Arme Dirk, denkt moeder Zijlstra als haar jongste zoon tegen haar aanleunt. Een verjaardag om nooit te vergeten. Hier en daar wordt nog een woordje gefluisterd en moeizaam geprobeerd van houding te veranderen. Wat zijn ze begonnen?
De nacht kruipt tergend langzaam voorbij. Eindelijk kleurt de hemel rood. De Creoolse koetsier is dan al op zoek naar zijn paarden. Een voor een klimmen de reizigers van de wagen. De moeders sporen hun kinde- | |
| |
ren aan flink heen en weer te hollen. Hun bloed begint weer te stromen. Zodra de koetsier met zijn paarden terugkomt begint hij in rad Spaans een verhaal af te ratelen. Ze begrijpen er alleen uit dat ze te voet verder moeten gaan.
Zelf gaat hij te paard voorop. De honger en de dorst beginnen weer te knagen en de pampas is eindeloos, eindeloos. Eerst na enige uren komen ze bij een laagvlakte, die blank staat van het water. De koetsier beduidt dat dit water zich tot in het oneindige in de lengte uitstrekt. Ze moeten er door. Er zit niets anders op.
Het water is ijskoud en de bodem zit vol gaten en kuilen. O, Here God, help ons, bidt moeder Dijkstra. Ze kan haar tranen niet bedwingen.
- Ik zie de pampas al weer, troost Dirk. Achter hen mompelt een jonge vrouw: - Ik kan niet meer... ik kàn niet meer. Moeder Dijkstra die ziet dat Dirk zich wel redt, neemt de vrouw, die een zuigeling draagt, onder de arm. Het is dezelfde vrouw die vanmorgen tevergeefs haar slappe borst aan het kind gaf, dat bleef schreien.
Zodra ze de pampas weer hebben bereikt galoppeert de Creool weg. Iedereen krijgt weer een beetje moed als Dirk en Fons tegelijk roepen: - Ik zie rook! Heel in de verte zie ik rook! Ja... ik zie een huis! Hoera moeder! We zijn gered!
Tergend langzaam wordt het huis groter en groter. Het blijkt een kampwinkel te zijn. Alle bewoners van het kamp lopen uit als zij de processie zien aankomen, waarover de koetsier hen reeds heeft ingelicht.
Dan, voor het eerst, zullen de landverhuizers ondervinden wat Argentijnse gastvrijheid betekent. Er wordt volop eten gekookt en vlees gebraden. Een grote kalebas met een zilveren pijpje gaat van hand tot hand. Maar de vreemdelingen weten nog niet dat dit de nationale drank is, de bekende maté. Die is heet en bitter. De Argentijnen zien bevreemd toe dat de ‘gringo's’ (vreemdelingen) een vies gezicht trekken. Hoe is dat mogelijk! Die heerlijk verfrissende drank! Ach ja, denken ze, het zijn ook maar gringo's. In hun hart houden ze niet van die vreemdelingen die zo hard werken, die hun beste vee kopen en zo weinig plezier in hun leven hebben. Maar deze gringo's zijn in nood. Het zijn moeders met kleine kinderen en dat vinden ze voldoende om alles te doen om hen te helpen. Toch is er geen druppel melk voor de zuigelingen. En dat, terwijl ze onderweg duizenden wilde koeien hebben zien lopen. Het is alleen maar slachtvee, zegt vrouw Smeulenaars. Maar wat deze mensen van hun armoe doen, dat zal hen eenmaal vergolden worden door de hemelse vader. Daar is Dirks moeder zeker van. Het staat in de Bijbel. Zo wat gij aan de minste mijner broederen gedaan hebt...
Als ze de volgende morgen verder trekken op een andere wagen, ziet Dirk hier en daar grote rechtopstaande brokken steen. Het zijn grenspalen.
| |
| |
- Zo zal het er in Abrahams tijd in Palestina uitgezien hebben, hoort Dirk zijn moeder zeggen.
Het landgoed of ‘kamp’ waar zij aankomen heet La Hibernia. Het is vroeger van een Ier geweest. Hibernia is de Argentijnse naam voor Ierland. De anderen zijn er al aangekomen en zijn niet weinig ongerust geweest. Vader zegt niet veel. Hij wijst zijn vrouw op de drie huisjes en op de pomp. Een hele rijkdom. - Waar kijkt moeder naar? denkt Dirk. Dan ziet hij drie treurwilgen staan. Elk huisje heeft twee kamertjes en een keuken.
| |
2
De Vlaamse familie Smeulenaars is er ook. Het zal nog wel weken duren eer de kisten met bedden en eetgerei aankomen. De jongens worden er op uitgestuurd om droog pampagras te verzamelen waarop ze zullen kunnen slapen. - Het is hier fijn, denkt Dirk. Hij hoeft niet naar school en alles is nieuw en avontuurlijk. De jongens kijken in de dertig meter diepe waterput en zien hoe het water in leren zakken naar boven wordt getrokken door twee paarden. Dat gaat langs katrollen.
De Smeulenaars hebben al gauw een zwart paard, dat ze Nico noemen. De Vlaamse kinderen zitten er vaak met z'n vieren op. Ze dansen en wippen en kietelen elkaar en vallen er om beurten af. Wat een vrolijk volk is dat. Ze trekken zich niets aan van al het ongerief. Nico is een mak paard dat alleen maar geschikt blijkt om mee te spelen. De kinderen zingen van een tijd dat een vaatje boter nog een stuiver kostte. ‘Daan scheunen tied komt nooit weerom!’
Moeder Dijkstra schudt haar hoofd. Het moet je aard zijn om alles zo luchtig op te nemen. Zelf zit zij al gauw onder een van de drie treurwilgen te denken aan Friesland. Ze heeft zich heel wat anders voorgesteld van Argentinië.
In het andere huisje woont een Amsterdammer die de mond vol heeft over Carl Marx. Dirk weet niet wie Marx is, maar vader heeft nauwelijks zijn maag gevuld of hij is al met de Amsterdammer aan het bekvechten over het socialisme.
- Hoe moet dat nu zonder potten en pannen en lepels en vorken? vraagt moeder aan vader. Vader haalt zijn schouders op. Hij weet het ook niet, maar vertrouwt dat er uitkomst zal komen. Geen fornuis, geen bedden, geen dekens...
De kinderen worden er op uitgestuurd om brandstof te zoeken. Al gauw horen ze van de omwonende herders dat er twee soorten zijn. Gedroogde schapenmest en de harde, rode wortels van de hoge doornstruiken. Die stapelen ze op tot het dak toe.
Hendrik en Herman hebben het geluk een verlaten herdershut te vinden
| |
| |
waarin tal van schapenvachten liggen te drogen. Als ze de herder ontdekken en hem duidelijk maken dat ze nog geen dekens hebben mogen ze een stapeltje lenen. De vachten stinken een uur in de wind, maar ze zijn lekker warm.
- De herder heeft gevraagd of wij vanavond bij hem komen, zegt Herman. - Hij wil ons tracteren... verklapt Hendrik. Dirk is jaloers op zijn broers, die al een beetje Spaans hebben leren spreken. Hij wil het ook leren. - Mag ik ook mee, vader?
- Natuurlijk, we gaan allemaal, zegt vader.
Die avond zullen ze niet gauw vergeten. De Smeulenaars zijn er ook. Het gezelschap zit in een kring op de grond, terwijl de herder toebereidselen maakt voor zijn tractatie. Het is een Asado, een aan het spit gebraden schaap.
Onderwijl gaat gedurig de maté rond. Moeder ziet met afgrijzen de kalebas naar zich toekomen. De jongens zijn er al aan gewend en de meisjes zuigen ook dapper aan het zilveren pijpje. Het schaap wordt geroosterd en de smook begint op de traanklieren te werken. Dat brengt Smeulenaars op de gedachte een smeuïg verhaal te vertellen over twee huilende Indianen.
- Er waren eens twee Indianen op het Witte Huis genodigd bij de Amerikaanse President. Ze kregen van alles te eten wat ze nog nooit hadden geproefd. Aan de oudste viel het op dat de andere gasten een klein potje aan elkaar doorgaven, van de inhoud waarvan ze slechts een mespunt op de rand van hun bold smeerden. Dat moet wel heel duur spul zijn, dacht hij en hij nam er een lepel vol van en bracht deze snel naar zijn mond. Hij zou geen goeie Indiaan geweest zijn als hij zich had laten kennen, maar even later, direct na het doorslikken, stroomden hem de tranen over de wangen.
- Wat scheelt mijn oudere broeder dat hij weent? vroeg hem zijn vriend.
- Ik herinner mij dat het juist vandaag een jaar geleden is dat mijn grootvader in de Mississippi is verdronken... zei de oudste met een van smart vertrokken gezicht.
Nu was het de beurt aan de jongste van het tweetal. Hij wilde voor zijn vriend niet onderdoen. Hij nam eveneens een lepel vol en ook bij hem stroomden de tranen al gauw over zijn gezicht.
- Waarom weent mijn jongere broeder? vroeg de oudste, niet zonder leedvermaak.
- Het is, zei de jongste (met een slokdarm vol mosterd), - het is, omdat het mij leed doet dat jij niet tegelijk met je grootvader verzopen bent... Dirk ziet dat zelfs zijn vader, die niet gauw uit de plooi komt, om het verhaal moet lachen. Het water komt hen nu niet meer uit de ogen, maar loopt hen uit de mond. Een Asado! Een aan het spit gebraden schaap! In Friesland en Groningen zijn ze niet veel meer gewend geweest dan een
| |
| |
pot met aardappelen met een kopje vet in het midden. Het spit wordt met schaap en al in hun midden geplaatst en de Argentijnen, die altijd een scherp mes bij zich dragen, beginnen er direct stukken af te snijden, die ze uit de hand opeten. Aan de gasten worden messen verstrekt. Gebeden wordt er niet en de Zijlstra's vergeten het deze keer. Ze zijn uitgehongerd.
Als de maag goed gevuld is spuiten de Argentijnen zich wijn uit een lederen zak in de mond. Heel handig gaat dat. Voor de gasten gaat er een kroes rond. Dirk heeft nog nooit wijn geproefd, maar iedereen is zo vrolijk, dat niemand in de gaten heeft dat de kinderen ook meedrinken. Als Dirk bij het naar huis gaan door de Argentijnen op een paard wordt gezet rolt hij er al gauw af. De Creolen slaan zich op de dijen van het lachen. Het zijn toch nog echte Gringo's! Ze hebben nog heel wat te leren!
De volgende dag komt de landheer van de Estancia zelf eens kijken. Don Butti brengt wel een wagen vol proviand mee, maar wat moet ik met al dat vlees? vraagt moeder Dijkstra aan haar man. Zolang we geen keukengereedschap hebben, lijden we toch eigenlijk nog armoe. Er is ook geen stukje zeep om de was te doen.
Aan dat ongerief komt pas een einde als hun bagage arriveert.
| |
3
- Wanneer zullen we nu eens aan de slag kunnen gaan? vraagt vader elke dag. Hij is het leeglopen al meer dan zat. - Waarom zo haastig? vragen de Argentijnen die in de buurt wonen. - Tijd in overvloed!
- Ik geloof nooit dat Don Butti enig verstand van landbouw heeft, zegt vader.
De volgende dag begint hij met spitten. Tot hoever hij moet gaan weet hij niet. Het land is eindeloos. Wie weet er hier van zaai- en oogsttijd? Ze leven maar op kosten van de landheer.
Het is een grote dag voor de familie als zij een paard krijgen. Het is een heel wat beter exemplaar dan Nico van de Smeulenaars. Nu kunnen ze met de Argentijnen mee om wilde koeien te vangen. - Moeder, we brengen een melkkoe voor u mee, zeggen de jongens. Het is een wild beest waarmee zij tegen de avond aankomen en het blijkt niet meer dan een paar liter melk per dag te geven, maar moeder is er gelukkig mee. Na lange tijd komt de zaakwaarnemer van Don Butti, Don Aurelio, met twee tamme ossen. Ze zijn bestemd om wilde ossen te dresseren. Dirk kijkt zijn ogen uit als hij ziet hoe behendig de Argentijnen wilde ossen vangen. Ze werpen de lasso over een os heen zodat deze er vanzelf met zijn voorpoten in verward raakt. Dan, als de lassowerper zich schrap zet,
| |
| |
rolt de os bijna vanzelf over zijn kop. Deze meesterworp wordt een ‘pial’ genoemd en wie dat klaarspeelt is de held van de dag.
Met gejuich worden de wilde ossen naar het kamp gebracht. Maar eenmaal onder het juk gebracht en geleid door een tamme kameraad kan je er toch nog gekke dingen mee beleven. De jonge beesten maken de dolste capriolen en gaan er vaak met de ploeg vandoor, de staarten omhoog. Wat moet daar van terecht komen? Don Aurelio vertrekt weer en neemt zijn tamme ossen mee en ook de ploeg. Opnieuw worden de kolonisten op de proef gesteld. En zij luieren maar voort... Wat is dat hier voor een land?
Op zekere avond zijn er een paar politieagenten van de Estancia gekomen om aan de Zijlstra's een bezoek te brengen. Vader is niet thuis. De zusters van Dirk zijn op hun hoede. Ze hebben al begrepen wat er gebeuren kan.
Van Smeulenaars hebben ze gehoord dat deze heren vaak zeer vrijpostig zijn in hun optreden tegenover vrouwen. Zij zijn er trots op dat zij ‘het gezag’ genoemd worden, ook al hebben zij hun baantje te danken aan het feit dat ze zelf in de gevangenis hebben gezeten voor een of andere vechtpartij en hun vrijheid konden kopen door dienst te nemen als politieagent voor een bepaalde tijd.
- Als je in Argentinië een schaap steelt word je politieagent. Steel je een koe dan word je officier van politie, een paard, ja... dan word je commissaris en als je de hele republiek besteelt, dan ben je President. Dat is een bekend spreekwoord van de herders en die kunnen het weten. Maar of het zó erg is? Dirk kijkt met ontzag naar de twee donkerhuidige agenten die al gauw proberen met zijn zusters in gesprek te komen. Zonder resultaat, want de meisjes verstaan hen niet. Maar er is ook nog gebarenspel en dat is voor geen tweeërlei uitleg vatbaar. Dirk snapt het niet, maar ziet dat zijn zusters blozen en zich afwenden. Een van de agenten staat met zijn rug naar de doornen die tot het dak zijn opgestapeld. Met een brede glimlach pakt hij Dirks jongste zuster beet en probeert haar naar zich toe te trekken. Maar zij is hem voor en geeft hem met de beide vuisten een duw tegen zijn borst waardoor hij met zijn billen midden in de doornen smakt. Er klinkt een algemeen gelach. Ook de collega lacht mee. Zo zijn ze hier. Niet zodra is de agent weer op de been of Dirk ziet zijn zuster hem opwachten met een opgeheven spade. Het is niet meer nodig, de heren van het ‘gezag’ druipen af. Het is hun eerste en laatste bezoek.
| |
| |
| |
4
Dan komt de dag dat er een Argentijn bij vader op bezoek komt met de vraag of Dirk bij hem in dienst kan komen als schapenoppasser. De man staat goed bekend, maar moeder kijkt haar tienjarige zoon nog eens aan. Hij is nog nooit van huis geweest en al kan hij nu reeds paardrijden als de beste... het is veertig kilometer van huis. Don José belooft goed voor Dirqui (zoals hij Dirk noemt) te zorgen. Herman en Hendrik hebben ook al werk gevonden en dat leeglopen is toch ook niets gedaan. Eerst tegen de avond komt Dirk met zijn baas op diens Rango aan. Hij merkt dat Don José een vriendelijk man is, vriendelijker dan zijn vrouw, Dona Olegaria, dat zal hij gauw genoeg weten.
Er zijn drie jongens in huis, die heel nieuwsgierig naar de jonge ‘gringo’ zien. Als Dirk de kamer binnenkomt heeft hij moeite alles goed te onderscheiden, want het vertrek is slechts spaarzaam verlicht door een katoentje dat over de rand van een kom vet hangt. Na het eten neemt Don José zijn guitaar en wordt het toch wel heel gezellig. Maar Dirk is doodmoe van de lange rit. Hij is voor het eerst van huis en verlangt heimelijk naar bed.
De kleine jongens komen al spoedig bij hun vader een zegen vragen: - La benedictión, tata. Hetzelfde ritueel herhaalt zich bij hun moeder. Dirk weet wel dat al deze Argentijnen Rooms Katholiek zijn.
Hij slaapt die eerste nacht op een kist die bedekt is met schapenhuiden. Over zich heen heeft hij een paar poncho's. De volgende morgen krijgt hij zwarte koffie met een bol hard brood en daarna volgen de eerste lessen van Don José.
Op een niet al te groot stuk land, dat niet is omheind, grazen drie grote kudden van elk ongeveer 1500 schapen. Even buiten dit gebied grazen de kudden van een buurman. Het is Dirks taak er voor te zorgen dat de kudden zich niet vermengen. De dikke Benito, die voor de buurman hetzelfde werk moet doen heeft al gauw in de gaten dat die jonge ‘gringo’ goed zijn best doet. Dat is voor hem aanleiding zich niet meer te laten zien...
De uren kruipen voort en als het gaat regenen sijpelt het vocht door Dirks poncho. Hoe het komt weet hij niet maar opeens voelt hij zich verschrikkelijk eenzaam en verlaten. Hij zet zich mismoedig op een ‘Mojam’, een stenen grenspaal, en probeert door de nevel van regen het huis te zien waar hij kort geleden is aangekomen. Waarom hebben vader en moeder mij laten gaan? denkt hij. Behalve regendroppels rollen er nu ook tranen over Dirks gezicht. Zal hij hier zijn hele leven schapenhoeder moeten blijven?
Don José heeft wel gemerkt dat hij Dirqui wat moet opmonteren. Als
| |
| |
Dirqui goed oppast, zal hij een lasso krijgen, belooft hij. Met een gelukkige lach slaapt Dirk in. Een eigen lasso!
Langzamerhand wordt hij een echte Argentijn, zowel in klederdracht als in het paardrijden. het met de lasso beesten vangen en... het eten. Dona Olegaria maakt zich daar niet al te druk mee. Meestal komt er een grote pot met vlees op tafel. Daarvan snijdt ieder een stuk af en de soep wordt gezamenlijk opgelepeld. Borden komen er niet aan te pas, zodat de vrouw gauw klaar is met afwassen. Stoelen zijn er niet. Je zit op een koeienkop of op een paar heupbeenderen, verbonden met een koeienhuid. Dirk leert dicht bij de natuur leven en went er aan.
Dat Don José de kwaadste niet is, blijkt wel als hij op een keer zegt: - Dirqui, hoe zou je het vinden als dat bonte veulen, kijk die daar!, van jou was?
Dirk denkt een ogenblik dat hij voor de gek wordt gehouden, maar dan zegt hij spontaan: - Don José, dat vind ik een schitterend idee van u!
- Nou, mijn jongen, dan is hij van dit ogenblik af van jou.
Dirk haalt diep adem. Het leven ziet er opeens heel anders uit. Het lijkt hem toe dat de hemel veel prachtiger blauw is en de kale vlakte een soort paradijs. Zelfs de snibbige Dona Olegaria, die altijd wel wat op hem heeft aan te merken, ziet hij als een toch wel vriendelijke vrouw, die het goed met hem meent.
Straks zal het veulen gemerkt worden met een paar deftige stempels en krijgt hij een papier met een paar zwierige handtekeningen, waarop vermeld staat dat hij de eigenaar van een paard is! Wat zullen ze thuis zeggen als hij met een eigen paard thuiskomt, met chiripa (geel bruin, met witte, rode en groene strepen), laarzen, een nieuwe hoed en een gesteven overhemd? De chiripa dient bij 't paardrijden om de broek voor vuil en slijtage te vrijwaren.
Kort daarna vraagt Dona Olegaria op een morgen: - Dirqui, heb je de ‘menada’ van de gevlekte hengst kortgeleden ook gezien? Met schrik dringt het tot Dirk door dat juist deze troep merries een tijdlang afwezig is geweest. Hij kan niet anders bekennen dat hij niet weet waar ze zijn. - Ja, dan zit er niets anders op dan ze te gaan zoeken, zegt de vrouw beslist. - Je gaat maar op weg en vraagt aan iedereen of ze de merries gezien hebben. Ik reken er op dat je ze vanavond meebrengt.
Dirk voelt zich er niet gerust op. Waar, in vredesnaam, zal hij de troep kunnen vinden? Als hij weg rijdt ziet hij Don Pedro el Rubio op het huis aankomen. Het trekt nauwelijks zijn aandacht. Don Pedro komt wel meer aan huis en is een aardige vlotte kerel.
De dag verloopt zonder dat Dirk zelfs een spoor van de menada vindt. Mismoedig keert hij naar huis terug. Er zal wat voor hem opzitten.
Nog juist ziet hij Don Pedro vertrekken in de richting van diens huis.
Dirk zet zich schrap voor de bui die over hem zal losbarsten. Maar het
| |
| |
pakt anders uit. - Zo, ben je daar, Dirqui... En niets gevonden? Ik heb een lekker maal voor je klaar... Trek je er maar niets van aan...
Dirk is te verbluft om iets terug te zeggen. Zo hartelijk is hij nooit ontvangen. Het is ook net iets te donker om het verhoogde blosje op het gezicht van Dona Olegaria op te merken. Don José is een paar dagen met de jongens op stap.
Dirk is ruim elf jaar. Veel later heeft hij het begrepen, zoals hem in later jaren veel duidelijk werd van dingen waarvan hij in zijn kinderjaren geen flauw besef had.
Als op een goeie dag zijn broer Herman voor hem staat gebeurt er iets waarover Dirk later nog vaak zal lachen. Herman spreekt hem toe in het Fries en daarna in het Hollands, maar Dirk ziet geen kans hem anders dan in het Spaans te antwoorden. Dan zetten ze het gesprek voort in de landstaal. Het wordt nu toch heus wel tijd dat Dirk weer eens een weekje thuis komt. Natuurlijk is hij zo trots als een pauw op al zijn eigendommen. Hij kan op een zadel in de open lucht slapen... ja wat kan hij al niet? Maar na een paar dagen voelt hij hoe heerlijk het is weer in de eigen huiselijke gemeenschap te zijn opgenomen.
In deze vakantieweek krijgt vader Zijlstra opdracht bij een Argentijnse buurman een hooivork te gaan lenen. Dirk mag mee. Als zij bij de buurman, die een heel eind weg woont zijn aangekomen, doet Dirk het woord. Hij spreekt beter Spaans dan zijn vader. Beleefd vraagt hij een ‘horca’ te leen.
- Wat zijn jullie van plan? vraagt de buurman streng.
- Hooi verwerken... zegt vader en hij maakt de beweging van opscheppen en doorgeven. Dirk tekent, ter verduidelijking, op de grond de vorm van een hooivork.
Dan begint de buurman te grijnzen. - Je bedoelt een horquilla, zegt hij.
- Weet je wat een horca is? Het blijkt een galg te zijn. Geen wonder dat de buurman hen zo streng heeft aangekeken. Maar van dit ogenblik af krijgt Dirk een zeker wantrouwen tegen zijn veel gebruikt Spaans woordenboekje.
| |
5
Als Dirk acht maanden bij Don José heeft gewerkt brengt deze hem terug naar zijn vader. De Argentijn gaat verhuizen. Dirk heeft er veel geleerd en heeft er ook verdriet gekend. Het is een zware slag voor hem geweest toen de Argentijnen wilde veulens met hun lasso vingen en bij vergissing ook zijn veulen een lasso over de kop wierpen. Met afschuw heeft Dirk gezien hoe het dier razend snel langs hem schoot en toen tegen de grond sloeg. Beide voorpoten gebroken. Ach wat! Een nietig incident voor de
| |
| |
Argentijnen die het dier snel afmaakten. Zo heeft Dirk Zijlstra zijn eerste paardje verloren.
Dirk merkt wel dat de toestand thuis aanmerkelijk is verbeterd. Toch is er verandering op til. Vader vertelt dat Don Butti La Hibernia heeft verkocht en dat zij de enigen van de kolonisten zijn die mee mogen naar een ander kamp dat La Borina heet. De jongens zijn er al naar toe met een tros van 10.000 schapen. Honderd vijftig kilometer...
- Nòg verder weg van Friesland, zegt moeder.
Vader mag de huizen van de kolonisten afbreken en verdient daar aardig wat peso's mee. Dirk zal later aan de zware, vermoeiende reis alleen maar de herinnering overhouden van aanhoudende regen. Het is begin 1891. Vijf en veertig dagen zijn zij met hun wagens onderweg. Moeder heeft het gevoel dat zij naar het eind van de wereld trekken.
Ze zijn ook Tres Arroyos gepasseerd, daar wonen nu wat meer mensen, maar de wegen zijn er nog even modderig. Er gaan allerlei verhalen over andere mislukte kolonies waar de Hollanders bij honderden zijn gestorven. Don Castillo moet een grote kolonie zijn geweest. Als enige vroedvrouw daar heeft een man gefungeerd... Dirk vangt iets op van een gefluisterd gesprek. Hij weet wel dat zijn moeder eigenlijk maar één verlangen heeft: terug naar Friesland...
Moeizaam is de stoet voortgetrokken. Zo nu en dan heeft Dirk een schaap gekocht van een herder die als beloning alleen maar de huid vraagt. Hij vangt patrijzen en 's nachts luistert hij naar het schreeuwend gelach van een vos die op zoek is naar vriendschap. De kievit is wel de waakzaamste van alle vogels in de pampas met zijn waarschuwende teru... teru...
Tenslotte zijn ze er toch gekomen. La Borina ligt in het district Neochea. De estancia blijkt nog zeer primitief. Don Butti komt slechts een paar maal per jaar naar zijn bezittingen kijken. Hardnekkig blijft hij bij het voornemen het met landbouw te proberen.
Vader wordt aangesteld als tuinier en krijgt de sleutels van het vleeshuis. Er is water genoeg... Vader Dijkstra heeft het beter dan hij het ooit in Friesland heeft gehad, waar hij meer slaaf dan arbeider is geweest. Als Don Butti eens een keer komt kijken brengt hij drie dochters mee en het gezin van zijn broer met dienstpersoneel. Vader Zijlstra heeft het niet op dat heerschap begrepen omdat hij niets van landbouw afweet en maar liefst zit te schaken.
Toch is er vooruitgang... er komen gereedschappen, zaaizaad. Op zwarte grond strijken tienduizenden meeuwen neer. Snijmachines worden gekocht en een Engelse dorsmachine, die 400 zak per dag kan dorsen, grote zakken, die wel 85 kilo wegen. Te groot voor Dirk die er zijn schouders onder moet zetten. In deze tijd wordt hij aangesteld als distributeur van vlees en winkelwaren.
Het is Bernardo Mutto, Dirks Italiaanse zwager, die hem overhaalt weer
| |
| |
terug te keren tot het veebedrijf. Bernardo voelt zich niet thuis in de landbouw. Dirk krijgt een merrie... maar ook dit beest zal droevig aan zijn eind komen. Het stort in de waterput. Wel daalt Bernardo nog af in de put en weet hij een lasso om het beest te wikkelen maar als de paarden het hebben opgetrokken brokkelt de rand van de put af en stort de merrie opnieuw naar beneden.
Twee jaar duurt het bestaan zoals Dirk dat vroeger heeft geleid. Dirk weet dat zijn godsdienstig leven niet veel waard is. Het bepaalt zich tot bidden en danken voor en na het eten. Bij vader thuis wordt er nog wel een preek gelezen ‘Uit de Diepte’. Alleen: de psalmen die Dirk op de zondagsschool heeft geleerd vergeet hij niet. Vaak betrapt hij zich er op dat hij de bekende verzen zingt op de eenzame prairie. Hij heeft een sterke herinnering aan een preek die hij als zevenjarig kind hoorde in de kerk van Engwierum in de jaren van de doleantie. ‘En Ik zal in het midden van u doen overblijven een arm en ellendig volk. Die zullen op de naam des Heren betrouwen’.
Arm en ellendig... zijn wij dat niet? denkt hij vaak. Hij herinnert zich hoe tintelend van leven de jaren in Friesland waren, ondanks de armoe. Dirk Zijlstra zingt en denkt hardop en de schapen kijken hem aan.
Hij is nu vier jaar in Argentinië. Geld heeft hij nog nooit verdiend, behalve die twintig peso's bij Don José. Hij heeft gewerkt voor kleding en voedsel.
Het is zijn broer Hendrik die hem komt halen met de boodschap dat hun ouders naar Nederland terug willen. - Het is om moeder... zegt Hendrik. - En zij willen dat jij meegaat, zegt hij.
Het is een lange tocht. Dirk heeft een paard dat gauw door de knieën zakt. Een val met het beest kost hem een opgezette neus waarmee hij nog weken mooi zal zijn.
In Tres Arroyos kopen zijn broers een nieuw costuum voor hem.
Maar als hij thuis komt is nog niet alles voor het vertrek gereed. Wel koestert Dirk zich in de warmte van de moederliefde. Het is lang geleden dat hij eens is aangehaald. Als zijn neus wat meer toonbaar is, mag hij de tafel dekken wanneer Don Butti weer eens over is. Na het eten serveert hij zwijgzaam de maté aan de heren, die aan het schaken zijn. Dirk begrijpt niets van dat hardnekkige stille spel. Hij is lucht voor de heren. Zij zuigen hun maté en de een voor de ander wil niet bekennen dat hij na verloop van tijd hoog nodig even weg moet... Tot opeens het ‘Jaquemate!’ klinkt. Schaakmat! Dan ziet Dirk de beide mannen wegstuiven, ieder naar een deur, om even later opgelucht terug te komen en na te praten over het spel.
Het is 1893 als de familie in Buenos Aires op de Duitse boot ‘De Maagd van Frankfurt’ stapt.
| |
| |
- Een ouwe vrijster, zegt vader Dijkstra. Combinatie van stoom- en zeilschip. Dirk staat tussen zijn vader en moeder in. Hij beschouwt de reis als een welkome afwisseling. Vader moet op zee direct weer naar kooi. De overtocht duurt 4 weken en eenmaal in Friesland hebben ze geen vast plan. - Dirk moet nog naar school, dat staat vast. Maar Dokkummer Nije Zijl met al zijn herinneringen trekt toch niet meer zo als Dirks moeder gedacht had. Zij gaan naar Buitenpost waar haar broer kleermaker is. Er is daar ook een christelijke school.
De twee zoons die vier jaar geleden in het vaderland zijn achtergebleven moeten in militaire dienst. Ze hebben ook al een meisje en moeder Dijkstra voelt pijnlijk dat zij hun eigen leven leiden. Hebben zij hun moeder niet meer nodig? Het is Dirk vreemd te moede in Friesland weer naar school te gaan. Hij komt tussen kinderen van negen en tien jaar terecht. De oudere jongens in het dorp schelden hem voor ‘Amerikaan’ en proberen hem een keer af te drogen, waarna hij een kleine knuppel onder zijn kiel meedraagt. Het valt hem hier bar tegen. Zulke dingen is hij in Argentinië niet gewend geweest. Maar zijn moeder ziet wel dat het hard nodig is dat Dirk nog wat onderwijs geniet. Hij was al een halve Argentijn geworden.
Dat blijkt ook als Dirk op een keer wordt ingesloten door een troep jongens die hem een pak slaag willen geven. Vóór een van de aanvallers er erg in heeft zweeft hij door de lucht. De knaap die zijn been naar hem uitsteekt heeft er al gauw berouw van. Niet voor niets heeft Dirk in Argentinië het weren en afweren met de rijzweep geleerd. Van dat ogenblik af laten ze de ‘Amerikaan’ met rust en niet lang daarna beginnen enkele jongens zijn vriendschap te zoeken.
Als Dirk zestien jaar is gaat hij er met een hondekar op uit voor een winkelier. Hij komt met aardige meisjes in aanraking. Een is er die hij nauwelijks durft benaderen. Ze heeft blauwe ogen en blond haar. Het is de dochter van een slager. Het is of hij de droom niet wil verstoren en het blijft bij een platonische liefde.
Dirk ziet nog wat anders ook. Zijn moeder wordt met de dag jonger. Haar heimwee is genezen en met vader geniet ze van het geregelde kerkelijke leven.
Maar Dirk bemerkt ook dat moeder wel inziet dat ze Friesland veel te romantisch heeft gezien toen ze onder de treurwilgen in Argentinië zat. Als er brieven komen van de achtergebleven zoons beginnen ze hoe langer hoe meer over het versmade land overzee te praten. Haar meisjes zijn getrouwd en hebben al kinderen. Ze is grootmoeder geworden. En wat heeft ze hier? Vader en moeder Zijlstra worden geslingerd tussen twee vaderlanden.
- Is er nog een weg terug? vraagt ze op een keer.
- Wat is een vrouw? denkt vader Zijlstra. Hij heeft nooit terug gewild al
| |
| |
weet hij het goede in Friesland te waarderen. En de brieven van Hendrik en Herman vertellen dat het in Argentinië steeds beter gaat.
Het is een moedige daad als zij zich in december 1896 opnieuw inschepen naar het land dat zij verlaten hebben. Dirk haalt verruimd adem.
Terug naar Argentinië? Niets liever dan dat!
In Antwerpen, waar de ‘Bielefeld’ klaarligt, is het noodweer. Vader is, zoals zeven jaar geleden, de gehele reis zeeziek.
Tijdens de overtocht heeft Dirk veel plezier met arme Spaanse landverhuizers, met wie hij goed in hun eigen taal kan praten. In een overmoedige bui maakt hij de jongens wijs dat hij van adel is. De jongens vinden het geweldig dat hij zich met hen wil bemoeien en storten bij het afscheid tranen als zij hun voorname vriend De Las Torrecillas nawuiven.
Dirk is in tweestrijd geweest of hij hen de waarheid zou vertellen doch hij heeft het maar zo gelaten. Waarom die illusie te verstoren? Ze hebben samen een prettige reis gehad.
Buenos Aires heeft nu een haven, zodat de landing heel wat gemakkelijker verloopt dan zeven jaar geleden. In de stad schreeuwen de conducteurs tegen de magere paarden die voor de trams lopen en worden opgejaagd tot ze er bij neervallen.
Hendrik en Herman hebben bericht gezonden dat ze een contract met een landheer hebben afgesloten, zodat er een huis en volop werk wacht. Don Butti's onderneming is op niets uitgelopen. Dat heeft vader wel zien aankomen.
Het is nu vier januari 1896. Twee dagen later komen zij in Necochea aan op een primitieve boerderij ‘El Nuevo Sol’ (De nieuwe zon). Het is volop zomer en de tarweoogst is juist begonnen.
Diego wordt aangesteld als paardenoppasser. Vroeg in de morgen moet hij de paarden ophalen en dan gaat hij met maté naar het werkvolk. Het verblijf in Friesland lijkt hem nu een droom te zijn geweest. Maar zijn kennis is toegenomen en er zijn niet veel mensen hier die goed onderwijs hebben genoten. Voortaan zal hij twee vaderlanden hebben.
- Vamos!
Diep snuift hij de koele morgenlucht in en geeft zijn paard de sporen.
| |
6
Het leven op het land blijft wisselvallig. Van prijzen weten ze niets af. Er zijn oogsten en misgewassen en van ploegen komt weinig.
Toch is het een grote dag voor Dirk als hij geen paardenoppasser meer is maar boerenknecht wordt. Het boeren zit hem in het bloed. Het zaaien gaat nog met de hand - eerst later komen er primitieve zaaimachines. Langzaam gaat het vooruit.
Als de baas ziet dat Dirk de ploeg de baas is en niet andersom laat hij hem
| |
| |
een rechte voor trekken. Herman geeft instructies: - Je kijkt recht op de vlag en zoekt tussen jou en de vlag een duidelijk object, een doorn of zo, dat in de preciese lijn ligt tussen jou en de vlag. Raak je die lijn kwijt dan ben je abuis. Dirks eerste voor is kaarsrecht. Hij glimt van trots, maar de tweede en de derde maal wordt het tobben. De voor lijkt wel een halve maan. Hij moet zijn schande dragen en leergeld betalen.
Dirk ziet wel dat moeder zorg over Herman heeft, die een vrijage met een Argentijnse is begonnen. Elke zondag verdwijnt hij voor een lange tocht en komt eerst 's avonds weer terug voor de nieuwe werkweek. De ouders van het meisje zijn er content mee, hun aanstaande schoonzoon is ‘un mozo trabajador’ een werkzame jongeling. En Cornelia is een knap meisje met een blanke huid. Er zijn meer kapers op de kust.
Op een maandagochtend komt Herman thuis, terneergeslagen. Tot driemaal toe heeft hij in het donker de weg naar huis gezocht en telkens is hij afgeleid door ‘la luz mala’ zoals de Argentijnen het noemen. Het boze licht. Zo is hij telkens weer opnieuw bij Cornelia's huis aangekomen. Tenslotte is hij er blijven slapen.
Dirk denkt er het zijne van. De Argentijnen misgunnen de gringo Cornelia. Dat zal het geweest zijn. Zij hebben hem met hun dwaallichten van de wijs gebracht. Kort daarop blijft Herman zondags thuis en is moeder Zijlstra gerust.
| |
7
Na zeven jaar verhuizen ze naar het kleine stadje San Cayetano. Het is eigenlijk een groot dorp, tussen Tres Arroyos en Necochea. Herman en Hendrik zijn door een winkelier aangezocht bij hem ‘om de helft’ te komen boeren.
De oogst van 1904 staat er goed voor tot er plotseling nachtvorst invalt. Pas wanneer ze gaan dorsen blijkt dat het mis is. Maar het volgend jaar is de schade ingehaald met een zo overvloedige oogst als nooit te voren.
Dirk heeft het voorbeeld van zijn broer gevolgd en betrekkingen aangeknoopt met een Argentijns meisje. Ze bezit alle volmaaktheden die hij maar kan verlangen, maar het is eigenaardig: tot een vrije ongedwongen omgang wil het niet komen.
De omgeving, de familie, blijkt de grote hinderpaal. Hij maakt urenlange reizen te paard, moet door sterk gezwollen rivieren trekken, en telkens overvalt hem de kwellende gedachte dat alles op niets zal uitlopen.
Hij is er tenslotte zo zeker van dat hij alle brieven en cadeautjes die hij van haar heeft ontvangen bij zich steekt. Maar tot driemaal komt hij met alles weer terug. Hij wacht maar tot hij de bons zal krijgen.
| |
| |
De laatste keer praten ze samen over hun toekomstplannen. Zij zal de stof voor de bruidsjapon bestellen. Dirk noteert de prijs, want de kosten komen, naar 's lands gebruik, voor zijn rekening. Ze zijn in de beste stemming. Maar geen drie uur later barst de bom en wijst zij hem af.
Het waait hard. Ze staan buiten als Dirk haar de brieven wil teruggeven. Ze weigert en zegt dat hij ze bewaren moet als aandenken.
- Neem ze terug, Maxima! zegt hij dwingend.
- Hou de brieven, Diego, zegt ze halsstarrig. Nog nooit hebben ze elkaar zo na gestaan en zijn ze zo ver van elkaar verwijderd geweest als op dit moment.
Dirk voelt de drift in zich groeien. Weet hij nog wat hij doet? Hij smijt haar de brieven voor de voeten. Ze vliegen weg naar alle kanten.
Zal hij ooit het beeld kunnen vergeten van Maxima Vandrelli, zoals ze als een hinde achter de brieven aanvloog? Hij heeft nog gezien dat ze alle papieren bijeen had. Daarna is zij naar haar kamer gegaan en hebben Diego en Maxima elkaar nooit meer gezien. Eerst als hij getrouwd zal zijn zal er nog een emotionele brief van haar komen waarin ze hem bezweert dat hij altijd van háár zal zijn, dat zij geen afstand van hem kan doen en dat het alleen haar familie geweest is die scheiding tussen hen heeft gebracht. In later jaren zal hij vaak langs de stad komen waar heen zij vertrokken is en de heimelijke wens koesteren haar nog éénmaal te zien. Zij is tenslotte zijn eerste liefde geweest. Toch is het beter zo, zal Don Diego Zijlstra denken, want het zal geen Argentijnse zijn met wie hij het leven zal delen, maar een moeilijk te benaderen Hollands meisje.
Er volgt een tijd waarin hij zich verlaten voelt. Dirk Zijlstra zoekt steun in zijn werk. Maar als er een jaar voorbij is zoekt hij toch ook weer het gezelschap van landgenoten. Een enkele keer komt hij bij de uit Groningen afkomstige boer Beukma wiens vrouw nooit kon nalaten zinspelingen te maken op de wekelijkse tochten naar Maxima. Nu ze weet dat dit voorbij is zet ze alles op alles om Dirk een hem passende vrouw te bezorgen.
Haar man, Don Pedro, is een goedhartige kerel. Hoe zou hij aan deze vrouw zijn blijven hangen, denkt Dirk. Vrouw Beukma heeft een goed en een scheel oog. Zij laat niet af de lof te bezingen van de oudste dochter van Pluis, in Tres Arroyos.
- Alleen... zegt ze, het meisje is wat moeilijk te benaderen.
- Dat kan een voordeel zijn, zegt Beukma laconiek.
- Wat weet jij nou van Adelaïde Pluis af, hou je er buiten...
Nee, denkt Dirk. Nee. Zo'n wijf als Don Pedro heeft moet ik niet hebben. Dat weet hij heel zeker. Hij toont niet de minste belangstelling.
Dirk gaat op in zijn werk. Nu Herman zelfstandig boer is geworden, is hij bevorderd tot eerste knecht. Als het voorjaar aanbreekt gaat hij eens
| |
| |
naar Tres Arroyos op bezoek bij mensen die hij nog kent uit zijn eerste Argentijnse jaren. Het is zaterdag en hij kan blijven logeren. Morgen zullen ze gezamenlijk naar de Baptistenkerk gaan en 's middags staat er een bezoek op het programma bij de familie Pluis. (Met de moeilijk te benaderen voortreffelijke oudste dochter, denkt Dirk meesmuilend.) De meeste van de Hollandse gezinnen zijn nog niet veel vooruitgekomen; het zijn mensen met weinig ambities en tevreden met wat zij hebben. Veelal zijn de grote kinderen het huis uit: de jongens bij de boer en de meisjes in de huishouding of als kindermeisje. Schoolonderwijs wordt er nauwelijks gegeven. De knapste meisjes zijn meestal gauw weggekaapt. Er wordt machtig veel gekletst en kwaad gesproken. Dirk zet zijn oren en ogen goed open. De dag van morgen zal veel verklaren.
Het is een mooie heldere zondag als Dirk Zijlstra voor het eerst de Baptistenkerk binnenkomt. Hollandse Gereformeerden hebben er een tijdelijk onderdak gevonden nu zij de moed hebben opgegeven ooit hulp van de eigen kerk uit het vaderland te krijgen.
Velen van hen wonen de dienst bij als gasten, sommigen hebben zich laten overtuigen door de jonge enthousiaste predikant en zich laten overdopen.
Na zoveel woestijnjaren geniet Dirk van het zingen, de preek en het gebed. De pastor, Reverend Elder, een Nieuw-Zeelander is een innemend man. ‘Altijd een glimlach voorop’ en ook zijn vrouw Effie Hay weet de jonge mensen aan de pastorie te binden. Heel wat anders dan die stijf-deftige Hollandse dominee's, denkt Dirk. Als de dienst is beëindigd haast de predikant zich naar de uitgang om ieder de hand te drukken. 's Middags is er godsdienstoefening bij Johan Pluis aan huis. Het is een Hollandse leesdienst, gehouden door een kleine groep die blijft hopen op een eigen gemeente. De twee oudste dochters zijn niet thuis, ze hebben hun werk in de zondagsschool. Het is een heel eenvoudige dienst, ze zingen psalmen, lezen uit de Schrift, waarna een van de broeders vers voor vers verklaart en toelicht. Na de ‘oefening’ komt het onmisbare kopje thee. Als de meesten zijn vertrokken, blijft Dirks gastheer nog plakken totdat de gehele familie, oud en jong, bijeen is. Dirk heeft direct gezien dat de oudste dochter moeders rechterhand is. Moeder Pluis heeft het druk met haar ‘lutje podje’, de kleinste, die ook de laatste zal zijn. Er zijn ook nog twee jongens en de rest zijn ‘wichter’. Dit is dus het gezin van Johan en Trijntje Pluis. Het gezin maakt een prettige indruk op Dirk. De schele vrouw van Beukma heeft toch niet teveel gezegd... Ook bemerkt Dirk dat de oudste dochter inderdaad weinig toeschietelijk is. Ze is een persoonlijkheid die weet wat zij wil. Zij blijven er eten om 's avonds nog weer eens de dienst in de Baptistische kerk bij te wonen. Die nacht realiseert Dirk zich dat het een verkenningstocht is geweest. Hoe de overige dagen door te brengen tot de eerstvolgende dienst op
| |
| |
donderdagavond wordt een opgave. Maar Dirk heeft vrijaf genomen. Er is iets wat hem vasthoudt in Tres Arroyos. Hij gaat van familie tot familie en het weer eens Hollands spreken begint hem hoe langer hoe beter te bevallen. 's Avonds keert hij gewoonlijk naar zijn gastheer terug. Behalve die ene avond, als het slecht weer is en de moeder en dochter bij wie hij op bezoek is hem gastvrij een kamer met bed aanbieden. De vader is zwijgzaam vergeleken bij de moeder en dochter. Het meisje heeft een ernstig lichamelijk gebrek, haar heup is ontwricht, maar dat weerhoudt haar niet de gast naar zijn kamer te brengen, die los van het huis staat. Zij praat hem de oren van het hoofd. Zij nestelt zich in een der stoelen en als Dirk haar voorzichtig aanmaant haar kostbare nachtrust niet voor hem op te offeren wuift ze zijn bezwaren weg.
Maar als ze langs hem heenlopend haar hand door zijn haar strijkt wordt zijn pleitrede voor een noodzakelijke nachtrust toch zó dringend dat het meisje van hem aflaat. Het bed is goed en onder het suizen van een zachte regen slaapt Dirk Zijlstra in. De dag van morgen zal voor het zijne zorgen. Dat blijkt inderdaad het geval te zijn, want nog voor hij aan het ontbijt verschijnt hebben moeder en dochter al een boodschap naar zijn gastheer gezonden dat Dirk bij hen zal blijven die dag.
Het wordt hem bij het ontbijt geestdriftig verteld en ‘bedanken nemen wij niet aan’.
Dirk Zijlstra, goed uitgerust, kijkt naar buiten, waar de regen nog steeds neergutst. In de namiddag wordt het weer beter en is er uitzicht op het bijwonen van de kerkdienst. De kerk is vrij ver van hun huis.
Als zij op weg gaan voelt Dirk dat het meisje (zeg toch Corina!) haar arm door de zijne steekt. De oude lui komen wat achteraan... Uit een gevoel van piëteit laat hij haar begaan doch het lot speelt hem parten.
Ze passeren het huis van zijn eigenlijke gastheer en er slaat een schrik door Dirk heen als deze in gezelschap blijkt te zijn van Pluis. Corina heeft het ook opgemerkt en haar eerste reactie is zich vaster tegen Dirk aan te drukken.
Weerzin welt in hem op als hij het er uitgooit: - Laat u mij alstublieft los, wat zullen die mensen er wel van zeggen?
- O... laat ze maar zeggen wat ze willen... we doen toch immers niemand kwaad?
- Goed... maar wilt u zich herinneren dat dit geen gewoonte is in dit land?
Hij laat zijn arm zakken. Het is hard en hij weet het. Corina is een ongelukkig schepseltje, dat alles op alles heeft gezet om hem te vangen. Dirks avond is bedorven.
Het duurt enige weken eer hij opnieuw in Tres Arroyos is. Er zijn bij zijn gastheer heel wat jonge mensen samengekomen. Als iedereen is vertrok- | |
| |
ken blijft er één meisje over, dat ver af blijkt te wonen. Innerlijk voelt Dirk zich reeds gebonden aan Adelaïde Pluis die, na een paar ontmoetingen, wat toeschietelijker is geworden. Maar hij is toch teveel gentleman om het meisje geen geleide aan te bieden. Tot zijn opluchting bedankt zij. Een paar dagen later krijgt hij het verzoek nog even bij zijn gastvrouw aan te komen. Ze vertelt hem dat het meisje bij haar is geweest en haar bemiddeling heeft ingeroepen om bij Dirk te informeren of het aanbod haar naar huis te brengen de wens inhield verkering met haar aan te knopen.
Dirk is onthutst. Wordt er jacht op hem gemaakt? - Misschien is dat in Friesland zo... ik weet dat niet meer, maar hier is het de gewoonte niet... zegt hij stroef.
- Bovendien... ik heb al verkering... Het hoge woord is er uit. Tegen een vreemde. Het is geen leugen. Hij heeft briefwisseling met Adelaïde Pluis. Brieven zijn geduldig. Praten is moeilijk als de weg nog niet glad is.
| |
8
Na de geboorte van haar jongste kind is Trijntje Pluis niet meer gezond geweest. Zij sterft in de maand februari 1905, twee en veertig jaar oud.
Dirk is nu opzichter van het volk van een dorsmachine. Trijntje Pluis is al begraven als hij het doodsbericht ontvangt. De zorg voor het gezin komt nu op Adelaïde aan. Nu eerst voelt Dirk dat er ook een band was ontstaan tussen hem en zijn aanstaande schoonmoeder. Haar vrolijke opgewekte natuur, haar gevoel voor humor, haar kordate optreden in moeilijke situaties en de goede gezindheid die zij hem toedroeg stemmen hem bij haar verscheiden tot diep nadenken over de raadselen van het leven.
De eerste maal dat Dirk Adelaïde ontmoet na het overlijden van haar moeder, zegt hij, als zij samen een wandeling maken:
- Nu weet je al zoveel van mij en mijn familie... Vertel me nu de geschiedenis van je eigen familie?
- Ik weet alleen dat vader en moeder jong getrouwd zijn. Mijn grootvader en grootmoeder zouden ook naar Argentinië komen, maar vader was niet in de gelegenheid naar Friesland te schrijven. Misschien dorst hij het niet aan de oudelui te laten overkomen. Zij zijn tòch gekomen, op eigen gelegenheid en hebben enige jaren in Argentinië gewoond eer zij ons vonden...
Vader kon het niet vinden bij de veeteelt. Op een keer (ik was toen vier jaar) was hij achter de schapen verdwaald en ik weet nog goed hoe de boer een kom met vet en een brandend katoentje op het dak zette om vader de weg te wijzen...
Op een keer toen vader al in het boerenbedrijf was, moest hij ver van huis om te dorsen. Hij bleef weken weg en wij hadden niets meer te eten. De
| |
| |
peso's die vader had achtergelaten waren op... Om ons heen stond genoeg mais op het veld, maar moeder durfde er niet aan te komen... Zij wist nog niet dat dit geen doodzonde was in dit land. Toen de nood op het hoogst was en wij niets meer te eten hadden stapte er op een avond een donkere Argentijn van zijn paard met het verzoek de nacht bij ons te mogen doorbrengen. Moeder begreep hem niet en probeerde door gebaren duidelijk te maken dat zij niets voor hem te eten had en dat hij verder moest gaan.
Ik weet nog hoe wij schrokken toen de man kalm zijn paard afzadelde en hij het vastbond op een plaats waar het kon grazen. De buren woonden op vijfhonderd meter afstand en mijn moeder wist geen raad van angst. Zij had al weken in spanning geleefd in afwachting van vaders thuiskomst. De Argentijn had al begrepen dat vader niet thuis was... In uiterste nood viel moeder op haar knieën. Wat zij gebeden heeft weet ik niet... moeder heeft ons nooit verteld, maar ik begrijp het nu wel... Toen zij opstond hoorde zij rammelen aan de deur. Zou het de Argentijn zijn? Ik hield mij vast aan moeders rokken.
Toen opeens hoorden we: - Trientje, binnen ie al in sloop?
- Bist toe door, Jo? riep moeder.
Het was de bekende vertrouwde stem van vader. Hij had van alles bij zich, eten zoveel wij maar lusten. Maar dat vader er zèlf was...!
Toen vader de volgende dag met ons een wandeling maakte door het gezaaide vond hij onder het onkruid een massa watermeloenen. De aardappelen waren al volwassen en de maiskolven, gebraden op het vuur, waren een feest voor ons. Vader had, zo ver van huis, nu wel geleerd dat de liberaliteit van de Argentijnen gerust toeliet van de vruchten te proeven die op andermans tuin stonden. Maar moeder had het niet gedurfd...
Ik weet nog dat vader suikerklonten voor ons meebracht en koffie en thee en rijst...
- Dat moet in de tijd geweest zijn dat wij voor de tweede maal door Tres Arroyos trokken... Ik was toen veertien jaar, zegt Dirk.
- En ik tien... O, dat moeder zo jong moest sterven...
- En hoe moet het nu met ons, Adelaïde? vraagt Dirk. Hij begrijpt wel dat zij voorlopig de zorg voor het gezin op zich moet nemen. Maar het verlossende woord tussen hen is nog niet gesproken.
- Ben je een gelovige, Dirk? Ik zou niet met een ongelovige kunnen trouwen... zegt ze zacht.
- Een gelovige? Ik zou het graag worden, maar ik ben nog niet zo ver. Dirk wil haar niet bedriegen. Hij heeft geleefd en gezondigd zonder gewetenswroeging. Wel is hij onder de indruk gekomen van een Engels boek dat hem de weg heeft gewezen om je zelf te verbeteren. Eerlijkheid en braafheid zijn grote deugden. Kaarten en dansen is geen zonde, als je het maar niet om geld doet en je je hartstochten kunt beteugelen.
| |
| |
Een mens kon zich zelf verbeteren om tot een zekere hoogte van heiligheid te geraken. Een tijd lang is Dirk onder de ban van dit boek geweest. Hij heeft een sterke wil en het verlangen om het zelf te doen. Totdat hij een boek van Spurgeon in handen krijgt en met grote ogen leest en herleest dat een mens niets meer voor zijn zaligheid heeft te doen omdat Christus reeds alles volbracht heeft, de schuld heeft betaald en de wet volbracht.
- Nee... dat is te mooi om waar te zijn, denkt hij. Eerst later zal hij inzien dat in hem een kleine taaie farizeeër heeft geschuild.
Wat zouden de mensen er van zeggen als hij na zijn belijdenis weer in zonde zou vallen? Wat God er van zou zeggen had hem toen minder belangrijk geschenen.
Spurgeon heeft hem duidelijk gemaakt dat een wereld vol brave mensen een utopie is. Adelaïde Pluis, die meer ontwikkeld is dan de meeste hollandse meisjes, heeft hem aanvaard op de belofte dat hij, samen met haar, God zal zoeken.
Een jaar na het overlijden van Trijntje Pluis trouwen ze en nog geen jaar later zijn ze een tweeling rijk. De kinderen blijven lang achter in lichamelijke ontwikkeling en als er een jaar nadien weer een zoon wordt geboren en Adelaïde moet optrekken met drie kinderen die nog niet lopen kunnen, ziet Dirk met wie hij getrouwd is. De schele vrouw van Beukma heeft toch geen woord teveel van haar karakter gezegd. Ik ben een man geworden, denkt Dirk Zijlstra. Vader van een gezin. Hij is nu reeds boer op zich zelf.
Als Adelaïde wat hulp krijgt in de huishouding opent zij een schooltje en wordt Dirk, die de leesdiensten van de Hollandse families trouw is gebleven, op een keer voor de lessenaar gezet om zelf voor te gaan.
Hij staat te trillen op zijn benen. Wat heeft God met hem voor?
Dirk Zijlstra heeft zijn jeugdjaren afgesloten en zijn bestemming gevonden en hij heeft een sterke vrouw naast zich, een meisje dat moeilijk te benaderen was, maar een vrouw die zijn leven, waarvan de toekomst nu nog verborgen is, met hem zal delen in goede en kwade dagen.
Schapenoppasser, paardenoppasser, boerenknecht, boer...
Voorganger in een zich steeds uitbreidende Hollandse kolonie. Een man die hongerig is naar wetenschap, en eigenlijk liever met zijn neus in de boeken zat dan achter de ploeg liep. Een singuliere Hollandse pionier in Argentinië. Don Diego Zijlstra.
|
|