| |
| |
| |
Soms worden dromen werkelijkheid
Hoe Dick Tober uit Wormerveer in zijn eentje naar Nieuw Zeeland zeilde
1
Dick Tober - een pittig kereltje, dat als kleuter al rondscharrelde in de gezellige werkplaats van zijn vader (Jan Tober, leerbewerker te Wormerveer) en dat al gauw de aantrekkingskracht van de waterkant onderging, met een niet te verzadigen aandacht voor alles wat vaart. ‘Van jongsaf gerommeld met boten’, zegt hij later.
Bij Dick ontwikkelde zich een sterk rechtvaardigheidsgevoel en een even sterk doorzettingsvermogen, althans voor dingen die hem ter harte gingen. Zijn moeder is niet voor niets een Friezin, uit het geslacht Tania. En daarbij erfde hij dan ook nog vader Tobers bedachtzaamheid.
Dick was op de lagere school geen gemakkelijke leerling. Het was moeilijk voor hem te begrijpen dat je ook de dingen waarin je géén zin hebt, goed moet leren.
Dat gaf zijn ouders wel eens zorgen, vooral als Dikkeman of Dikkendop, zoals zijn moeder hem vaak noemde, met slechte cijfers thuiskwam.
Bovendien kon hij zijn mond niet houden. Toen de onderwijzer op een keer over de Eiffeltoren in Parijs vertelde en even de draad kwijt was en haperde: - Op de Eiffeltoren... boven op de Eiffeltoren... een overdekte... riep Dick: - Fietsenstalling!
- Hou jij je mond, zei de onderwijzer kwaad.
- Dan ga ik dood, zei Dick.
Het duurde lang voordat Dick de gelukkige bezitter was van een echte zeilboot.
Jarenlang had hij rondgetobd met kano's en roeiboten, waarop hij zeilen prutste van oude zakken gemaakt. Toen hij zeker wist wat hij wilde nam hij onmiddellijk zijn maatregelen. Hij moest geld hebben en begon konijnen te houden. Het was 1940. Hij was vijftien jaar en leerling op de Mulo. Het was een handicap voor hem dat alles door de oorlog duurder werd, maar met een kleine lening van zijn vader kon hij een oude sloep kopen, op voorwaarde dat hij zou slagen voor zijn eindexamen. De sloep die hij de naam gaf Dispereert Niet was zijn trots. Vier jaar lang bracht hij er al zijn vrije tijd mee door op het water. Hij bleef sparen en waar- | |
| |
vóór wist hij alleen. Hij dacht: dat vindt vader toch nooit goed. Het was heerlijk onder de rook van de Zaanse fabrieken door naar het Alkmaarder meer te zeilen. Soms mocht Janka, zijn zusje dat zeven jaar jonger was, met hem mee. Janka vond het wel fijn, maar ze was eigenlijk een beetje bang van die grote broer, die altijd gedaan kreeg wat hij wilde. De boot was log en onhandelbaar, maar Dick zwoegde er mee door.
Toen hij weer eens met slechte cijfers thuiskwam zei zijn vader: - Wil je niet leren of kàn je niet leren? Ik zal je voor elk hoger cijfer een dubbeltje geven.
Hierna gingen Dicks cijfers met sprongen omhoog. De dubbeltjes kwamen in het geheime potje.
- Je kunt dus wèl leren, zei zijn vader. - Ik vind het niet in de haak dat je alleen maar je best doet als je er dubbeltjes voor krijgt. Daar stoppen we dus mee.
Prompt zakten de cijfers, behalve voor de rekenkundige vakken.
- Zeg, Dikkeman zei moeder, - moet dat zó gaan? Wat wil je eigenlijk worden?
- Wat ik wil worden mag toch niet van vader, zei Dick, met afgewende ogen.
- Wàt mag jij niet van mij? vroeg vader, die juist binnenkwam.
- Ik wil naar zee... zei Dick.
- Waarom zou jij niet naar zee mogen?
Dick keek zijn vader aan met verhelderde ogen. Vond vader 't heus goed? Wat hij op zee wilde doen vertelde Dick niet. Dat bleef zijn geheim.
- Je mag wel naar zee, zei vader, maar dan moet je eerst naar de Kweekschool voor de Zeevaart en later naar de Zeevaartschool. Zonder leren kom je er niet.
Zo ging Dick iedere morgen met de trein naar Amsterdam nadat hij zijn Mulo-diploma had gehaald. Maar ieder vrij ogenblik zat hij op het water, vooral in de zomer. Hij leerde met schade en schande. De sloep had, zo merkte hij later, het enorme voordeel dat hij behandeld moest worden als een groot jacht in het manoeuvreren. Hij had een grote draaicirkel en een enorme hoeveelheid vaart, zodat er voorzichtig mee gevaren moest worden. Vooral zeiltochten in de herfst onder grauwe luchten over grauw water, met hevige windvlagen gaven hem het gevoel dat hij sterk was tegenover de elementen. Angst voor het water kende hij niet.
Toen het hout van de ‘Dispereert Niet’ ging verrotten zag hij kans met een flinke bijbetaling een nieuwe boot te kopen. De ‘Dispereert Niet II’. Hij nam het risico en zeilde er mee naar Friesland. Op de terugtocht over het IJselmeer raakte hij in een onweer de vaarroute kwijt. Hij strandde, kwam weer los en landde tenslotte in Medemblik. Tijdens deze tocht leerde hij de waarde van het kompas kennen en had hij met de eerste echte navigatiemoeilijkheden te kampen.
| |
| |
's Winters ging hij schaatsenrijden en lekker aan de boot werken: verven en optuigen. Toen hij op een keer weer eens een overgangsexamen moest doen, moest zijn moeder hem om half elf nog onder zijn boot vandaan halen. Hij haalde de trein op het nippertje en slaagde.
Tijdens een griepaanval las hij de fijnste boeken over mannen die rond de wereld waren gezeild. Hij las ook van de wrijvingen onder de bemanning tijdens die eenzame tochten. Als ik ooit mijn plan kan uitvoeren, ga ik alléén, dacht hij. Hij sprak er met niemand over.
De twee onderduikers die in het oude huis in de Weverstraat een veilige schuilplaats hadden gevonden, hielpen vader met het maken van brandweerkoppels en paardetuigen. Het ouderlijk huis van Dick Tober werd een van de brandpunten van het ondergrondse verzet en Dick werd een der jongsten van de Noordhollandse knokploeg.
Inmiddels had Dick de Kweekschool doorlopen.
Door de oorlogsomstandigheden kwam hij eerder thuis dan hij wilde en de komende twee jaar werkte hij bij zijn vader, samen met de onderduikers. Soms zongen ze het hoogste lied onder hun werk. ‘Als ik omringd door tegenspoed bezwijken moet, schenkt Gij mij leven. Is 't dat mijns vijands gramschap brandt, Uw rechterhand, zal redding geven. De Heer is zo getrouw als sterk, Hij zal Zijn werk voor mij volenden...’
In de keuken zong moeder de laatste regels mee: ‘Verlaat niet wat Uw hand begon, O Levensbron, wil bijstand zenden.’
Dat gebed was niet overbodig, want het zag er vaak treurig uit. De Nazi's waren machtig en tot alles in staat.
Het was al laat in de avond toen er plotseling gebeld werd en aan de deur gerammeld. De onderduikers sliepen nooit thuis omdat het huis van de Tobers een contactpunt was.
- Dick...! riep moeder naar boven, - daar komen ze...!
Dick was in een mum aangekleed, doch zag uit zijn kamertje dat hij het huis ook aan de achterzijde niet meer kon verlaten. Hij stond in de deuropening van Janka's kamertje toen een Duitse soldaat hem bars vroeg wie hij was. Dick antwoordde onbeschroomd.
- Stimmt, zei de soldaat en liep verder.
Toen zij weg waren en niets hadden gevonden wees vader op de toegevouwen geheime kaart die op tafel lag. Wie was er zo slordig geweest? Zo vaak hij kon ging Dick er met zijn Dispereert Niet II op uit om te smokkelen. Hij kreeg van vader leren tuigen mee voor de paarden van de boeren. Hij mocht alleen ruilen tegen gewone prijs.
Al gauw kreeg hij zijn eigen vaste klantjes in Knollendam, waar de vrouwen al stonden uit te zien naar zijn boot waarin hij groente had geladen, vers van de tuinders. Het was opwindend om, onder het oog van de vijand, te smokkelen.
| |
| |
- Je mag er wel iets op verdienen, Dick, zei moeder. Dick wist dat het arme mensen waren die hij aan groenten hielp. Hij hield van die mensen.
- Zou één cent per bloemkool teveel zijn?
- Dat kan wel, zei moeder.
Na een geslaagde tocht, als hij in ruil voor paardetuigen meel en spek meebracht, kwam Dick zingende thuis.
Dat zou Janka nooit vergeten, hoewel ze altijd tegen haar grote broer bleef opzien. Dispereert niet, dispereert niet! dacht Dick. Als eerst die oorlog maar eens afgelopen was.
| |
2
Toen het zo ver was bleek alles ontredderd. De scheepvaart werd nog van het buitenland uit geregeld en het bleek moeilijk op een schip te komen. Je werd op een lijst gezet en zou er meer van horen. Ook als matroos bij de Marine kreeg Dick geen kans.
Hij werkte een blauwe maandag bij de Canadezen en zag kans in het bezit van twee uniformen te komen. Als soldaat vermomd trok hij met een vriend de grens over om te proberen in Antwerpen op een boot te komen. De Militaire Politie bracht de knapen terug.
Het was eind september 1945 toen hij als Adelborst kon dienst nemen bij de Koninklijke Marine.
Zijn vader lag met reumatiek te bed.
- Wat nu? vroeg Tober aan zijn zoon.
- Oom Kees helpen bevrijden in Indië. - De Jappen waren daar nog de baas.
Dick werd al gauw tot officier benoemd. Hij kwam in Batavia terecht waar hij op het depotschip Plancius werd geplaatst. Binnen een maand zag hij kans een oude twaalfvoets jol te kopen. Masten werden van bamboe gemaakt. Staaldraad en zeil kreeg hij van Amerikanen. Een Japanse krijgsgevangene liet hij uit een oud stuk plaat een midzwaard en roer branden. Veertien dagen na zijn aankoop ging de boot te water. In de stad was het niets gedaan voor Dick en wanneer hij, eens per vier dagen zijn vrije dag had, zat hij op zee en bezocht hij de koraaleilanden. Het jolletje stuurde zich zelf en vaak lag hij op de bodem te slapen. In die dagen was er nog niemand op de eilanden. Gewapend met geweer en klewang maakte hij zijn ontdekkingsreizen. Sommige eilanden lagen bezaaid met kisten munitie en rubber. Prachtige schelpen en stukken koraal bracht hij mee. Het eiland Alkmaar was bevolkt door grote grijze apen die alles stalen wat je even onbeheerd liet liggen. Toen het Dick niet gelukte overgeplaatst te worden op een varende boot, besloot hij voor zich zelf te gaan varen. Daarvoor was het jolletje te klein. In de haven lagen vele jachten, door de oorlog volkomen ontredderd. Toen Dick een
| |
| |
redelijk jacht had gevonden (het was van mahoniehout gemaakt) spoorde hij de eigenaar op. Het jacht heette Kemphaan, het was elf meter lang, twee meter breed en een meter tachtig diep. Het had een loden kiel en was van 1927.
- Je kunt het van mij cadeau krijgen, zei de eigenaar, die niet eens wist dat zijn jacht nog bestond. Dick knipperde even met zijn ogen. Hij kreeg de verklaring zwart op wit. Maar nu begon het opkalefateren. Met sigaretten en drank was veel te bereiken. Toen ook de K.P.M. medewerking verleende kwam de dag dat Dick het jacht kon herdopen in Trots Alles. Het was een wonder van improvisatie. Van alle onbruikbare jachten in de haven had hij van alles gesloopt. Toen de Trots Alles te water ging bleek hij zo lek als een mandje. Drie Jappen moesten een dag en een nacht hozen om het geval boven water te houden.
Toen trok de huid dicht.
Nu brak er een heerlijke tijd aan. Telkens kwam Dick, verzadigd van zon en water na een lange dag zeilen voor het invallen van de duisternis terug in de haven temidden van de forten en magazijnen van de Oost-Indische Compagnie, zoals die 300 jaar geleden door Coen waren gebouwd. Wel begreep Dick na verloop van tijd dat hij voor het grote doel dat hij zich gesteld had nooit een houten jacht zou moeten hebben.
Onverwacht werd hij naar Australië overgeplaatst. Een vriend zou voor Trots Alles zorgen, doch daar kwam niet veel van terecht. Van Australië voer hij op een patrouilleboot naar Batavia terug, tussen twee orkanen en een zware west-moesson door. Het patrouillevaren beviel hem. Hij leerde er veel van, dat hem later te pas zou komen. Aan feesten deed hij niet mee zodat hij met een dikke spaarpot in Holland terugkwam.
Het was begin juli 1948 en Dick had zes weken verlof tegoed. Die wilde hij op zee doorbrengen. Veertien dagen na aankomst was hij eigenaar van een stalen jachtje van 7 × 2 × 1 m. Hij bezeilde het IJselmeer, ging naar Zeeland en stak al gauw van Vlissingen over naar Engeland. De grootste angst van een alleen-zeiler is, dat hij zal worden overvaren. De Trots Alles II was voor een stalen jachtje wel wat klein. Zo onderging hij de eerste ervaringen van een ‘single-handed’ trip op zee. In het kleine kajuitje was de lucht om te snijden. Dus: denken aan goede ventilatie, dacht Dick. In Londen was hij gauw uitgekeken. Zonder ongelukken kwam hij in Nederland terug. De ergste handicap bleef de zeeziekte, die hem keer op keer parten speelde.
Toen hij terug was wist Dick Tober dat ook deze boot totaal ongeschikt was voor een tocht zoals hij die door de jaren heen in zijn gedachten had uitgestippeld. Hij zou een stalen jacht moeten hebben met behoorlijke diepgang en ruimte voor de provisie, want dat het een lange reis zou worden, stond voor hem vast.
| |
| |
| |
3
Na zijn verlof kwam Dick Tober op de Verbindingsschool te Amsterdam. En hij gaf zonder blikken of blozen aan de scheepswerf De Dollard te Ilpendam opdracht de stalen romp te bouwen voor het elf meter lange zeiljacht waarmee hij over enige jaren zijn grote plan wilde volvoeren. Langzamerhand begon er iets van zijn toekomstplannen uit te lekken. De meningen waren, zoals gewoonlijk, verdeeld.
- Heb je 't al gehoord? zeiden ze op het kantoor van de Marine in Amsterdam, - heb je al gehoord wat die gekke Dick Tober van plan is? Hij wil in een zeiljacht in zijn eentje, zonder hulpmotor, een reis om de wereld maken!
- Hm, zeiden sommige collega's.
Margot Alders, die ook bij de marine werkte, keek eens door een ruitje en zag hem daar zitten, een lange slanke jongen. Het enige wat zij goed onthield was dat hij een spitse neus had. Wie verwonderde zich in deze na-oorlogse jaren nog over plannen van avonturiers?
Tien jaar had Dick Tober nu gespaard voor zijn grote boot. Zijn familie was de tel kwijt geraakt van de boten die hij in die tijd reeds had bezeten. Voor zijn nieuwe boot had hij alleen de stalen romp aanbesteed; de rest bouwde hij zelf.
Voor een reis om de wereld was veel geld nodig. Voorlopig wilde hij naar Nieuw Zeeland emigreren en daar geld verdienen om verder te reizen, om de Kaap heen, terug naar Holland. Alles bij elkaar zou dat wel vijf jaar duren.
- Heb je al een naam voor het schip? vroeg zijn moeder.
- Onrust, zei Dick.
Zijn moeder knikte en begreep het. Wat ze er bij dacht zei ze niet.
Toen Onrust klaar was begon het proefvaren op het IJselmeer.
Eindelijk kon hij dan ontslag nemen bij de Marine. Na een jaar was het zover dat hij de sprong durfde wagen. Maar eerst nog wilde hij zijn ouders tracteren op een tochtje naar Engeland.
Op de terugtocht werd het zwaar weer en lagen Dick en zijn moeder zeeziek in de kajuit. Vader Tober zat aan het roer hoewel er niet veel te sturen viel want hij zag niets dan hoge golven. Een ‘pleziertochtje’ om nooit te vergeten. Dicks vader had zo zijn eigen gedachten over de plannen van zijn zoon. Toch had hij er geen spijt van dat hij hem nooit iets in de weg had gelegd om zijn doel te bereiken.
Dick kwam al gauw weer aan dek. - Zullen we maar op IJmuiden aansturen? vroeg vader.
- Nee, vader,... als het stormt ben je het veiligst in open zee en niet bij de kust.
Nog wat bleekjes van de doorstane emoties stond Tober de volgende dag
| |
| |
zijn klanten te woord. - Een prachtboot... zei hij. - En een zeiler eerste klas! zei Dicks moeder. - Bedoel je mìj? vroeg haar man. - Ja, jou ook, stil maar...
Eindelijk was dan de grote dag aangebroken, 21 augustus 1951. Dick had de laatste nacht nog in het ouderlijk huis geslapen hoewel zijn boot in Amsterdam reeds zeilree lag in de Sixhaven.
Achter het ranke zeilscheepje van Dick lag de Vagebondia, een luxe schip van een Amerikaanse miljonair. Het voer onder de vlag van Liberia en had een Hollandse bemanning. Het lag twee meter van Onrust, het jacht van Dick, dat niet eens radio aan boord had...
- Mag ik even aan boord komen? vroeg een journalist.
- Als u maar niet naar de rommel kijkt, zei Dick, want op het laatste ogenblik was er door de Zaanse fabrikanten nog van alles gestuurd. Niet om reclame te maken. Ze hielpen hem uit sympathie.
- Een heel avontuur, meneer Tober, zei de journalist, toen Dick hem de route had aangewezen.
- Ja, zei Dick. - Maar u vergist zich als u denkt dat ik een avonturier ben. Het gaat bij mij om het zeilen. Ik heb mij tien jaar voorbereid en geen cent van iemand nodig gehad.
- U wilt achter de horizon kijken, zei de journalist.
Dick knikte. - Als u dat avontuur noemt is dat misschien terecht. Maar ik heb van kind af op het water gezeten.
- Is zo'n schip als het uwe bestand tegen storm?
- Kleine boten als Onrust kunnen heel goed de zeeën doorstaan, zei Dick.
- Ze passen zich gemakkelijk aan omdat ze geen weerstand bieden. En als het te bar wordt, dan heb ik hier een riem. Die is door mijn vader gemaakt. Met deze riem kan ik mij bij het roer vastbinden.
Een vent die weet wat hij wil, dacht de journalist.
- U hebt zeker wel heel wat proviand aan boord?
- Nou... laat es kijken, zei Dick. - 100 pond biscuits, 60 pond havermouth, 200 pond rijst, 96 pond melkpoeder, 60 pond margarine en dan nog een paar honderd blikken rundvet, groenten, jam, soep, hutspot, vlees, fruit en natuurlijk een flinke voorraad petroleum voor mijn vergasser...
| |
4
Er kwam niets van om direct naar Vigo in Spanje te zeilen. In het Kanaal kreeg Dick Tober al te kampen met hevige storm. Hij had de grootste moeite de rivier de Solent binnen te varen. Soms stond de boot tot aan de kajuitskap onder water.
Op weg naar Falmouth verloor hij de macht over de kluiver en ging hij
| |
| |
tot aan de nek toe in het kolkende water. - Hou je taai, Dick, dacht hij. Straks wordt het wel beter. Dat kwam nog uit ook, want in de gevreesde golf van Biskaje was het bijna windstil. Spoedig daarna zat hij in een dikke mist. Dick hoorde overal signalen, doch zag niets. Tot Vigo bleef het tobben, er stak opnieuw een storm op, doch gelukkig kwamen er een paar mannen in een roeiboot om hem de haven binnen te loodsen. Dicks vreugde over de onverwachte hulp werd spoedig vergald toen hij bemerkte dat de mannen zijn kijker als aandenken hadden meegenomen.
In de jachtclub werd hij vorstelijk ontvangen. Hij bleef er vijf dagen.
Bij storm en hevige wind dag en nacht aan het roer zitten was hem helemaal niet bevallen. Hij vond al spoedig een maniertje om Onrust zich zelf te laten zeilen. Dat ging gesmeerd. Vaak maakte hij dagen van 100 mijlen. Tot zijn verbazing vond hij in de haven van Las Palmas vele andere jachten, waarvan de eigenaars, evenals hij, zich gereed maakten voor de sprong over de oceaan.
Vier van deze jachten zou hij nog vaak terugzien. Het waren de Oomo (zwerver op zee), een prachtig Belgisch schip; de Tzu Hang, een flinke tweemaster, bemand met een familie bestaande uit man, vrouw en een dochter van tien jaar; de Festina, die volgens Dick te lichtgebouwd was voor zo'n reis en de Graciasa Dios (Dank aan God), een kotter van Bermuda, een mooie boot, iets groter dan Onrust. De eigenaars, twee broers, hadden hoegenaamd geen ondervinding op zee.
Dick genoot van de mooie haven in Las Palmas. De jachtclub bezorgde hem een nachtwaker, maar Dick verdacht de man er van dat hij 's nachts sliep als een marmot en liet hem niet meer terugkomen.
Op een nacht werd hij wakker en sprong hij uit zijn kooi. - Hallo...! wie is daar? Hij had duidelijk stemmen gehoord. Toen het licht werd miste hij een roeispaan.
Met de familie van de Tzu Hang werd hij gauw bevriend. De gepensioneerde generaal was met vrouw en dochter reeds lange tijd op reis. Zij hadden de Himalaja beklommen, door woestijnen gezworven en in Engeland een boot gekocht die zij goed zouden kunnen gebruiken als zij weer thuis waren in Vancouver. Hoewel zij nog nooit gevaren hadden besloten zij in de boot de oceaan over te steken. Clio, hun dochter, kreeg op vaste uren haar lessen. Dick had nu al zoveel wonderlijke mensen ontmoet dat hij zich er nauwelijks over verbaasde later te horen dat de familie heelhuids in Vancouver was aangekomen.
Elke keer als er een jacht vertrok, werd er een afscheidsfeestje gegeven. De fuif op de Tzu Hang was het gezelligst. Ze zaten allemaal op het dek en keken naar de jachten van de jachtclub die in het maanlicht voorbij voeren voor hun jaarlijkse race naar Santa Cruz op Teneriffe. Vanaf de Tzu Hang zong men hen een vaarwel toe.
Dick vertrok 20 oktober. Eenmaal uit de haven, zag hij voor het eerst vlie- | |
| |
gende vissen. De grote trip over de oceaan was begonnen en alles was O.K. Er was maar één ding waarover hij niet tevreden was. Nog altijd werd hij geplaagd door zeeziekte. Hij kon slecht wennen aan de voortdurende deining. Alles wat hij neerzette rolde van zijn plaats. Eerst later slaagde hij er in Onrust wat rustiger te maken. Hij voelde zich het lekkerst als hij in een beschut hoekje kon zitten lezen, hoewel hij zo nu en dan zijn stijve ledematen eens moest rekken.
De tiende dag zag hij het zeil van de Suffolk Rose die drie dagen na hem uit Las Palmas was vertrokken. Toen er vederwolken aan de hemel verschenen, begon hij aanstonds in zijn boeken op te zoeken wat hij te doen had bij orkanen.
- Ik word te dik van het vele eten, dacht hij. Ik voel me als een konijn vlak voor de kerstdagen. Hij sloeg op zijn buik. Dikkeman, zou moeder zeggen. Vaak dacht hij aan Wormerveer. Vader in de werkplaats, moeder in de tassenwinkel en Janka, wat zou Janka doen?
De een en twintigste dag keek hij zijn ogen uit naar de meest spectaculaire stralenkrans die hij ooit rond de zon had gezien. Een geweldige regenboog klom over de horizon. Ook de avonden met wassende maan waren indrukwekkend.
Ik ben alleen, dacht hij. Zo heb ik het gewild. Hij voelde dat juist het alleen zeilen hem de bevrijding gaf waarnaar hij in een gecompliceerde samenleving had verlangd. Niemand heeft last van mij, dacht hij en ik doe niemand overlast aan. Hij voelde zich gelukkig.
Toch kwamen er ook dagen dat hem alles uit de hand viel. Dan kroop hij maar stil in zijn hoekje.
Na een record-tocht van 25 dagen over de Atlantische oceaan kwam woensdag 14 november Barbados in zicht. De havenmeester beduidde hem dat hij meer zuidelijk moest ankeren. Dick kwam tot zijn genoegen naast de Tzu Hang te liggen. Het strand was hier zo wit als moeders was in Wormerveer en het water zo helder dat je wel acht vadem diep in zee kon kijken. Het was wel erg heet. Hij miste een zonnetent. Het aan land gaan gaf hem een nieuwe sensatie; hij maakte trips en begon zich een echte wereldreiziger te voelen.
Toen hij veertien dagen later vertrok dacht hij: wat moet het voor die eerste zeilers een sensatie zijn geweest om van eiland tot eiland te varen zonder kaarten en gidsen! Soms moest hij inwendig lachen als hij bij een bijna onbewoond eiland werd opgewacht door een havenmeester die hem op ambtelijke toon vroeg of hij zieken of doden aan boord had.
- No Sir, zei Dick Tober. Hij hield zich goed.
- Haal dan de gele vlag neer! riep de havenmeester.
Dan was alles weer O.K.
| |
| |
| |
5
De haven van Castries was best. Dick bleef daar tien dagen hoewel de stad hem eerst de indruk gaf pas gebombardeerd te zijn. Later hoorde hij dat de stad in '48 door een grote brand was getroffen en nu opnieuw werd opgebouwd.
Iedereen was even behulpzaam, maar langzamerhand begon hij kieskeuriger te worden voordat hij mensen aan boord liet. Hij begon hoe langer hoe meer huishoudelijke artikelen te missen. Niet alle bezoekers bleken even onbaatzuchtig.
Hij had nu de gelegenheid gehad Onrust weer eens te verven. Dinsdag 16 december te middernacht voer hij weg naar Martinique. Een vriend trok hem uit de haven want het was windstil. Het oversteken bij volle maan en heldere hemel was wonderlijk. Aan de zuidpunt van Martinique had hij acht uur oponthoud door windstilte, doch hij kon tijdig ankeren vóór een hevige regenval. 's Avonds bezocht hij de jachtclub. Fort de France bleek uit een aantal straten te bestaan die elkaar kruisten. Er was een grote markt met veel vers fruit, veel vlees en veel groenten. Op verschillende plaatsen in de stad zag hij kleine visjes zwemmen in de straatgoten. Hij bemerkte dat de Fransen nog altijd trots waren op de manier waarop zij Martinique hadden heroverd op Michiel de Ruyter. De driehonderd Fransen van de bezetting hadden het eerst moeten afleggen tegen de drie duizend Hollanders en Engelsen. Maar de overwinnaars werden overwonnen door de enorme wijnkelders. De volgende morgen waren alle vijanden zwaar beschonken.
Over het algemeen voelde Dick zich beter thuis op de Engelse dan op de Franse eilanden, misschien ook omdat hij Frans niet zo goed verstond. Geplaagd door ontelbare regenbuien kwam hij in Portsmouth, in het noorden van Dominica. Er waren slechts twee straten en de bevolking bevond hij uitermate godsdienstig. Overal teksten en religieuze platen achter de ramen. Toen hij een visser vroeg of die hem de volgende morgen vroeg verse vis kon leveren legde de man zijn hand op zijn hart en zei: Dit, lieve vriend, ligt in Gods raad besloten.
Toen hij de volgende morgen wilde vertrekken bood de havenmeester hem een ritje aan met de gouvernementswagen die het eiland zou doorkruisen. Het werd een prachtige trip door hoge bergen en wildernissen. De weg was zeer steil, maar er was geen keus omdat het de enige weg was in Dominica. Aan de oostkust zag hij de laatste Carribeaanse inboorlingen die daar in reservaten hun brood verdienden met vlecht- en mandwerk. Een der negers was onwillig hem vers fruit te verkopen. Eerst op aandringen van zijn familie stond hij op om moeizaam, honderd meter verder, citroenen en grape-fruits te plukken. Het was er niet duur. Voor een paar centen had Dick een zak vol.
| |
| |
Heerlijk was dat zwerven van eiland tot eiland. Het is de reis van mijn leven, dacht hij telkens. Wie doet me wat. Ik ben mijn eigen baas.
Intussen liep het jaar ten einde. De dagen vlogen om.
Met opzet had hij het zo uitgezocht dat hij Kerstmis en Nieuwjaar op een der Engelse eilanden doorbracht. Voor de vierde maal kruiste de Tzu Hang zijn weg op zee. Clio stond uitbundig te wuiven. Wat zijn er toch veel aardige mensen op de wereld, dacht hij. Dick Tober was op dat ogenblik geneigd de onaardige maar te vergeten. Op het eiland Antigua, waar hij de Tzu Hang voor de laatste maal aantrof, nodigde de generaal hem uit voor een lunch op zijn jacht.
Dick, die juist vis had gekocht, nam zowel de vis als zijn zwarte bediende mee. De familie op de Tzu Hang lachte uitbundig toen zij zagen dat hun Hollandse gast zowel zijn etenswaren als zijn kok bij zich had. Ik zal deze mensen nooit vergeten, dacht Dick. Clio praatte honderd uit over hun belevenissen. Toch zou zij blij zijn weer in Vancouver terug te zijn waar zij haar vriendinnen had.
Op een nacht werd Dick wakker van vreemde geluiden van beide zijden van het schip. Toen hij met zijn slaperige hoofd boven dek kwam, vlogen er juist een paar barracuda's over de boot. Die hebben natuurlijk eerst met hun staarten tegen Onrust gekwispeld om mij attent te maken op hun kunsten, dacht hij grimmig.
Het was vreemd eindelijk weer op Hollands grondgebied aan te komen. Een noord-oosten wind had hem gedwongen af te zien van een bezoek aan Eustatius. Hij landde op St. Maarten, een proper eiland. Alles echt Hollands zindelijk, maar alleen de sinds kort aangekomen onderwijzer maakte zich aan hem bekend. Ik blijf hier niet lang, dacht Dick.
De overtocht naar Saba was gemakkelijk. Onrust zeilde op eigen kracht onder grootzeil en stagzeil. Al spoedig zag hij dat Saba een eiland was zonder haven, zodat Onrust met drie lijnen aan een boei werd vastgemaakt en lekker schommelde.
Dick ging met de politieman mee aan land en per jeep van de administrateur naar Bottom, de voornaamste plaats van het eiland, gelegen in de oude krater van een vulkaan, omgeven door hoge bergen. Wegen waren er niet.
Dick vond Saba het meest interessante eiland dat hij tot nu toe had gezien. Het was bewoond door nakomelingen van soldaten uit de zeventiende en achttiende eeuw. Iedereen groette hem als hij voorbijkwam. Er waren nog twee plaatsjes, Windward en Hellegat, waar inlanders woonden. Hellegat noemden zij Zionsheuvel, dat klonk wel zo goed. Er woonden zevenhonderd vrouwen en maar vierhonderd mannen, omdat veel mannen telkens het eiland verlieten voor een job op Amerikaanse schepen en op Aruba. Het leek Dick toe dat het eiland nog niet bijzonder was geculti- | |
| |
veerd en de hygiëne liet ook te wensen over. Er werd speciaal brood voor hem gebakken.
Dick zag nog de primitieve trappen waarvan de bewoners gebruik moesten maken nu er nog geen betonwegen waren aangelegd. De enige manier van transport was de jeep en mankracht. De vele negers die hier de laatste halve eeuw waren komen wonen droegen alles op het hoofd. Op deze wijze transporteerden ze zelfs een piano. Wat hem verwonderde was, dat iedereen hier Engels sprak.
Het was nog niet zo eenvoudig weer aan boord te komen. De branding was hier sterk, zodat er een speciale boot werd uitgerust om hem aan boord te brengen.
De hoofdonderwijzer gaf hem een batterij-radio cadeau. Saba, dacht hij later vaak. Ik moet toch nog wat meer van de Nederlandse Antillen zien, nam hij zich voor. Na twee dagen voer hij naar Eustatius. Er waren daar, buiten Oranjestad, Hollandse boeren die klaagden over grote droogte. Hij werd hartelijk verwelkomd door de administrateur en de radio-telegrafist, die hem een trip over het eiland aanboden. Tijdens deze trip werd hij voor een moeilijke beslissing gesteld. Een Noor vertelde hem dat zijn boot was afgedreven naar de rotsen van St. Domingo. Het lokte Dick wel aan iets te verdienen. Tijd had hij genoeg, zodat hij besloot de Noor te helpen. Het kostte hem veertien dagen. Hij beschouwde deze tocht als een oponthoud, dat niet tot zijn eigenlijke reis behoorde. Maar hij had, toen hij St. Eustatius verliet, meer geld bij zich dan toen hij uit Holland vertrok.
De tocht van St. Domingo naar Saba was een marteling geweest. Op een van de eilanden vond hij de Quo Vadis. De Noorse boot verkeerde in slechte toestand, maar Dick slaagde er in het schip naar Porto Rico te brengen. Het was pompen of verzuipen. Dat bleef zo, totdat het hem gelukte de boot naar Saba te brengen, waar de gouvernementsschoener hulp verleende. Op zee ben je toch niet altijd alleen - dat wist Dick nu wel. - Mijn aardappelen raken op, schreef hij aan zijn moeder. Ze hadden het prachtig gehouden in de warmte.
Toen hij na drie weken eindelijk Curaçao bereikte, kwamen er uitnodigingen genoeg. Hij keek naar de bedrijvigheid in Willemstad, naar de zeventiende-eeuwse Hollandse gevels, naar het standbeeld van Pieter Stuyvesant, maar was te onrustig om er lang te blijven. Waarom? Hij wist het niet. Ergens in zijn achterhoofd spookten de verhalen die hij gehoord had over te verwachten moeilijkheden in het Panamakanaal.
- Waarom blijf je hier niet een poos? vroegen zijn gastheren.
- Ik wil in Balboa zijn vóór midden maart, zei Dick. - Het is zaak om bijtijds met goede wind door de golf van Panama te varen.
Maar na Curaçao wachtte hem nog de verrassing van Aruba, waar de Amerikanen van de oliemaatschappij bijzonder geïnteresseerd waren in
| |
| |
zijn wereldreis. Onrust werd op het droge gezet en eens flink onderhanden genomen, wat hard nodig was. Schoonmaken en verven! Zo was Onrust bij het vertrek uit Aruba in nog betere conditie dan toen zij Holland verliet. De dokter gaf hem bij het afscheid een kip in blik mee. Dick liet, eenmaal in open zee, alle andere blikken onaangeroerd. Hij at tot hij verzadigd was. Waar heb ik het aan verdiend, dacht hij. Van Aruba zou hij nooit iets anders dan goeds kunnen vertellen.
Heerlijk gleed Onrust met een schone kiel over het water. In ruim vijf dagen volbracht hij de reis naar Christobal, waar hij bij de jachtclub ijverig informeerde naar de formaliteiten voor de doortocht. Al gauw bleek hem dat je beter met een oceaanstomer door het Panamakanaal kon varen dan met een jacht. Er mocht tijdens de doorgang niet gezeild worden.
- Never mind, zeiden de leden van de jachtclub. - Geen kopzorgen, zeiden een paar mannen van de U.S. Air Force. We zullen je helpen. Ze begrepen wel dat het huren van een motorboot voor die Hollander te kostbaar was. De een leende hem een buitenboordmotor, de ander bood aan als loods mee te gaan.
Zou alles goed gaan? Die Amerikanen waren zo zeker van zich zelf... Hij werd de laatste nacht voor het vertrek meer dan eens wakker. Met ongeduld verbeidde hij het morgenlicht. Relaties... dacht hij. Als ik hier die jachtclub niet had... De loods bracht nòg iemand mee van de luchtmacht. Nu was het niet nodig om vletterlui te huren.
Dick had in Christobal nog van alles ingeslagen wat hem van dienst zou kunnen zijn als ruilmiddel bij de inlanders op de Maquesas-eilanden.
Toen ze wilden starten weigerde de motor. De eigenaar liet uren op zich wachten. Dat begint al best, dacht Dick, maar zijn humeur bleef goed. Wat zou hij zonder al deze helpende handen beginnen? Tenslotte bleek er water in de benzine te zitten. Toen dat euvel was verholpen gleden ze weg over het spiegelgladde water. Dick wilde niet laten blijken dat hij nog een zekere angst koesterde voor de sluizen, waarover hem de meest lugubere verhalen waren verteld. Het water zou daar in een mum van tijd schrikbarend zwellen. Hou je dan maar vast!
Maar de Amerikanen mochten er een bijzonder soort humor op na houden, als het op handelen aankwam stonden ze hun mannetje.
Daar kwam de eerste sluis al aan. Alles leek goed te gaan. Toen de sluis volstroomde hield een van de mannen krampachtig een touw vast en de anderen, gewapend met lange stokken, hielden Onrust op behoorlijke afstand van de muren. Onder hen kolkte het water als een onstuimige zee. Dick holde van de voor- naar de achtersteven om Onrust mee te helpen afhouden. De Amerikanen grijnsden toen ze die eerste sluis achter de rug hadden. Dick veegde zich het zweet van het voorhoofd.
Vrij spoedig hadden ze drie sluizen achter de rug. Ze kwamen nu op een
| |
| |
meer. Er hing een blauwe nevel over het water, de bergruggen waren amper te zien. De motor zoemde gestadig. Hoewel het niet mocht, besloten ze de motor af te zetten. Met zeilen ging het even snel!
Dick zorgde voor een warme maaltijd en liet zijn Amerikaanse vrienden meegenieten van zijn laatste maaltje Hollandse aardappelen. Hij zorgde er wel voor dat vlees de hoofdschotel was, zoals in Amerika gebruikelijk. Na het meer te zijn over gestoken kwamen ze bij de Kloof, waar het kanaal tussen twee bergen loopt. Zo uit de verte kon je haast niet geloven dat er ergens een doorgang was tussen die hoge bergen. Het was ook maar een smalle geul. Dick had ogen tekort op deze wonderlijke tocht. Hij zag dichte bossen, heuvelachtige eilandjes en hij had, in schrille tegenstelling met de wonderbaarlijke natuur, zo nu en dan het angstaanjagende gehuil van de Panama-expres gehoord. Hij wist dat het graven van dit kanaal vele duizenden mensenlevens had gekost.
Ze hadden het geluk de kapitein van een bananenboot gunstig te kunnen stemmen door middel van een fles rum. Hij stond toe dat Onrust werd aangehaakt voor de grote sluis Petro-Miquel werd bereikt. De bemanning gooide een grote tros bananen in het jacht en daarna nog een hoop losse. Je moet maar boffen, dacht Dick. Nu ging het heel wat gemakkelijker in de sluis. Het water daalde rustig. Ze passeerden nog een paar sluizen en voeren toen met grote snelheid over het Mira Flores-meer. Daar moest Onrust aan de andere zijde van de bananenboot worden vastgemaakt. Terwijl ze daar mee bezig waren werden ze door de stroom gegrepen. Gelukkig werd hun een lijn toegeworpen, waardoor de boegspriet van Onrust werd gered. Het was al donker toen zij Balboa bereikten. De doortocht was ten einde. Dick was dankbaar dat zijn jacht veilig de Pacific-oceaan bereikt had. Hij genoot nog eens van de gastvrijheid in de jachtclub, bezichtigde de stad en zag niet alleen de oudste kerk van Amerika, maar ook het standbeeld van Balboa, de eerste blanke die de Pacific zag.
De dag voor zijn vertrek nam hij het er nog eens goed van. Hij had Onrust opnieuw geschilderd met een aanslag-werende verf, hij deed zijn laatste inkopen, bezocht een schilderijententoonstelling en at een flinke portie ijs.
's Avonds waren er veel bezoekers in de jachtclub. Hij voelde zich er volkomen thuis.
| |
6
Het was dinsdag 13 maart 1952 toen hij om half acht 's morgens de haven van Balboa uitzeilde, vergezeld van een troep pelikanen.
Voor hem lag de golf van Panama, het moeilijkste deel van de reis. Hij was nieuwsgierig hoe lang hij er over zou doen van Panama naar Tahiti.
| |
| |
Voorgangers hadden er 33 en 36 dagen over gedaan. Dick had zich ingesteld op een lange, eenzame reis.
Bij de Taboga-eilanden passeerde hij een school vis, een goede maaltijd voor de pelikanen. Er woei een ideale bries die hem al spoedig uit de Baai van Panama bracht. Toen de wind ging liggen bestudeerde hij zijn kaarten, ging daarna de zeilen inhalen en luisterde scherp. Regende het? Hij keek in het water en zag een menigte kleine visjes met hun koppen boven water wippen, wat een geluid maakte als van neervallende regendruppels.
Soms voer hij wel 140 mijl per dag. Zou het zo doorgaan? Het weer werd nu wisselvallig. Vaak plensde de regen neer bij een windkracht 6.
Toch kwamen na negen dagen de Galapagos-eilanden al in zicht. Op maandag 24 maart passeerde hij de evenaar. Voor de zoveelste keer in zijn leven.
Hij kon de verzoeking niet weerstaan een onbewoond eiland aan te doen toen hij reeds van ver de namen op de rotsen zag geschilderd van vorige bezoekers. De rotsen waren er zeer steil en hij moest lang zoeken eer hij een plek kon vinden waar hij zijn naam aan de andere namen kon toevoegen. Daarna maakte hij een lange wandeling over het eiland en voelde zich een Robinson Crusoë. Achter een bos vond hij een krater gevuld met groen water. Een mijl verder ontdekte hij sulferbronnen, maar hij had er geen erg in voordat de grond hem te heet onder de voeten werd. Toen hij terugkwam bij Onrust zag hij een troep zeeleeuwen er rustig om heen zwemmen. Komaan, dacht hij, dat hebben we weer gehad. Nu òp naar de Marquesas-eilanden! Dat is maar 3000 mijlen, jongens! Hij groette het gezelschap zeeleeuwen. Een vliegende vis die hij voor aas gebruikte, werd door de vogels opgegeten. De haak lieten zij voor hem over. Bedankt, zei Dick.
De eerste dagen na zijn bezoek aan het onbewoonde eiland had hij veel last van olie op de golven. Het was bijna windstil en de stank van de olie was bijzonder hinderlijk. Tot zijn verwondering draaide de wind spoedig. Hij sprak zijn voldoening uit tegen de bruinvissen en een grote groep dolfijnen die Onrust bleven vergezellen.
Het was tenslotte prettig tegen iemand te kunnen praten al kreeg hij geen antwoord. Dag aan dag zeilde Onrust zichzelf. Dick verdiepte zich in zijn reisgidsen en kon het maar moeilijk met zich zelf eens worden welke eilanden hij zou bezoeken. Hij was in elk geval niet van plan zich te haasten. Zelden ving hij een vliegende vis op die tocht. Hij kwam tot de slotsom dat de dolfijnen ze opaten voor ze aan boord waren.
Het weer was als een moeilijk kind. Onberekenbaar. Motregen, stinkende warmte, onplezierige deining, windvlagen, ravage aan het tuig, van alles maakte hij mee. Toen de mast van de half winder in drie stukken ging, de schoten van het grootzeil braken en de regen over hem heengutste,
| |
| |
zocht hij noodgedwongen een schuilplaats in de kajuit. De storm duurde twee uur. Daarna zeilde hij gemiddeld tachtig mijl per dag. Hij vond het maar matig. Het groene water wees er op dat hij midden in de Humboldstromen voer.
De eerstvolgende bezoekers aan boord waren fregatvogels. Een bleef er op de top van de mast zitten en verroerde zich niet als hij over het dek liep. Het was nu al weer vijf en vijftig dagen geleden dat hij het Panamakanaal was uitgevaren. Welke moeilijkheden stonden hem nog te wachten? De franse autoriteiten konden verbazend lastig zijn was hem verteld.
Dick las veel en had zich getraind korte ogenblikken te slapen. Soms was het maar een kwartier. Dan ging hij even naar buiten, keek naar de sterren of in de pikzwarte lucht en legde zich weer neer. Hij sliep direct weer in.
Het was prettig dat hij gedurende de gehele reis vogels zag. Nog niet één oceaanstomer was hij tegengekomen sinds hij uit Nederland was vertrokken.
‘De 26e dag na mijn bezoek aan het onbewoonde eiland nam ik een bad in een regenbui, waardoor ik kou vatte. De rest van de reis had ik steeds het gevoel te moeten overgeven. Ik kon ook niet goed meer eten’. Het bijhouden van het logboek was een vanzelfsprekendheid geworden.
Vreemd genoeg scheen het toe dat zijn huid, inplaats van ruwer, eer zachter werd. Hij kon er bijna geen regen op velen. Later werd hem verteld dat dit verschijnsel vele zeilers overkomt.
Het was 2 mei geworden toen hij kon ankeren voor het eiland Hiva Oa in de baai Ta Huku. De dokter, die tevens eigenaar was van het enige jacht dat in de haven lag, nam hem mee naar zijn huis. Na een paar dagen vitaminen slikken was Dick weer geheel de oude. Zijn eetlust was weer uitstekend.
Het bleek hem al gauw dat de inlanders op de Marquesas-eilanden geneigd zijn vreemdelingen te ontwijken, omdat zij de levenswijze der Europeanen niet kennen. Hij had nu acht-en-dertig dagen aaneen op zee gezworven en vond het prettig weer eens over onbekende eilanden te dwalen. Sommige eilanden waren zeer steil en bijna geheel van basalt. Er heerste daar een mysterieuze sfeer. Op het eiland Nuku Hiva had hij lange gesprekken met Bob, de handelaar, die al veertig jaar op deze eilanden geleefd had en prachtige verhalen kon vertellen.
Voor het eerst maakte Dick nu ook kennis met de zandvliegen en hun venijnige, vergiftige steken. De baai Tai Pi Vai was voor honderdvijftig jaar nog bewoond, maar de zandvlieg had de bevolking uitgemoord. Ter bestrijding van het ongedierte brandden de inlanders schillen van cocosnoten waarvan de smook hevig op Dicks traanklieren werkte.
De dagen vlogen om, want ieder eiland leverde weer andere verrassingen op. Dick kon de verleiding niet weerstaan met een ingenieur mee te gaan
| |
| |
naar het eiland Ua Pou, waar opmetingen moesten worden gedaan voor het aanleggen van een haven. Het bracht hem £85, - op, een welkom zakcentje.
Zo zwierf hij vijftig dagen zorgeloos over de Marquesas-eilanden voor hij al zijn vrienden ‘Good-bye’ wenste om opnieuw achter de horizon te gaan kijken.
Hij was in zijn beste humeur want het waren plezierige dagen geweest waarin hij veel vrienden had gemaakt en veel had gezien waarvan hij jarenlang gedroomd had. Soms worden dromen werkelijkheid, dacht hij. Dat heb ik nu ondervonden.
Over Tahiti had hij veel gelezen. Nu zou hij met eigen ogen de koraaleilanden zien. Toen hij er aankwam, werden hem bloemen omgehangen. Dick had het er op aangestuurd vóór de 14e juli in Tahiti te zijn, in verband met de grote feesten.
Langs de straten stonden stalletjes die bedekt waren met groene palmbladeren.
De drukste stalletjes waren die, waar je van alles kon winnen: van een sarong tot een stekelvarken toe. Toen het donker werd begon het dansen. Hij werd geheel opgenomen in de sfeer van Tahiti. Leef ik of word ik geleefd? dacht hij soms. Het was een droom en toch was het werkelijkheid.
Tahiti gaf hem een zonnige indruk: Hij zag welvarende plantages met netjes opgeruimde terreinen. De roeicompetities waren verrukkelijk om te zien. Het was fantastisch de kano's over het water te zien vliegen.
Toch was het leven hem hier te duur om er lang te blijven. Het was hier een goed land voor rijke Amerikanen. Ook de hem voorspelde moeilijkheden met de autoriteiten bleven niet uit. Hij kreeg last met het inwisselen van zijn reis-cheques, maar door tussenkomst van de protestantse zendeling en het hoofd van het radiostation kwam alles in orde.
Het gaf hem na dit bezoek een ongekende voldoening en een gevoel van vrijheid weer op zee te zijn: hij hield niet van strubbelingen. Het weer was ideaal: er woei een licht briesje en de zee was diep blauw. Kleine stapelwolkjes stoffeerden de azuren hemel. De overtocht naar Moorea nam vier uur. Daar verfde hij Onrust opnieuw en maakte hij kennis met een Zwitserse familie die de Hollandse naam Haring droeg. Zij had een plantage waarop vanille werd verbouwd. Trouwens, héél het eiland geurde naar vanille. 's Avonds speelde hij ‘Companie’, een kaartspelletje waarbij ontzaglijk werd gelachen.
Op zijn wandelingen genoot hij van de gastvrijheid der inlanders die hem overal cocosnoten en fruit aanboden. Dick liet zijn ogen dwalen over de lichte pasteltinten van de rijstvelden. Ook hier trof hij een lagune aan, een strandmeertje, prachtig afgesloten van de zee. Het leek wel een echt Hollands meertje!
| |
| |
Er groeiden hier zoveel bananen en papaja's dat ze zelfs aan de varkens werden gevoerd.
- Vaarwel vrienden! Het kostte Dick steeds moeite te scheiden van plaatsen waar zowel het natuurschoon als de bewoners hem vasthielden. Het ging nu langzamerhand aan op het eind van het voorlopige doel: Nieuw Zeeland.
De navigatie tussen de koraal-eilanden was vrij gemakkelijk omdat hij hier altijd de riffen kon zien. In het dorp Haapu, dat op palen was gebouwd, moest hij zijn naam schrijven in het gastenboek van de inlander Nini, die hem ten eten nodigde. Dick ruilde er een hemd voor vijf vogels. Het door hem meegebrachte voedsel moest hij weer mee terugnemen. 's Avonds kwamen de jongelui van het dorp aan boord met guitaren, mondorgels en ukeleles. Zij vermaakten zichzelf en hun gastheer door tot laat in de avond te zingen en te dansen.
Het was de eerste en enige maal dat het dek van Onrust diende als balzaal.
| |
| |
De ene merkwaardige ontmoeting volgde op de andere. Op Raiatea ‘het verre paradijs’ sprak hij een Nieuw-Zeelander die hier al 36 jaar woonde en als ingenieur dienst deed. Op de oever van een lagune trof hij een Hollandse schilder uit Alkmaar die daar onder primitieve omstandigheden abstracte schilderijen maakte.
Gedurende de drie dagen die Dick op Bora Bora doorbracht werd hij gevraagd mee aan te zitten aan een echt Tahitiaanse maaltijd, bestaande uit een op hete stenen geroosterd varken, dat werd overgoten met een saus, gemaakt van cocosmelk. Dick at met zijn vingers, zoals de inlanders. Tijdens zijn volgende trip, op weg naar Samoa, ontdekte hij een hagedis aan boord.
- Kom ouwe jongen, eet jij nu eens netjes die beroerde kakkerlakken op! vroeg hij. Maar de hagedis liet de kakkerlakken rustig lopen.
Dick had geen permissie van de Nieuw-Zeelandse autoriteiten de Coockeilanden te bezoeken. Hij zeilde door naar het onbewoonde Soewarof- | |
| |
eiland. Het was hoog water toen hij er aankwam. Elk onbewoond eiland prikkelde zijn nieuwsgierigheid. Hij kon niet nalaten naar het verlaten radiostation te lopen. Het was doodstil. Alleen wat vogels krijsten.
Een verlaten, onbewoond eiland.
Daarom schrok hij toen hem plotseling een man tegemoet liep. Het was een Engelsman die juist een dag tevoren was aangekomen en hier, ver van de zogenaamde beschaafde wereld, zijn leven wilde gaan slijten.
- Het ga u goed, zei Dick en hij meende het.
| |
7
Zal ik vóór de kerstdagen nog in Nieuw Zeeland aankomen? dacht hij soms.
Het steeds weer verven en repareren van Onrust nam ook de nodige tijd. Zo was het al oktober geworden toen hij op een zondagavond onder een klare blauwe hemel, doorspekt met stapelwolkjes, aankwam in Pago Pago. Hij bleef er niet lang, want na de op andere eilanden genoten gastvrijheid hinderde hem de hebberigheid van sommige bezoekers van zijn boot. Ze namen enkele wijnglazen mee als aandenken.
Toch werd hij nog geïnviteerd om kava te drinken. Dat smaakte sterk en er volgde een wilde dans op, die sterk afweek van de dansen op Tahiti, waar de bevolking al meer gekerstend was.
In Pago Pago kreeg Dick nog vijf hagedissen, maar ook deze weigerden constant hun werk te doen, tot genoegen van de kakkerlakken.
Dick kreeg met windstilte te kampen, zodat hij slechts 77 mijlen in drie dagen aflegde. In Apia trof hij tot zijn genoegen weer eens Hollanders, maar hij moest zich anderzijds in acht nemen voor dieven. Hij liet niemand aan boord.
Hier complimenteerde hem de dokter met zijn gezondheid.
De huizen waren er bijzonder mooi; het was of hij door een park liep. Na wat heen en weer varen (want er was ook hier zoveel moois te zien) kwam hij op Tonga. Het leven was daar rustig en het klimaat heerlijk. Veel koeler dan op de andere eilanden. Alles was er goedkoop, zodat hij veel ananassen insloeg. Als iemand hem overvroeg, kwam er direct een politieagent bij.
Voor hij Tonga verliet werd hem in alle ernst een baan aangeboden als kapitein. Het was een verrukkelijk eiland, maar Dick bezweek niet voor het aanbod. Wel nam hij zich voor het in gedachten te houden.
Nog 1200 mijlen had hij voor zich. Langzaam, te langzaam naar zijn zin, gleed Onrust over de glazen zee. Voor het eerst kon hij eens een buitenboord-bad nemen, maar nauwelijks was hij weer aan boord geklommen of hij zag een haai. In geen dagen had hij een vis gezien. - Even te laat, knaap, zei hij. Het ‘ouwe jongen’ wilde hem niet over de lippen. Hij voelde
| |
| |
dat hij bewaard was. Zo zou zijn moeder er ook over denken.
De windstilte werd een marteling. Eindelijk zeilde er een wolk aan de horizon en begon Onrust te schommelen.
Op 25 november zag hij de eerste albatros, een vogel van de Zuidzee. Nu kwam de westenwind, die hem in een paar dagen naar zijn bestemming bracht.
Het was zes december toen hij aanlegde op de Koninginnewerf in Auckland, waar de douane hem hartelijk verwelkomde en onthaalde. Zijn eerste werk was een telegram naar huis zenden. Dat kwam daar, door het tijdsverschil, aan op 5 december en was het mooiste St. Nicolaas-cadeau dat zijn vader en moeder en Janka konden ontvangen. In zestien maanden had Dick Tober, moederziel alleen, in zijn zelf gebouwde jacht 16.000 zeemijlen afgelegd. Hij was er en vond het eigenlijk niets bijzonders. Hij was geen avonturier: hij had heerlijk gezeild en veel gezien. In Onrust had hij nog heel wat voedsel voorradig. Op zijn gemak zou hij uitkijken wat nu verder te doen.
- Had u geen last van eenzaamheid? vroeg hem een journalist.
- Op zee voel je je nooit eenzaam, zei Dick. - Dat heb je alleen als je aan land bent. Het klonk nogal filosofisch. Al spoedig zou Dick Tober bemerken dat het niet goed voor een man is dat hij alleen blijft.
Dick keek eens rond in Auckland met zijn niet al te hoge bergen, zijn palmen en vele alleenstaande houten huizen. De binnenstad was zoals het hart van de meeste grote steden. Een mooi land, een mooie stad, dacht hij. Wat het leven voor hem verborgen hield kon hij nauwelijks vermoeden.
| |
8
Het ontbreekt hem de eerste dagen niet aan bezoek. Op een middag stapt er een jonge Hollandse vrouw over de loopplank. Zij is er door kennissen op uitgestuurd haar landgenoot te verwelkomen.
- Hallo, zegt ze, een beetje weifelend.
- Kennen we elkaar? vraagt Dick.
- Marinekantoor, Amsterdam, zegt Margot Alders.
Zij is typiste geweest en heeft van '48-'50 als sergeante V.K.-KNIL op Java gewerkt. Zij is teruggegaan naar Holland en als burger weer op het Marinekantoor terechtgekomen.
- Als je eenmaal uit Holland weg geweest bent en er weer terugkomt, vind je het er saai. Teveel sleur... zegt ze. - Verleden jaar emigreerde ik naar Nieuw Zeeland.
Ze ziet dat Dick Tober niet meer de slanke jongen is, die ze op het Marinekantoor zag zitten. Hij is een robuste kerel geworden.
Dick Tober is niet gewend over één nacht ijs te gaan en dat is ook zeker niet de bedoeling van Margot Alders.
| |
| |
Wel gaan ze van nu af vaak samen zeilen. Intussen vergeet Dick niet naar een baantje uit te kijken. Hij pakt van alles aan, maar als het hem in Nieuw Zeeland niet vlot genoeg gaat, gaan zijn gedachten uit naar Sydney, dat hij kent uit zijn diensttijd.
Daar wordt de Sydney-Hobart race een uitdaging voor hem.
Door tegenslag met de boot ontgaat hem de prijs, maar deze tocht, die hem Tasmanië leert kennen, levert hem een andere buit op: Margot Alders, die als lid van de bemanning de proef doorstaan heeft en haar zeewaardigheid bewezen.
Dick Tober weet nu dat zij het zal zijn en geen ander.
Nog een poos gaat hij de weg van alle emigranten eer hij zijn uiteindelijke bestemming zal hebben gevonden. Beurtelings is hij fabrieksarbeider, werkt tegen hoog loon in de tinmijnen, wordt taxateur, maar komt dan tot de voor de hand liggende conclusie dat hij het op zee moet zoeken. Ze trouwen op 1 juli 1954 in Hohart, de hoofdstad van het eiland Tasmanië. Het is een zonnige dag met sneeuw op de Mount Wellington.
Dick en Margot gaan op kreeft vissen. Met een gehuurde boot.
Wat later vinden ze hun woonplaats in Dover, een kleinere plaats aan de zuid-oostkust met een veilige haven. Daar bouwen ze hun huis met uitzicht op de baai, de daartegenover liggende eilanden en de vaak met sneeuw bedekte bergen. Achter dat huis werkt Dick al gauw aan een grote vissersboot, waarmee zij straks samen hun geluk zullen beproeven.
- We noemen ons schip DUYFKEN, zegt Dick. - Naar het schip waarmee Willem Jansz. als eerste Australië ontdekte.
- Zo, zegt Margot. Van ‘Dispereert niet’ via ‘Trots Alles’ en ‘Onrust’ naar ‘Duyfken’! Ze vindt het goed en weet dat het hard werken zal zijn. Samen zullen ze het schip verdienen.
Het leven is goed. Ook zij heeft haar bestemming gevonden.
Het is een blijde dag als het grote schip, niet zonder moeite, naar het water versleept wordt en Margot een fles champagne tegen de boeg stuk slaat.
- En onze zoon, hoe zal die heten? vraagt ze in 1957.
- Jan Tasman, zegt hij. - Naar Abel Tasman en vader Tober.
Als er in 1959 een tweeling wordt geboren krijgt deze de namen Willem Jansz., naar de schipper van de eerste Duyfken en Bert Davey, naar een der mooiste natuurlijke havens op de wilde zuid-westkust, waar Dick en Margot nog steeds op kreeft vissen.
Zodra Margot weer op de been is gaat het gehele gezin weer aan boord. De boot is er op ingericht. Ze varen alleen uit bij goed weer, want het kan duchtig stormen langs de zo goed als onbewoonde, maagdelijke westkust. Wanneer zij soms aan land gaan gaat er een mysterieuze wereld voor hen open. Maar het blijft gevaarlijk varen boven de rotsige bodem waarop zij keer op keer hun 40 ‘potten’ laten zakken. Tot hun vreugde blijkt Jan
| |
| |
Tasman bij het opgroeien sterk geïnteresseerd in de vangsten. Hij commandeert de bemanning, loopt iedereen in de weg of rolt met de tweeling over het dek. Bij slecht weer staat hij voor een der patrijspoorten.
Ze vissen meestal een week. Het seizoen loopt van half oktober tot midden augustus. Zodra de barometer zakt gaan ze snel terug naar Dover want bij storm bewegen de potten op de rotsige bodem en wordt er weinig of niets gevangen.
Zo is het leven van Dick en Margot Tober en hun kinderen. Een wereldje apart. Sinds ze diepvries aan boord hebben blijven ze bij gunstig weer langer weg. De vuurtoren op het eenzame Maetsuykereiland is het enige levensteken tijdens hun reizen, want op de kust schijnt geen enkel licht. Maar als ze in Dover terugkeren ligt daar hun geriefelijke huis, dat in wezen een Hollands huis is. Jan Tasman spreekt Hollands met zijn ouders. Met Australiërs spreekt hij Engels. Wie zou het anders verwachten?
Als het eerste seizoen voorbij is kan Dick Tober tevreden zijn met een besomming van 36.968 kreeften (en andere vis). Het heeft hem £12.000 opgebracht.
Duyfken is reeds hun volle eigendom.
‘Soms worden dromen werkelijkheid’. Maar dat het je niet cadeau wordt gedaan weten Dick en Margot drommels goed.
Wanneer de vissers in Dover Dick Tober zien uitvaren zeggen ze ‘nu kunnen we het ook wel wagen’.
Toch wel een voldoening voor een Hollandse pionier die in zijn eentje naar de andere kant van de wereld zeilde om daar zijn bestemming te vinden.
|
|