Zo ver de wereld reikt
(1963)–P.J. Risseeuw–
[pagina 30]
| |
Het gebeurde op Formosa (1624-1662)VoorafHeil, vrede en voorspoed in alle dingen, van te voren! Nu ik hier anderhalf jaar ben wil ik u een en ander over land en volk en mijn werk vertellen. Dit eiland behoort slechts in naam tot China. Dewijl de Compagnie geen handel mag drijven op het vaste land van China hebben zij tenslotte toegestemd voor de handel met de onzen naar Formosa te komen. Deze handel is voor de Compagnie zeer profijtelijk, zodat Formosa van nog groter belang kan worden dan al onze andere factorijen in Indië. In het vorige jaar hebben wij van de Chinezen voor meer dan een miljoen gulden aan zijde gekocht en deze uitgevoerd naar Japan en Batavia. Op een droge zandbank, een kwartier gaans van het eiland heeft de Compagnie het fort Zeelandia gebouwd. Ik heb echter van stonde aan behoefte gevoeld meer zendeling onder de heidenen te zijn dan predikant van het krijgsvolk. Wat het land belangt: het is rijk bevolkt; er zijn hier bergen en bossen. De rivieren zijn vol vis. Ook zijn er talloze herten, wilde varkens, steenbokken, patrijzen en duiven. Mijn standplaats is het dorp Sinkan. In de lengte naar de zeekant kan ik binnen twee dagen acht dorpen bereiken. De inwoners zijn barbaarse mensen. De mannen lang van gestalte en met een huidskleur tussen zwart en bruin. In de zomer als er regen verwacht wordt is het hen verboden een schaamgordel te dragen om de goden niet te mishagen. Zij lopen dan geheel naakt en hier wordt streng op toegezien door hun raadspersonen. Stelen en overspel is geen zonde voor hen, doch 's zomers een kleedje dragen wordt zwaar gestraft, ook in het hiernamaals. Als zij dood gaan (zo zeggen zij) moeten zij over een vuile gracht. De wankele bamboebrug keert zich van zelf om als er iemand overheen gaat die veel kwaad heeft gedaan. De vrouwen hebben een natuurlijke schaamte, behalve wanneer zij zich wassen. Zij zijn kort en dik en hebben een kleur tussen bruin en geel. Zij werken op het veld en brengen elke dag zoveel rijst mee als zij voor één dag nodig hebben. De mannen werken niet tot hun veertigste jaar. Behalve rijst wordt er ook mais en een soort boontjes verbouwd. Het | |
[pagina 31]
| |
jagen van herten geschiedt met assegaaien, pijl en boog en strikken. Hun kleedjes maken zij van uitgeplukt hondehaar dat zij rood verven. Bij een bruiloft behoren geschenken. Zijn deze voldoende dan mag de man de volgende nacht komen bijslapen. Evenwel blijven man en vrouw in hun eigen huis. 's Nachts komt de man heimelijk aansluipen en moet zich stil op zijn kooi leggen. Als hij tabak behoeft kucht hij zachtjes. Dan komt zijn vrouw het verlangde brengen. Eerst als de gasten zijn vertrokken en alle familieleden zich ter ruste hebben begeven komt ook de vrouw te bedde. Zij slapen op een hertevel met een blok hout als hoofdkussen. De man moet 's morgens voor dag en dauw weer vertrokken zijn. Als hij des daags zijn vrouw wil spreken laat hij iemand zeggen: ik ben buiten. Wanneer zij wil mag hij inkomen en zo niet dan kan Hannes doorlopen. Een gruwelijke gewoonte van dit volk is dat de vrouwen voor hun vijfendertigste jaar geen kinderen mogen krijgen en alle vrucht afdrijven. Eerst als man en vrouw vijftig jaar zijn gaan zij samen wonen. Zij zijn dan veelal 's nachts in een klein hutje op het veld. Dat is hun huwelijk. Verder zijn de inwoners van dit eiland grote hoerenjagers, ook al zijn ze getrouwd. Van beide kanten wordt dit zeer geheim gehouden. Hun huizen zijn zeer mooi en van bamboe gebouwd. Zondagen kennen zij niet, wel feestdagen en dan springen zij rond in de meest zonderlinge habijten. Zij hebben geen geschreven godsdienst, zoals de Chinezen. Wel hebben zij priesteressen, Inibs genaamd. Deze staan somtijds op de hoeken der daken van hun kerken lange gesprekken te voeren met hun goden en tonen hen tenslotte hun schamelheid. Rondom het huis staat dan een troep zuipende wijven. Men maakt hier een smakelijke drank van gestampte rijst welke eerst nog in de mond fijngekauwd wordt, waarna er water op gegoten wordt alvorens deze in een pot wordt bewaard. De vertoning van de Inibs is een gruwelijk gezicht. Gedurende het afgelopen jaar heb ik met grote naarstigheid de Sinkanse spraak leren verstaan om dit volk in het christelijk geloof te onderrichten. Op het eiland Formosa worden echter verscheidene talen gesproken. Het leren van één taal vordert wel twee jaar. De Formosanen hebben een scherp geheugen. Veertien dagen voor Kerstmis waren er in Sinkan honderd en twintig die haar gebeden konden zeggen en op de voornaamste artikelen van ons christelijk geloof fraai wisten te antwoorden. Maar om zekere redenen is er nog niemand gedoopt. Heidenen bekeren vordert tijd, maar het mag dan dertig jaren duren, ik geloof dat Formosa een heerlijke gemeente zal zijn. De uwe GEORGIUS CANDIDIUS. Sinkan, 27 december 1628. | |
[pagina 32]
| |
1- Maria Jacobs, zei dominee Hambroek. Het meisje ging naast haar bank staan. De catechisatie was bijna ten einde en ieder wist dat het de gewoonte van de dominee was, voor hij met het Onze Vader besloot, eerst nog een van de knapste leerlingen te ondervragen. Hij had een zwak voor dit meisje, kind van een der eerste vrouwen, die op christelijke wijze was getrouwd en haar eerste vrucht niet had afgedreven. Alle christenen hadden Hollandse namen gekregen. - Hoeveel mensen heeft God eerst gemaeckt? - Twee. - Hoe sijnse genaemt? - Adam en Eva. - Waervan is Adams lijff? - Van aarde, van slick, een mandeken vol. - Woude dat slick wel verroeren? - Twou niet. - Wat dede Hij der aen, dat het verroerde? - De ziele? - Goed geantwoord, Maria. - En wat seide Godt doe hij Adam, de man gemaeckt hadde? - T'is niet goedt dat de mens alleenich zy, ick sal hem een vrouw maecken die by hem sy. - Goed. En nu nog een paar vragen uit het Nieuwe Testament. - Waar is Christus naer syn Godheidt? - Bij Godt in de hemel. - Wat doet hy daer? - Hy spreeckt voort volck dat in hem gelooft. - Spreeckt Christus oock voor u? - Jae hy. - Waerom? - Ick geloove in hem en pryse hem. Maria ging zitten na een goedkeurende hoofdknik van de predikant. Op dat ogenblik werd de deur geopend en zag Ds. Hambroek het ontstelde gezicht van Ossewayer, een der weinige politieken van de Compagnie, die hem welgezind was. Hambroek gaf hem een teken en besloot met het Onze Vader. | |
2- Slecht nieuws, dominee. - Alweer Coxinga? | |
[pagina t.o. 32]
| |
![]() De auteur op een van zijn reizen in het huis van de stichter van Pella (Iowa), Ds H.P. Scholte. Het huis is nu een der intiemste pionier musea in de Verenigde Staten.
V.l.n.r. Mr. Teunis Kempkes, de auteur P.J. Risseeuw en Mrs. Leonora Hettinga, achter-kleindochter van Ds Scholte en conservatrice van het museum. | |
[pagina t.o. 33]
| |
![]() ‘Onrust’, het schip waarmee Dick Tober in zijn eentje van Wormerveer naar Nieuw Zeeland zeilde.
![]() ‘Duyfken,’ de boot die Dick in Dover, Tasmanië, bouwde en waarmee hij en zijn vrouw op kreeft vissen.
![]() Dikkendop... zoals zijn moeder hem noemde.
| |
[pagina 33]
| |
- Eindelijk is hij nu toch geland. Heel de baai wemelt van prauwen en jonken. Men zegt dat hij met 25000 man gekomen is. - God zei ons genadig, zei Hambroek. Hij was kort geleden nog in Batavia geweest, maar Klaas Verburgh had Maetsuyker wijsgemaakt dat het wel zou loslopen op Formosa. Gouverneur Coyett had zelfs de vermaning gekregen niet zo vreesachtig te zijn. Hulp en versterking waren uitgebleven. - Het ziet er naar uit, dat Klaas Verburgh zijn oude vijand Coyett aan zijn lot wil overlaten. Dat kan de Compagnie het rijke Formosa kosten... - Zover is het nog niet, dominee, zei Ossewayer, die zich bedacht dat hij tot de Politieken behoorde. Hambroek gaf hem geen weerwoord. Toen hij thuiskwam vond hij alles in verwarring. Iedereen kwam raad vragen. Schipluiden, dacht hij. Waarom moest hij de laatste tijd zoveel aan zijn geboorteplaats denken? Tevergeefs had hij de Hoge Heren en Batavia gevraagd hem na een dertienjarige dienst op Formosa over te plaatsen. Men had hem duidelijk gemaakt dat hij door zijn grote kennis van volk en taal niet gemist kon worden. De Hoge Heren in Batavia wisten het wel. Zij zaten daar goed. Meer dan dertig predikanten hadden sedert 1627 toen Candidius hier als eerste leraar was gekomen, op dit heidense eiland gewerkt. En met zegen. Duizenden Formosanen waren gedoopt. De plaatsen aan de kust waren geciviliseerd. Menig collega had in het ongezonde zuiden het leven gelaten. Tientallen schoolmeesters hadden jaar in jaar uit voor een rijksdaalder in de maand hun werk gedaan en zich met veldarbeid en jacht in het leven moeten houden. De leraars hadden met grote inspanning de onderscheidene talen geleerd, de geloofsartikelen en de gebeden vertaald. Zelf had hij met Gravius de Evangeliën van Johannes en Mattheus in de inlandse taal overgezet. Maar als zij aan de Compagnie meer leraars vroegen waren de Hoge Heren niet genegen meer geld aan Formosa te wagen. De predikanten moesten het doen met de lof van de Hoge Heren en zo nu en dan een versnapering. Een vat wijn moest hen zoet houden. Teleurgesteld was hij uit Batavia teruggekomen. Er was geen andere plaats voor hem open. Wilde hij ontslag, het zou hem gegeven worden, doch dan bleef alleen de weg open naar patria. Terug naar Schipluiden? Zou hij in Holland nog een pastorie onbezet vinden? Candidius en Junius hadden het tien jaar volgehouden. Hambroek voelde zich door het hete klimaat verzwakt. Al was hij van Formosa gaan houden en had hij vruchten mogen zien op zijn werk, hij wilde nu weg. - De weg naar het Kasteel is al afgesneden, zei Jan, zijn enige zoon. De jongen was vol goede moed. Er was al een jacht onderweg naar Batavia om hulp te vragen. | |
[pagina 34]
| |
- Gelukkig dat Helena en Hemca met hun mannen op het Kasteel zijn, zei moeder Machteld. Een jaar geleden waren twee van haar dochters getrouwd. Een zorg minder, al bleef Trijn, de oudste, misnoegd en onbegeerd achter. Magdalena was nog een kind, zestien jaar. Een knappe vrijster, zei men, maar Machteld wilde daar nog niet aan denken. Magdalena had iets van haar vader, zij ging met een zekere argeloosheid haar weg. - Maetsuyker zal ons toch niet in de steek laten? vroeg Machteld. - Hij zal er, hoop ik, van opschrikken als hij bemerkt dat het Coxinga ernst is heel Formosa te bezetten, zei Hambroek. Machteld herinnerde zich maar al te goed de hevige ruzie tussen de oudgouverneur Verburgh en dominee Gravius. Verburgh was in het ongelijk gesteld en naar Batavia teruggeroepen. Coyett, die het voor Gravius had opgenomen had de plaats van Verburgh ingenomen op het Kasteel. Daar was bij Verburgh iets van blijven zitten, natuurlijk, dat kon niet anders. Machteld was nu lang genoeg de vrouw van een Compagnies-dominee om niet te weten dat ook mannen elkaar het leven zuur konden maken. - Moeten wij vluchten? vroeg zij, toen zij de slaap niet konden vatten. Ze wist dat ook Antonio wakker lag. Waarheen zouden zij moeten gaan? Naar de bergen, tussen de rivieren misschien? Overal woonden toch gedoopte Formosanen? - Ik weet het nog niet, zei Antonio Hambroek. Hij overwoog zich samen met zijn collega's Mus, Campius, Winsem en Ampzingius tot Coxinga te wenden met het verzoek zijn ambt te mogen blijven waarnemen. Maar hoe hen te bereiken? - Weet je dat de vader van Coxinga nog kleermaker geweest is bij Putma, een der eerste gouverneurs op Formosa?Ga naar voetnoot*) Machteld wist het niet. Zij, die altijd haar handen vol had gehad en zich weinig aan de politiek gelegen had laten liggen, kon zich nauwelijks een voorstelling maken van Coxinga, die zij alleen maar als een zeerover beschouwde. | |
[pagina 35]
| |
- Hoe komt die man aan zoveel soldaten en schepen? vroeg ze. - Zijn vader was onderkoning aan de overkant, in de provincie Foukien. Toen de Tartaren China in bezit namen wilde hij zich niet onderwerpen. Hij kreeg veel volk achter zich aan, maar na jaren is hij teruggedrongen en werd zijn zoon Coxinga een zeerover zonder land. - En daarom wil hij Formosa hebben? - Dat wil hij al jaren. Hij is van mening dat wij hier alleen zijn om koophandel te drijven en dat Formosa rechtens aan de Chinezen toekomt. Maar je weet zelf dat de Formosanen geen Chinezen zijn. Coxinga is machtig. De laatste maanden is er geen schip meer aangekomen. Alles heeft hij onder controle. En Maetsuyker, opgestookt door onze voormalige gouverneur Verburgh, is van mening dat wij geen ijdele vrees moeten koesteren voor Coxinga... - Kunnen de Tartaren ons dan niet helpen? - Misschien... maar zij hebben geen vloot van betekenis. - Hoor! zei Machteld. Uit de verte klonk het geluid van musketten en kanonnen. Machteld wilde zich vermannen, maar zij begon te beven. Zij was niet meer zo sterk als vroeger, toen de kinderen nog klein waren en zij moedig het ongewisse leven van een companiespredikant had aanvaard. Antonio zocht haar hand. Volgend jaar zou het dertig jaar geleden zijn dat zij trouwden in Schipluiden, zijn eerste gemeente. Waarom moest hij nu zoveel denken aan zijn jeugd? Beurtelings hadden zijn vader en moeder in Rotterdam en Scheveningen gewoond. In Scheveningen was zijn vader nog kerkmeester geweest. In deze nacht, nu hij de balans van zijn leven opmaakte, zag hij het geopende graf in het koor van de Scheveningse kerk waarin zijn vader naast zijn vooroverleden moeder was begraven. Het waren goede jaren geweest in Schipluiden, toen de kinderen nog klein waren. Beschermend sloeg hij zijn arm om Machteld's hoofd. Hij dacht aan de jaren dat hij dodelijk ziek was geweest, toen de vriendin van zijn jeugd hem met nooit aflatende zorg had verpleegd. Eerst toen het schieten ophield sluimerden zij in. | |
3Het ging nu alles heel snel. Hambroek verbaasde zich er over hoe spoedig de oudsten van de inlanders die altijd onbekeerlijk waren gebleven, neiging vertoonden zich met de vijand in te laten. Nu het Fort Provintia was gevallen, lag het Kasteel Zeelandia open. De Chinezen van Coxinga overstroomden het land. Zij namen rijstvelden, wagens en huizen in beslag. Op aandrang van de vrouwen der Hollanders besloot Hambroek de bergen in te trekken en contact te zoeken met de collega's in de omliggende dorpen. | |
[pagina 36]
| |
De verlaten huizen werden door Coxinga verzegeld. Bij geruchte hoorden zij dat er een ontzettingsvloot uit Batavia op komst was. Niemand wist wat er van waar was. Moeizaam trokken zij naar het rustige, tussen de rivieren gelegen Mattauw. Antonio en Machteld hadden er vroeger gewoond. Lang voor hun tijd was het vijandige dorp reeds gekerstend. Ze hadden er goede jaren gehad in een stenen huis. Bij hun aankomst bleek dat de schoolmeesters hun werk hadden gestaakt bij gebrek aan leerlingen. Toen Hambroek zag hoe enige oude Mattauwers op oorlogspad waren geweest tegen hun vijanden en drie gesnelde koppen meebrachten, waarover zij zich op heidense wijze vrolijk maakten, herinnerde hij hen aan het zesde gebod. Voor het eerst durfden zij hem brutaal te weerstaan. Wat hadden zij met hem te maken? Was hij niet op de vlucht voor de gevreesde Coxinga? - De oude heidense natuur komt weer boven, zei Hambroek zorgelijk. Hij dacht met een zekere weemoed aan de vele rapporten die gedurende de laatste dertig jaren naar Batavia waren gezonden, rapporten waarin met vreugde werd verteld over de jaarlijkse landdagen en schoolvisitaties. Ondanks al het gekibbel tussen de predikanten en de politieken, ondanks alle tekortkomingen zowel van de zijde van de Compagnie als van de kant der leraars en schoolmeesters, hadden toch duizenden van deze barbaarse mensen het christelijk geloof aangenomen. Bijna veertig jaar hebben wij hier mogen arbeiden. Zou dit het einde zijn? Hij had geen rust en keerde terug naar Sinkan. Machteld en de kinderen wilden hem niet alleen laten gaan. In de buurt van Sinkan verscholen zij zich in een armoedige hut in het veld. Jan en Trijn slopen naar het dorp om wat eten op te schommelen en kwamen terug met de tijding dat Coxinga aan oude Formosanen een zijden rok had gegeven, een muts met een vergulde knoop en een paar Chinese laarzen. Reeds verscheurden zij de Hollandse boeken en velen der jongeren waren blij niet meer naar school te hoeven. De honger begon steeds meer te nijpen. Ook de andere predikanten en schoolmeesters waren uit de bergen teruggekeerd. Toen Jan en Trijn op een avond de politieke raadsheer Ossewayer ontmoetten, vertelde deze dat Coxinga hun vader wilde spreken. Het was nu 22 mei 1661 en reeds bijna vier weken geleden dat het eiland was overvallen. - Ik moet gaan, zei Antonio tegen Machteld. Magdalena viel hem om de hals. - Vader, o vader... Mag ik met u mee? | |
[pagina 37]
| |
- O nee, zei Machteld, Magdalena blijft bij mij. Het meisje pruilde. De dagen waren eindeloos van verveling in deze ellendige hut. Zij wist niet dat haar moeder beducht was voor haar schoonheid. In deze dagen dacht Magdalena veel aan Joan de Ridder, de jonge luitenant die in het Fort verbleef. Zou zij hem ooit terugzien? | |
4De drost Valentijn vertaalde de brief die Coxinga aan de bevelhebber van het Kasteel Zeelandia schreef. Dominee Hambroek stond terzijde. ‘Gijlieden Nederlanders, weinig honderd in getal, hoe komt gij hier oorlogen tegen ons, die zo machtig vele zijn. Zeker, het is of gij buiten zinnen waart en zonder verstand. Ik, Pompoan, zeg, dat het Gods wil is dat alles behouden en in leven blijve. U lieden dienen te bedenken aan de behoudenis van uw vrouwen en kinderen en al uw goederen. Indien u het fort overgeeft voordat mijn geschut het zal verwoesten zal het u gaan als de landdrost Valentijn van het overgegeven fort Provintia. Het is de Chinese gewoonte alles in te willigen wat haar verzocht wordt, uitgezonderd de forten. Het is nu zover gekomen dat wij u in het leven kunnen behouden of het leven kunnen nemen. Neemt vaardig uw besluit. Ik ben niet van zins u te bedriegen. Bewaar deze brief, al wat er instaat is waar!’
Hambroek stond in het hol van de leeuw en wachtte zijn instructies af. Hij had zijn evenwicht hervonden en wist wat het betekende God meer gehoorzaam te zijn dan de mensen. Wat er deze acht en dertig jaar gedaan was om heidenen het evangelie te brengen zou de eeuwigheid openbaren. Coxinga wendde zich tot Valentijn. - Zeg tegen Dominee Hambroek dat ik van hem verlang deze brief onder bescherming van een witte vlag naar Gouverneur Coyett te brengen. Hem zullen vergezellen de politieke raadsheer Ossewayer, de Chinese mandarijn Sengal en twee tolken. Zeg tegen dominee Hambroek dat zijn vrouw en kinderen in mijn macht zijn. Zeg hem dat hij gouverneur Coyett moet bewegen het fort over te geven. Valentijn vertaalde de woorden van Coxinga ambtelijk. Slechts een ogenblik ontmoetten zijn ogen die van Hambroek. Coxinga zag toe. Ook de twee tolken luisterden mee. Hambroek had zich de zeerover anders voorgesteld. Het was hem aan te zien dat hij vorstelijk bloed had. Zijn verzet tegen de oppermachtige Tartaren duurde nu al sedert 1644. Coxinga zocht rust voor het hol van zijn voet op Formosa. | |
[pagina 38]
| |
Hambroek boog op de gebruikelijke wijze. Nog diezelfde middag kwam de deputatie, met de witte vlag voorop, aan op het Kasteel. Onderweg zag Hambroek, die te paard zat, hoe de mannen van Coxinga koortsachtig bezig waren zich voor te bereiden op een grote aanval. - Vertel ons wat u is overkomen, zei Frederick Coyett. - Na de inval van Coxinga zijn wij in de bergen gevlucht, eerst naar Mattauw, daarna naar Dorko en toen het ons aan leeftocht begon te ontbreken naar Tilocen. Al spoedig bleek ons dat de toegenegenheid der inwoners begon te verflauwen. Wij ontvingen een brief van de Drost Valentijn met de aanbeveling ons, op gelijke voorwaarden als hij had aangenomen, onder de macht van Coxinga te begeven. Door onze bekommerde staat waren wij hiertoe gedwongen en zo zijn wij gezamenlijk, 116 personen sterk, waaronder vier predikanten en vijf politieken, bij Coxinga in de legerplaats Bockenburgh aangekomen. En dit is de brief die ons door Coxinga werd ter hand gesteld ten einde u te bewegen het fort Zeelandia aan hem over te geven. Coyett had de mandarijn en de twee tolken een huis toegewezen waarin zij konden wachten. Ossewayer stond Hambroek terzijde. Zij konden vrij uit spreken. Nauwelijks had Coyett van de brief kennis genomen of Jan Oetgens kwam aansnellen met de boodschap dat Coxinga's troepen zich opmaakten tot een aanval. - Laat de mandarijn komen, zei Coyett. - Het is ons niet mogelijk op de brief te antwoorden als gijlieden niet ophoudt u sterk tegenover ons te maken op dit ogenblik, zei hij bars. - Het ligt niet in de macht van uw dienaar dit te verhinderen. Ik heb opdracht tezamen met Dominee Hambroek en Ossewayer terug te keren als uw antwoord gereed is, zei de mandarijn Sengal. Onverstoorbaar ging hij terug naar het hem toegewezen verblijf, kennelijk verwonderd dat hem en zijn tolken geen andere taak toebedeeld werd dan wachten. - Met uw verlof, Eerwaarde, zei Coyett, nu de zaken zo staan kunnen wij geen ogenblik verliezen en de vijand een voorsprong geven. Wij zullen ons intussen beraden over Coxinga's brief. En wat u betreft: gij zult zeker gaarne een onderhoud met uw dochters en schoonzoons hebben. Wat de laatste betreft: zij staan tot mìjn dienst. Over uw dochters wil ik niet beschikken. Zij branden van verlangen u te ontmoeten. Zo daalde de avond over het kasteel Zeelandia. In de verte kon men de bedrijvigheid van Coxinga's troepen duidelijk opmerken. Het kasteel was vol vluchtelingen maar het was voor Hambroek niet moeilijk zijn dochters Helena en Hemca te vinden. Zodra hij uit de zaal van de Hoge Raad trad vielen zij hem om de hals. - Wij zijn hier veilig... het fort is versterkt... we hebben achthonderd soldaten en proviand voor wel een jaar... Vader blijf bij ons! Blijf toch | |
[pagina 39]
| |
bij ons. Waag u niet meer in het hol van de leeuw! Straks komt er verlossing uit Batavia. Iedereen rekent op de komst van een machtige vloot. - Kinderen... zei Hambroek, lieve kinderen... Hij koesterde zich in hun genegenheid na al het doorstane leed van de laatste weken. - Begrijpen jullie dan niet dat je moeder en Trijn en Magdalena en Jan in handen zijn van de vijand? Als ik niet terugkeer zal het hen slecht vergaan. - Het is Coxinga niet om moeder en de kinderen te doen. Hij wil ù in zijn macht houden als gijzelaar. Als u terugkeert met de boodschap dat het fort niet wordt overgegeven zal hij zich op u wreken... Geloof ons! Blijf hier! Zij spraken tot diep in de nacht, maar konden het niet eens worden. Voor het eerst voelde Antonio Hambroek dat hij moest kiezen op straffe des doods. Voor hij zich ter ruste begaf vroeg hem de jonge luitenant Joan de Ridder: - Is het goed met uw dochter Magdalena, dominee? Hambroek knikte. - Zij laat u groeten, zei hij. | |
5Toen Hambroek de volgende morgen op zoek ging naar de Mandarijn en zijn tolken, bleken deze te zijn verdwenen. De paarden hadden zij meegenomen. Eerst tegen het middaguur werd de Hoge Raad weer bijeengeroepen voor het antwoord aan Coxinga. - En wat is het oordeel van dominee Hambroek? vroeg de voorzichtige Harthouwer. Hij had vernomen hoezeer Hambroeks dochters er bij hun vader op hadden aangedrongen het vege lijf te redden. - Mannen, zei Hambroek, - ik zou het niet voor God kunnen verantwoorden u te adviseren het fort over te geven. Gij hebt bericht naar Batavia gezonden. Hulp zal niet uitblijven. Wat mijzelf betreft: ik ga mijn gewisse dood tegemoet. Ik hoop uwe en de door Coxinga gevangen makkers een dienst te doen door terug te keren, zodat men mij niet te eniger tijd zou kunnen verwijten dat ik door mijn achterblijven bij u de ondergang van zovele eerlijke lieden en vrome christenen zou hebben veroorzaakt. God wil u bewaren. Ik twijfel er niet aan of Hij zal u de gewenste uitkomst geven. Houdt goede moed en verdraagt de oorlog geduldig. - En de brief? vroeg Harthouwer. Coyett gaf deze aan zijn secretaris om voor te lezen.
- Doorluchte Vorst! Gisteren met het vallen van de avond hebben wij uw brief ontvangen. De inhoud hebben wij begrepen maar kunnen daar niet anders op antwoorden dan dat wij genoodzaakt zijn dit kasteel ter ere van onze almach- | |
[pagina 40]
| |
tige ware God (op wiens hulp en bijstand wij ons betrouwen vaststellen) en zijn dierbare kerk, mitsgaders tot welstand van ons Vaderland en onze Meesters te blijven beschermen, al was het dat dit ons leven zal kosten. Dit antwoord hadden wij u gisteren al willen zenden, ware het niet dat uw krijgsvolk zienderogen tegen ons in het geweer werd gesteld en wij daardoor genoodzaakt werden maatregelen van tegenweer te nemen. Kasteel Zeelandia, 25 mei 1661. Frederick Coyett.
Door hun kijkers zagen zij dominee Hambroek en Ossewayer gaan. Te paard was de predikant gekomen. Te voet moest hij terugkeren na afscheid te hebben genomen van zijn dochters. Alleen Hemca had nog tranen. Helena was verstard in haar verdriet. Toen Hambroek hij de Pijnappels was aangekomen zag hij enige Chinezen. Hij boog eerbiedig en wandelde waardig naar Bockenburgh achter Ossewayer aan, die de witte vlag droeg. | |
6Het ging nu alles heel vreemd. Hambroek werd niet door Coxinga ontvangen. De brief overhandigde hij aan diens raadsheer de mandarijn Pompoan Joosje, een Chinees met een ondoorgrondelijke blik. Het leek wel of er een tijd van rust aanbrak, waarin de Hollanders ongemoeid werden gelaten. Totdat de tijding tot hen doordrong dat de bezetting van het kasteel Zeelandia een forse uitval had gewaagd, enige kanonnen van Coxinga had vernageld en een zesponder meegesleept. De verliezen die zij de vijand toebrachten waren zwaar. Een golf van onrust voer door de gelederen van Coxinga. Ook de inwoners van Sinkan begonnen zich nu te beklagen over de roofzucht van de invallers. Coxinga voelde zijn gezag wankelen en zon op weerwraak. De eerste Hollandse schoolmeester die daarop werd beschuldigd de Formosanen tegen de Chinezen te hebben opgezet was de zachtmoedige Johannes Druyvendal. Ook meester Frans van der Voorn werd gevangen genomen. De beide mannen ontkenden iedere schuld, doch Zoko, een der felste krijgsoversten van Coxinga, aan wie de strafexpeditie was opgedragen, hoorde minachtend naar hun door de tolken vertaalde beweringen. De volgende dag kwam Pompoan Joosje naar Dominee Hambroek. - Gij kunt met uw landgenoten bidden, eer zij sterven, zei hij. Te paard in Saccam aangekomen vond hij Johannes Druyvendal en Frans van der Voorn gereed voor het galgenmaal. Er werd overvloedig hertevlees op tafel gebracht, voor ieder een kan wijn en een grote verscheidenheid van vruchten. | |
[pagina 41]
| |
Ook dominee Hambroek zat aan en vroeg een zegen. Waarvoor? - Laten wij denken aan het laatste avondmaal des Heren, zei hij. Maar allengs kwamen aardse zaken ter sprake. Er moesten brieven aan verwanten in patria worden geschreven. Het was voor hen het laatste uur. Frans van de Voorn was de eerste die na wat gegeten te hebben werd overvallen door een beving. Hambroek schonk hem een roemer wijn in doch het duurde enige tijd voor zijn klapperende kaken tot rust kwamen. - De dienaar is niet meerder dan zijn Heer, zei Hambroek. - God heeft mij te kennen gegeven dat ook ik Hem door mijn dood zal verheerlijken. - Mijn moeder... zei Frans van der Voorn. Johannes Druyvendal at en dronk zwijgend. Reeds kwamen de soldaten van Coxinga aan de deur. De mannen traden naar buiten en Hambroek voelde een vreemde huiver over zijn rug gaan toen hij geen galgen zag opgericht doch twee kruisen gereed zag liggen. Ook de beide schoolmeesters keken bevreemd naar het vloekhout. Daarna knielden zij met Hambroek neer. De dominee liet zijn gebedenboek onaangeroerd en bad wat in zijn hart opwelde. Toen zij oprezen uit het stof gaf hij beide mannen de hand en wees zwijgend naar boven. Daarna traden de mannen van Coxinga op hen toe en kruisigden hen. Zij sloegen spijkers door de handen die boven 't hoofd kruiselings over elkaar werden doornageld. Zij sloegen ook een spijker door iedere kuit en beide armen en een pin in de rug, waarna zij de kruisen oprichtten voor het huis van de Drost. Het waren niet de Chinezen die hen uitscholden, doch de oude Formosanen, die nimmer het geloof hadden willen aannemen. Toen zij meer dan een etmaal in de hete zon hadden gehangen zonder lafenis, werden de gekruisigden nog overgebracht naar Sinkan. Eer zij daar waren aangekomen hadden zij het bewustzijn verloren. Niettemin werden hun kruisen opnieuw opgericht als afschrikwekkend voorbeeld voor wie zich nog zou verzetten tegen Coxinga. Het leek echter wel of de invallers, die zware verliezen hadden geleden bij de heftige uitval van Coyett's mannen, nu eerst recht bloed hadden geroken. Gewapend met messen en kromzwaarden trokken Coxinga's troepen door de dorpen en onthalsden meer dan drie honderd inwoners. Vrouwen zagen voor hun ogen hoe hun echtgenoten werden ontmand en mannen moesten toezien hoe hun vrouwen werden verkracht. Anderen werden neuzen en oren afgesneden en handen afgekapt. Enkele hoog-zwangere vrouwen werden aan een boom gebonden en bloeddorstig van hun vrucht verlost eer zij stierven. Drie dagen duurde deze massamoord. Toen leek de woede gekoeld. Ook het dorp onder de wallen van het Kasteel Zeelandia was nu ingenomen | |
[pagina 42]
| |
en geplunderd. Alleen het zwaar versterkte fort was nog in handen der Hollanders. Gouverneur Frederick Coyett liep vergramd op en neer in de zaal van de Hoge Raad. Miljoenen had de Compagnie verdiend aan de zijdehandel met Japan. Als het tussenstation Formosa verloren ging zou de schade onherstelbaar zijn. Waar bleef de vloot uit Batavia? Twijfel knaagde aan zijn hart. | |
7Met zijn collega's Petrus Mus, Joannis Campius, Arnoldus à Winsem en Ampzingius had Hambroek niet veel contact meer. Vrees weerhield hen samen te komen. Ieder was uit op lijfsbehoud voor zich en de zijnen. Met verbittering dachten zij aan Batavia. Wel hoorden zij geruchten dat Maetsuyker een ontzettingsvloot had gezonden onder bevel van Cauw, doch dat deze, door zware storm verhinderd was iets uit te richten. Cauw zelf, die aan land was gekomen, had voorgesteld vrouwen en kinderen uit het Kasteel naar Batavia te zenden. Hij verzocht Coyett deze te mogen vergezellen doch dit werd hem geweigerd. Toen zich de gelegenheid voordeed hulp van de Tartaren, Coxinga's doodsvijanden, te ontvangen bood hij zich aan voor het voeren van onderhandelingen. Met twee van de beste schepen vertrok hij, maar eenmaal buitengaats wendde hij de steven naar Batavia. Een nieuwe ramp trof de Hollanders toen het scheepje Urck in handen viel van de vijand doordat het strandde op de woelige westkust. De scheepspapieren brachten Coxinga volkomen op de hoogte van de toestand in het Fort. De helft van de bemanning van het schip werd onthalsd. Anderen, waaronder Steven de Dromer, werden weggevoerd. Waarheen? Niemand die het wist. De meeste gevangenen, waaronder ook Hambroek en de zijnen, waren nu ondergebracht in het kasteel Provintia. Weer was het de mandarijn Pompoan Joosje (het was reeds september geworden) die dominee Hambroek kwam halen om een opdracht uit te voeren in het hoger gelegen dorp Tilocen. Ook ditmaal werd hem een paard toegewezen. Zijn zoon Jan mocht hem vergezellen. Berichten drongen door dat Coxinga's soldaten ongeduldig werden door de geleden verliezen. Zij begonnen te twijfelen of het hardnekkig verdedigde fort Zeelandia ooit nog in hun handen zou vallen. Maar ook de bezetting van het Fort begon mismoedig te worden. Herhaaldelijk liepen manschappen over naar de vijand om het vege lijf te redden. | |
[pagina 43]
| |
De gevangenen op Provintia leidden een doelloos leven. Er waren predikantsvrouwen, echtgenoten van politieken en schoolmeesters, doch er was ook veel soldatenvolk, Jan Rap en zijn maat. Van dominee Hambroek en zijn zoon had men niets meer gehoord. Het was al oktober geworden toen Pompoan Joosje opnieuw Provintia bezocht. Toen Machteld haar man en zoon niet terug zag komen werd zij in korte tijd grijs. Het was de jonge Magdalena die een voetval voor de Mandarijn maakte en hem smeekte haar vader en broer te doen terugkeren. Hij knikte haar in het voorbijgaan welwillend toe zonder bescheid te geven. Pompoan Joosje had van Coxinga een andere opdracht. Hij liet alle vrouwen wier man was omgekomen aantreden, alsook de maagden. Machteld greep de hand van haar jongste dochter. Ook Trijn legde haar hand beschuttend op de schouder van haar jongste zuster. Buiten joelden mannenstemmen. Met zijn rotting wees Pompoan Joosje allereerst de twee maagden Magdalena Hambroek en Saskia Oetgens aan. Het werd duidelijk dat alle weduwen en maagden aan Chinezen van Coxinga's leger zouden worden toebedeeld. Machteld brak uit in luid geschrei. Pompoan Joosje trad op haar toe en liet zijn tolk zeggen dat de predikantsdochter Magdalena Hambroek en Saskia, dochter van de politieke raadsman Oetgens naar het vrouwenhuis van Coxinga en de Mandarijn Zoko zouden worden overgebracht. Er werd hen niet veel tijd gelaten. Bij de weinige vrouwen die niet werden verdeeld behoorden Machteld en haar dochter Trijn. Wees dit er op dat dominee Hambroek nog in leven was? Maar Trijn dan? - Zal ik je ooit weerzien? jammerde Machteld. Zij wist wat het beduidde als een jonge mooie vrijster in het vrouwenhuis van een zeerover terecht kwam. Ook Magdalena was in tranen uitgebarsten. - O moeder, kom ik om dan kom ik om... Ik moet gaan... Misschien kan ik iets voor vader en Jan doen als ik... Zij voltooide niet wat zij wilde zeggen. Het was niet uit te spreken. Zij dacht nog even aan de man, die zij heimelijk beminde, de jonge luitenant Joan de Ridder. | |
8Toen zij buiten het fort kwamen stonden er voor Magdalena en Saskia paarden gereed. De andere vrouwen moesten lopen, onder geleide van de soldaten. Terwijl Magdalena en Saskia te paard naast elkaar reden durfden zij geen | |
[pagina 44]
| |
woord te wisselen. Magdalena realiseerde zich met een vreemde ontroering dat zij zich voor het eerst weer in de vrije natuur bevond en dat zij jong was. Dat jammerdal van Provintia had zij verlaten. Ze wist ook wat haar te wachten stond, want tijdens haar gevangenschap had het mindere volk, naar zijn gewoonte, vrijmoedig gesproken over het lot van vrouwen in oorlogstijd. Soms had zij haar oren wel willen dichtstoppen want er waren hellevegen onder het volk die, in ledigheid, met gretigheid smerige gedachten teugelloos loslieten op de jonge vrijsters. Magdalena was vertrouwd met de bijbelse verhalen. Niet voor niets waren haar bij het afscheid van haar moeder de woorden van Esther ingevallen. Maar tegelijkertijd was er iets in haar wakker geworden, want zij wist dat zij begeerlijk was. Zou haar dat enige macht geven over de potentaat in wiens vrouwenhuis zij zou worden ondergebracht? Spoedig bleek dat Magdalena inderdaad was verkoren door Coxinga. Saskia werd aan Zoko toegewezen, die bekend stond als een wreed en meedogenloos man. Zouden ze elkaar nog terugzien? Toen zij op de plaats van bestemming waren aangekomen ging Magdalena naar Saskia toe. Hoewel zij jonger was was zij het die Saskia troostte. Zij is als haar vader, dacht Saskia nog. Als vrouwenverblijf van Coxinga was een der mooiste huizen in Sinkan ingericht. Wanneer hij 's avonds van het legerkamp Bockenburg terugkeerde, misnoegd over de trage voortgang van zijn beleg, liep hij na de maaltijd langs de kooien van zijn harem, waaraan niets wat China aan weelde bood, was ontzegd. De eerste dagen waren voor Magdalena van ondraaglijke spanning. Zij voelde zich een gekortwiekte vogel temidden van andere vreemde vogels die voortdurend naar haar pikten. Zij was de enige blanke vrouw in dit huis, hetgeen de jalouzie der andere vrouwen aanstonds heftig had geprikkeld. Jucko, de enuch met zijn dikke hangbuik had de jonge vrouw in bescherming moeten nemen toen de twee kooksters haar hadden willen dwingen tot houthakken en rijststampen. Voor Coxinga de maagd had gezien wilde Jucko haar niet blootstellen aan ruw werk en noch minder aan plagerijen. Weliswaar had hij geen andere taak dan er voor te zorgen dat geen andere man dit huis betrad, maar zijn voorgevoel zei hem dat zijn Heer deze buit als een kostbare zou beschouwen. Hij gaf opdracht aan de dienaressen de jonge blanke vrouw in te wijden in de gewoonten van het huis en bijzondere zorg te schenken aan haar voedsel en lichamelijke verzorging. Maar de eenzaamheid drukte zwaar op Magdalena. Na twee dagen waagde zij het om borduurwerk te vragen aan de Sinkanse vrouw wier taal zij verstond. Zo vond haar Coxinga, toen zij, reeds op Chinese wijze gekleed, licht leunend tegen kussens bezig was kleurige zijde te rangschikken op het brede rustbed. | |
[pagina 45]
| |
Haar adem stokte toen zij begreep wie voor haar stond. Coxinga zag haar ontsteltenis. Hij had niet anders verwacht en zette zich zwijgend op de uiterste rand van het rustbed. Magdalena had zich een baarlijke duivel voorgesteld na haar ontmoeting met de overste Zoko. Zij stond op en boog diep voor haar Heer. Toen zij haar ogen durfde opslaan keek zij in een paar vermoeide mannenogen, die haar met kennelijk welgevallen gadesloegen. Hij had het voorkomen en het gezicht van een vorst. Vreemd genoeg week de angst. Was dit de man die zovele moorden op zijn geweten had? Of was deze wreedheid het werk geweest van moordzuchtige soldaten en hun gevreesde aanvoerder Zoko? Coxinga gaf een zachte tik op een koperen bekken waarna een dienster binnenkwam. Even later werd er wijn gebracht. Coxinga zelf schonk haar beker vol. Hij ontstak nog een kaars en beduidde haar dat zij tegelijk met hem zou drinken. Zou het waar zijn dat hij nog een paar woorden Hollands verstond die hij had onthouden uit de tijd toen zijn vader hier, meer dan dertig jaar geleden als kleermaker bij Gouverneur Putman had gewerkt? - Mijnheer... stamelde Magdalena. Zij voelde het zoete bedwelmende vocht als een zacht vuur in haar mond en binnenste. - Mijn vader... zei ze en keek smekend op naar de man die nogmaals een kaars ontstak. Hij ledigde zijn beker en vulde die opnieuw. Hij had goed gedaan door haar aan zijn vrouwzieke zoon te onthouden. Zij was liefelijk en zo blank als hij nimmer een jonge vrouw had gezien. Ik word oud, dacht hij, doch de wijn vuurde hem aan. Hij antwoordde met een paar Chinese woorden. Magdalena verstond ze niet en haar ogen vulden zich plotseling met tranen. Opnieuw rinkelde het bekken en kort daarna trad een tolk binnen. Het was Pompoan Joosje zelf, die het verzoek van Magdalena mocht overbrengen. Zij hoorde een kort bevel uit de mond van de Heerser. Hierop verzekerde Pompoan Joosje haar dat de Vorst opdracht had gegeven na te gaan waar dominee Hambroek zich bevond. Terwille van zijn dochter, die door de machtige Coxinga was uitverkoren hem in zijn nadagen met haar jeugd te verkwikken, zou hem geen leed geschieden. Toen zij alleen waren sloot hij de deur en vulde opnieuw haar beker die hij met eigen hand aan haar mond bracht. Magdalena dronk. Het is om mijn vader dacht zij nog, toen zij zijn handen op haar schouders voelde. Zij sloot haar ogen. Kort daarna was het of zij onderging in een vlammend vuur. | |
[pagina 46]
| |
9Het beleg duurde negen maanden. Nu hulp uit Batavia uitbleef en Coxinga beloofde dat ieder zijn bezittingen mocht behouden dwong de Hoge Raad Coyett in te gaan op de gestelde voorwaarden tot overgave. Het bombardement van 15 januari had de weerstand bij Coyett's mannen gebroken. De onderhandelingen duurden langer dan Coxinga wilde. Zijn geduld raakte ten einde. De macht van zijn leger wilde hij overdragen aan zijn zoon, maar eerst wilde hij deze zaak beslechten. Het gerucht ging dat zijn gezondheid te wensen overliet. De voorwaarden werden tot in de finesses gestipuleerd. Coyett en zijn mannen kregen lijfsbehoud met behoud van persoonlijke bezittingen. Al wat tot het bezit van de Compagnie behoorde kwam aan Coxinga. De waarde van contant geld, bloedkoralen en amber was bijna een half miljoen. Maar de vrouwen die aan de Chinezen waren gegeven zouden hun vrijheid terug krijgen. Tijdens de ontruiming van het fort waren de Mandarijnen Pompoan Joosje en Ongkien gijzelaars voor Coxinga. Jan Oetgens en Gerrit Harthouwer stonden borg voor Coyett. | |
10Het was Pompoan Joosje zelf die Magdalena en Saskia terugbracht. Achter hen aan kwamen in groepjes de andere vrouwen. Gespannen keek Machteld Hambroek uit naar haar jongste dochter. Naast haar stond de jonge luitenant Joan de Ridder, zwijgend. Hij wist wat Magdalena was overkomen. Van het kasteel kwamen Helena en Hemca met hun mannen ongedeerd. Zij hadden van twee zwarte jongens die als verspieders naar het kasteel waren gezwommen reeds vernomen dat hun vader en hun broer Jan in Tilocen waren onthoofd, tezamen met de predikanten Mus, Campius, Winsem en Ampzingius. - Ik zie moeder niet, zei Helena. - Kijk daar, die grijze vrouw, dat is moeder, wees Hemca. En waar was Magdalena? - Wie staat er naast moeder? - Joan de Ridder. Ik denk dat hij wacht op Magdalena.
- Waar is vader? was de eerste vraag van Magdalena toen zij haar moeder omhelsde. In een waas van tranen had zij Joan de Ridder opgemerkt, doch zij durfde hem niet onder ogen te komen. | |
[pagina 47]
| |
- Kind, arm kind, zei Machteld. - God zij gedankt dat ik je terug zie in goede welstand. - Is vader er niet? vroeg Magdalena opnieuw. - Hij is... Machteld haperde en drong haar tranen terug. Helena, haar oudste zuster, nam haar terzijde. - Vader en Jan zijn naar Tilocen gebracht en niet teruggekomen. - Dood? - Helena noemde ook de namen van de andere predikanten. - Dus is het voor niets geweest... zei Magdalena toonloos. - Alles is voor niets geweest. Ik had ook beter dood kunnen zijn... Nu de spanning was gebroken gaf zij haar tranen de vrije loop. Op het marktplein van Sinkan groepten soldaten uit het ontruimde fort bijeen. - Nou nog een vrouw, maats, riep Joris, de bottelier. Hij dronk de vrijheidslucht in. Wat de hoge heren in Batavia betrof maakte hij zich geen zorgen. Daar zou de edele heer Coyett wel verantwoording aan doen. Na weinige dagen begon de inscheping. Maar voordien brak er nog een hevige twist uit tussen de vrouwen die aan de Chinezen hadden toebehoord. Er vormden zich twee groepen. Zij die in handen gevallen waren van reeds gehuwde Chinezen beklaagden zich dat zij door de wettige echtgenote vernederd waren en de ganse dag hadden moeten houthakken en rijststampen. - Maar dan toch alleen maar overdag! hoonde de struise Marretje Boenders. - Hou jij je er buiten, geile teef! krijste de weduwe van de onthoofde soldaat Metting. - We weten heus wel dat jullie het goed gehad hebben bij de ongetrouwde Chinezen. Die waren veel te blij met wat nieuws! Ze hebben jullie verwend en jullie... jullie... hijgde ze, - jullie hebben met die mannen geboeleerd, geboeleerd! - Zeg dat nòg eens! gilde Marretje. Het schelden werd steeds heftiger. Alle opgekropte woede over de ondergane vernederingen zocht een uitweg. Toen een handgemeen dreigde, trad Valentijn naar buiten. Hij hief bezwerend zijn hand op. - Luister! riep hij. - Jij hebt je hachje gered, hè? schreeuwde Marretje. - Stil! Laat hem spreken! Beide groepen vrouwen kwamen nader. Ook de uit het fort bevrijde soldaten, die plezier hadden om de scheldende wijven, kwamen naderbij. De lange maanden van opgesloten zijn hadden hun werk gedaan. Ze hadden maar één verlangen. Zij die vrouw en kind in Holland hadden zagen zwijgend toe. Wat ging | |
[pagina 48]
| |
het hen aan? Batavia wenkte. Het was gedaan op Formosa. Heel de Oost kon hen gestolen worden. Magdalena was in huis gebleven doch door de open deur kon zij alles horen. - Laten we niet praten over schuld! Wij zijn uit de hand van de vijand verlost, riep Valentijn. Gouverneur Coyett heeft mij opgedragen alle vrouwen die buiten hun wil aan de vijand hebben toebehoord en nu zijn teruggekomen als eerzame weduwen te beschouwen. Geen krakeel hierover. De doden krijgen wij niet terug. Wat gedaan is, is gedaan. - Goed zo, heer Drost, riepen een paar mannen. - Zo is het. Wij zijn maar matroosje en soldaatje. Wie wil met mìj trouwen? Kieskeurig zijn ze niet, dacht Valentijn, maar het ging de goede kant uit. - Ja, jullie zullen je keus wel gemaakt hebben, sneerde Marretje. - Maar wie zal een vrouw willen hebben met een halve Chinees in 't lijf...? - Als je je pakje gelost hebt ben ik je man, riep Joris, de bottelier. Hij had dat wijf altijd graag mogen lijden. Marretje verschoot van kleur en verborg haar gezicht achter haar boezelaar. Niemand mocht zien dat zij weende.
Eerst later op de dag ontmoette Magdalena Joan de Ridder opnieuw. Toen ze tegenover hem stond vlogen haar de vlammen naar het gezicht. - Nee... nee... Ga maar weg... Ik ben... Luitenant Joan de Ridder legde zijn rechterhand op haar schouder. Even kromp zij ineen. Ze herinnerde zich dat gebaar. - Het kan niet, ik ben niet meer die ik vroeger was... zei ze, het hoofd afwendend. - Voor mij ben je dezelfde. Wil je daaraan blijven denken? vroeg hij. O God, dacht ze. Geef mij de tijd tot mij zelf te komen. | |
NaschriftFrederick Coyett werd, na het verlies van Formosa, bij de Heren XIX de zondebok. Hij kwam er af met verbeurdverklaring van zijn (vele) meegebrachte goederen, het zwaaien van het zwaard boven zijn hoofd en levenslange verbanning op een der Banda-eilanden. Eerst twaalf jaar later, in 1674, werd hij door tussenkomst van Willem III weer in vrijheid gesteld. Aan Coyett wordt het uitgebreide werk ‘'t Verwaerloosde Formosa’ toegeschreven, in 1675 te Amsterdam gepubliceerd onder de initialen C.E.S., een werk waarvan ook Valentijn gebruik gemaakt heeft en later, in de 20e eeuw, de Engelse Presbyteriaan Reverend Wm. Campbell, voor zijn lijvige werk FORMOSA UNDER THE DUTCH. In De Gids van 1914 schreef Professor Kern: ‘Nergens in Oost en West | |
[pagina 49]
| |
hebben de Hollanders zich jegens de inboorlingen zo verdienstelijk gemaakt als op Formosa waar ijverige mannen werkzaam geweest zijn met zulke verlichte denkbeelden omtrent onderwijs en opvoeding als eerst na twee en een halve eeuw, tegen het einde van de 19e eeuw, in Nederlands Indië zijn doorgedrongen.’ Nadat Kok Sing A (door de Hollanders gemakshalve Coxinga genoemd!) een jaar heer en meester over Formosa was geweest, werd hij door de Tartaren overmeesterd en gevangen genomen. Hij beet zich de tong en de rechtervinger af om te ontkomen aan afgedwongen mondelinge of schriftelijke onthullingen. Zijn zoon Kempsia zocht de vriendschap van de nieuwe heersers over China en verklaarde zich bereid schatting te betalen, mits hij souverein kon blijven over Formosa, Amoy en Quelang. Hij regeerde twintig jaar en na zijn dood werd Formosa bij China ingelijfd. In 1895 kwam het eiland in handen van Japan tot het in 1945, na de tweede wereldoorlog, aan China werd teruggegeven. Kort daarna zou Formosa weer, evenals in de 17e eeuw, een uitwijkplaats worden voor Chinezen die van het vasteland waren verdreven. Het eiland werd, nadat China communistisch was geworden, de zetel van de ‘Nationale Regering van de Chinese Republiek’ onder leiding van Tsiang K'ai-sjek. Van de arbeid der dertig Hollandse predikanten in de 17e eeuw bleef niets over dan een flauwe herinnering. De bovengenoemde Reverend Campbell verhaalt dat hij tegen het einde der 19e eeuw een oude inboorling in Sinkan ontmoette die hem vertelde dat toen hij nog een knaap was, zijn stamgenoten in tijden van nood naar de ruïnes van oude gebouwen trokken om ‘onze roodharige vrienden’ (de Hollanders) aan te roepen. Ook de Jezuiet Du Halde die meer dan een eeuw geleden onder de Formosanen werkte, meldde dat zij geen afgodendienaars waren. Hij vond zelfs nog fragmenten van godsdienstige Hollandse boeken in hun bezit. Pater de Mailla, berichtte na zijn bezoek in 1715 Formosanen te hebben ontmoet die nog Hollands spraken en zich bedienden van Hollandse lettertekens. Eerst in 1858, na de verdragen tussen China en Engeland en Frankrijk werd Formosa weer zendingsveld en gingen duizenden Formosanen tot het Christendom over. Zij hadden het moeilijk tijdens de Japanse bezetting en gedurende de 2e wereldoorlog, doch sedert de vestiging van het Nationalistisch regiem hebben met name vele Amerikaanse zendelingen die van het vasteland van China waren verdreven op Formosa een vruchtbaar arbeidsterrein gevonden, zodat in 1955 zelfs een Christelijke Universiteit in de hoofdstad Taipei kon worden gesticht. Merkwaardig is zeker dat ook de van origine Hollandse Christian Reformed Church in Amerika hier een zendingsveld gevonden heeft. In 1952 werd Miss Lilian Bode uitgezonden naar Formosa. Nadat zij enige | |
[pagina 50]
| |
jaren was aangewezen geweest op plaatselijke hulpkrachten kwamen de predikanten-zendelingen Rev. Isaac Jen (een geboren Chinees) en Rev. William Kosten haar arbeid verlichten. Thans is ook Miss Winabella Gritter aan dit zendingsteam toegevoegd. Hoewel Campbell in 1888 nog aanleiding vond ten dienste van de zendelingen de vertalingen van enige evangeliën in de Formosaanse talen, verricht door de Hollandse predikanten Junius, Gravius, Happart en Hambroek te herdrukken, is men thans, nu van de oorspronkelijke bevolking, van Formosa nog slechts enige stammen in de bergen leven en de bevolking overwegend Chinees is, overgegaan op het z.g. ‘Mandarijn’, een Chinees dialect dat in geheel China wordt verstaan. Het is een ge-unificeerde taal geworden. Dit Mandarijn zal, aldus Ds. Henry W. Kroeze in De Wachter van 29 mei 1962, naar alle waarschijnlijkheid de taal worden welke in de komende generatie door ongeveer 25% van de wereldbevolking zal worden gesproken. De zending op Formosa (w.o. het Calvin Theological Training Institute) leeft in de hoop dat ook het ‘mainland’, het vasteland van China nog weer eens open zal komen. Met moderne middelen (radio-uitzendingen) bereikt de Zending thans het gehele eiland Taiwan (Formosa) met hetzelfde evangelie, dat in de zeventiende eeuw met zoveel volharding, opoffering (en tekortkomingen!) is gepredikt door dertig Hollandse predikanten en tientallen ‘schoolmeesters’ in de toenmalige landstalen. |
|