Weekend in de Archipel
(1954)–P.J. Risseeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
[VIII]- En hoe vindt u het wel, dat u weer op uw oude plekje zit in de Archipel? hoorde ik een dame die met kennelijk behagen haar vos droeg aan tante Trees vragen. De oude vrouw knikte vriendelijk terug. Het kwam mij voor, dat zij de bezoekster niet herkende. De jarige begon zichtbaar vermoeid te worden. Erik Hopman had inmiddels in Rien Drijver een welkome partij gevonden om te bekvechten over de voorjaarstentoonstellingen. Ik mengde mij er niet in doch bleef in de buurt om niets te missen. Het was de impulsieve Rien toevertrouwd een paar harde noten te kraken over het verschijnsel van pseudo-kunstcritici die het zo goed weten. - Is het u nooit opgevallen, mijnheer Hopman, dat verscheidene van deze heren zelf niet creatief werkzaam zijn? Ik wil niet beweren, dat het voor het beoordelen van een schilderij noodzakelijk is dat men zelf schildert, maar het is mij toch wel opgevallen, hoeveel kunstcritici van huis uit min of meer mislukte schilders, schrijvers of musici zijn... Werkt u zelf ook nog, als ik vragen mag? - Gelukkig wel, hè Erik, antwoordde Toet voor hem. - Maar wat een tijd, hè... Het is voor de schilders wel héél moeilijk... - Zou 't onmogelijk zijn voor een schilder om van tijd tot tijd iets anders aan te pakken, mevrouw? vroeg Rien, die zich Erik nog herinnerde uit de periode toen hij zijn huis met de vuist moest verdedigen tegen slopers met en zonder boord. | |
[pagina 125]
| |
Ik voorvoelde dat door deze vraag van de nuchtere zakenman, die Rien was, het gesprek een abrupt einde tegemoet ging. - Bent u zelf kunstenaar? - Pardon, ik ben makelaar in roerende en onroerende goederen. - Dat dacht ik al, zei Erik Hopman, opstaande. - Het wordt zo zachtjes aan tijd, zei Toet. Zij bogen.
Van de mij voorbijtrekkende bezoeksters ving ik telkens flarden van gesprekken op. - Een vos moet je kunnen drágen... - Wist je dat niet? Ze zijn gescheiden, maar hij komt nog geregeld bij haar. Dat kan blijkbaar, tegenwoordig... - Kom, kom... zo oud bent u nog niet. Tante Trees zei altijd: Iedere leeftijd heeft zijn eigen charme... - Nee... veel smaak heeft hij nooit gehad... Nou ja, met zo'n vrouw, hè? ‘Omgang met mensen, nabuurschap, een slepend zeer, een chronisch lijden’, aan deze regels van Leopold moest ik denken, als ik het gedoe van deze middag aanzag.
De kamer was weer halverwege ontvolkt. Ik nam, na het vermakelijke incident tussen de pseudo-kunstenaar en de makelaar de gelegenheid waar om eens even naast de jarige te gaan zitten. De vlag woei, te harer ere, in de Delistraat en zij genoot er van. In de verte klonk de muziek van een draaiorgel, dat steeds nader kwam. Toen Catolientje ook even neerstreek, kon ik niet nalaten te zeggen: - En wat zegt u wel van deze jongedame? Tante Trees stak haar hand uit en Catolientje legde haar jonge hand in de gerimpelde oude vrouwenhand. - Heb je al een vrindje? vroeg tante Trees, met de ondeugende oogopslag van een oude koppelaarster. | |
[pagina 126]
| |
- Wil ik u eens wat verklappen, tante Trees, zei ik. - Deze jonge dame is bezig aan uw lievelingsauteur. Zij leest Eline Vere. Zij wist mij te vertellen, dat u het verhaal nog als feuilleton in Het Vaderland hebt gelezen. - Eline Vere? Ze knikte langzaam en nadrukkelijk. O ja... ik heb haar goed gekend... Een heel fijn meisje... erg nerveus..., hè... ja, heel erg nerveus. Zij woonde op het Nassauplein... Catolientje stootte mij aan, doch ik wist haar te bezweren. - Och, wat heb ik veel mensen gekend, die er niet meer zijn... Ik ben zo oud geworden dat ik ze allemaal overleef... Ze knikte nog eens en haar befloerste ogen kregen een starende, dode blik. - Kom, tante Trees, geen muizenissen... zei Catolientje. Zij had het begrepen. Dit was dus oud worden. Ik liep de achterkamer in voor een kop thee, doch liet mij sherry presenteren. Met een glas in de hand posteerde ik mij tegen de muur. - Wat ìs ze oud geworden... hè? zei de dame met de vos. - Nee... het is de oude tante Trees niet meer. Weet je nog wel, hoe geestig ze altijd was? En zo ad rem? - Eigenlijk een zielige vertoning, vond de man, die een borrel naar binnen sloeg als stond hij in een café aan het Achterom. - Ken jij al die mensen hier? - Graag een kopje thee alstublieft, zonder suiker, alléén maar théé. Dank u. Het geluid van het draaiorgel klonk nu dichterbij. Toen Maud passeerde zei ik: - Weet je, dat tante Trees soms in de war is? - Ja? Ik vertelde het van Eline Vere. - O nee zeg, die stakker... een beetje komisch, hè? Op dit ogenblik kwam Catolientje waarschuwen dat mevrouw Spanjaard beneden stond met een Amerikaanse heer en dame. - Voor tante Trees? | |
[pagina 127]
| |
- Nee... Catolientje deed opeens heel ernstig, - het zijn de ouders van Alvin Snow. U weet wel, die piloot, die hier ondergedoken was... Maud haastte zich naar beneden. Ik volgde haar op enige afstand. Mr. Snow schudde haar energiek de hand en ik hoorde Mrs. Snow vragen: - Are you Miss Maud? Alvin told me so much about the houses where he was hiddenGa naar voetnoot1. Maud raapte al haar talenmoed bijeen: - We are just celebrating our old aunt's eightieth birthday. You must excuse the untidiness...Ga naar voetnoot2. - Mogen we even boven komen, Maud - naar de zolder en zo... vroeg mevrouw Spanjaard. - Ze zijn gekomen om de schuilplaatsen van Alvin te zien, snap je. De ‘general’ ging hen voor. Op de gang opende zij de kastdeur en zag de ruimte mudvol. - Och, dat is jammer... - Geen nood - ik zet het er even uit, zei ik en trotseerde Mauds hoge wenkbrauwen. - Come on, zei Mr. Snow en pakte aan wat ik hem doorgaf. Coba's cabinet was er goed voor. - 't Is zonde... helemaal uit Amerika, lispelde Coba, die haastig voorzieningen trof om haar eigendommen zo goed mogelijk te beschermen. Terwijl mevrouw Spanjaard het luik opentrok, kwam Catolientje met een kaars aandragen. - Look here... look here... Albert, kreet Mrs. Snow, our Alvin was hidden here...!Ga naar voetnoot3 De oude vrouw mat met haar ogen de diepte van het gat en gaf in zulk een tempo haar Amerikaans-Engels weg, dat niemand haar volgen kon. | |
[pagina 128]
| |
- When the Germans came in my house, they stood upon this trap-doorGa naar voetnoot1 zei de ‘general’. - Incredible!Ga naar voetnoot2 Na de schuilplaats in de kast moesten zij naar de zolder, waar het overtollige meubilair van tante Trees wachtte op haar dood. Mr. Snow schoof alles opzij. Zij waren de oceaan overgestoken om Europa te zien en hun eerste gang was naar de vrouwen die haar leven hadden gewaagd om hun zoon asyl te verlenen - naar de plaatsen, waar hij die lange oorlogswinter was verborgen gehouden. De planken waren nooit meer vastgespijkerd. Ik lichtte ze op en wees de schuilplaats waar wij ons koper en ons linnen verborgen hadden. Zij hadden dit ook reeds bij mevrouw Spanjaard gezien, doch bleken onverzadigbaar. Terwijl we daar stonden en ik vertelde hoe we door dit dakraam de voedseldroppende vliegtuigen hadden begroet, hadden we nauwelijks bemerkt dat er nog iemand de zoldertrap was opgeklommen. - General! - To... ben jij het? - Ik trof u niet thuis en hoorde dat u hier was... Mevrouw Spanjaard omhelsde haar; - And this is the lady, who brought your Alvin here...,Ga naar voetnoot3 zei ze stralend. In de Delistraat bleef het draaiorgel lustig doorspelen. Ik keek naar beneden en zag dat Rien Drijver het draaiwiel had overgenomen. Iets voor Rien! De eeuwig impulsieve; er was maar weinig verschil tussen de wijze waarop hij in die rampdagen zich met het vuistrecht had verweerd tegen molest en afbraak en de spontane jongensachtige overmoed waarmee hij nu het wiel draaide om zowel tante Trees te | |
[pagina 129]
| |
huldigen, als nogmaals de bevrijding te vieren van de tyrannie die hij had vervloekt. Mrs. Snow zag Katy Spanjaard aan en gebaarde ernstig met haar zwaar gehoornde face à main; - So these were the houses where our son Alvin was hidden. God bless you general!Ga naar voetnoot1 Ze nam Katy's hand en zei nogmaals nadrukkelijk: - Yours and this were the houses and you were the ‘general’! I shall tell Alvin all about it. He will be happy, for he loves you all...Ga naar voetnoot2 De ironie wilde dat in de trits feestliederen onvermijdelijk het Wilhelmus werd prijsgegeven aan de straat. Ik mocht het Rien Drijver niet aanrekenen, het liep zoals het lopen moest. - Our national anthem...,Ga naar voetnoot3 glimlachte de ‘general’ en veegde een paar tranen weg waarvoor zij zich niet schaamde. Het werd mij binnen te benauwd. Ik liet mij snel langs de trappen naar beneden zakken om mij naar buiten te begeven, waar zich de huis toe kerende gasten met buurtgenoten hadden verenigd rond het pierement. - Lang zal ze leven... lang zal ze leven in de gloria... In de gloria! In - de - glo - ri - a -! Er werd meegezongen en met zakdoeken gezwaaid. Voor de beide hoog-opgeschoven ramen waartussen de vlag woei, stonden tante Trees, Maud, Coba Bot met haar medaille, Catolientje en de ouders van Alvin Snow met de ‘general’ en To Dammers. Aan de overzijde, achter de bomen, lag de boss, Tjeerd Spanjaard, in zijn graf. Door de weinige overgebleven bomen kon Katy het zeker zien. | |
[pagina 130]
| |
Er waren oudere dames die hun ogen veegden; ook ik voelde een vreemde strakke ontroering. Ik keek naar de blauwe stoeprand waar ik de kerven ontdekte van mijn houthakken in de tijd die ook ons leven had gekerfd. Toen ik weer naar boven keek zag ik tante Trees langzaam en plechtig met haar zakdoekje terugwuiven. Het was of zij het lange goede leven dat zij hier geleefd had voor goed vaarwel wuifde.
- Siliakus heeft opdracht van de oude heer Brinkman gekregen om, koste wat het kost, voedsel te bemachtigen voor het personeel. Er vallen steeds meer plaatsen open - de directeur kan het niet aanzien. Er moet iets gedaan worden. Bovendien zijn daar altijd de oncontroleerbare wilde geruchten over wat andere kantoren en andere directies voor hun personeel doen. Je moet de kanalen maar hebben. En het doorzettingsvermogen. Maar als Siliakus na een paar dagen zwerven door weer en wind terugkeert, staat zijn gezicht somber. Het land is afgestroopt; hij heeft met moeite (en veel geld) een paar vrachten winterpeen kunnen kopen met veel klei. Hij weet nu ook een adres voor bloembollen en suikerbieten. Dat gaat met een scheepslading tegelijk. Het bedrag dat hij noemt is fabelachtig hoog, maar daar wordt niet over gesproken. Bij het passeren van de Leidse straatweg heeft hij nu ook de V2 van dichtbij zien opstijgen. Het was een gruwelijk, doch machtig gezicht. Als de vrachten winterpeen in de fietsenhokken zijn gedeponeerd, sluit Siliakus de bewaarplaats af met een groot slot. De volgende dagen komen de vrouwen en kinderen met hun trekkarretjes. Het is een trieste vertoning. Jan Bruins, de jongste bediende, is Siliakus' rechterhand - een kwieke jongen met een opgeruimd humeur. Gelukkig | |
[pagina 131]
| |
dat hij klein van postuur is - niemand geeft hem zeventien. Siliakus heeft zo zijn eigen manier van zaken doen. Hij stapt, met de zekerheid van een ervaren ouderling, ergens de pastorie binnen en vraagt een vertrouwd adres. Straks zit hij met Stikkelorum bij de directeur; hij weet dat er naar hem geluisterd wordt. - En wat denk je er zelf van, zijn die bloembollen te eten? Siliakus heeft op deze vraag gerekend, Hij haalt een paar monsters uit zijn zak. - Het is een kwestie van smaak, Directeur, zegt hij met de ondoorgrondelijkheid van een burgerman die weet dat hij met de rug tegen de muur staat. - Je kunt er koeken van bakken en je kunt ze ook roosteren als een gepofte appel. En de suikerbieten, daar is stroop van te maken. Je kunt ze ook in stukjes snijden en er pap van koken... Op dat moment komt Jan Bruins met de ziekenlijst binnen. Aan de keerzijde wordt de absentielijst bijgehouden van de etenhalers. De hongertochten worden tot diep in het land ondernomen met het altijd dreigende risico dat alles wordt afgenomen in het zicht van de haven. Er zijn vandaag twee zieken bij gekomen: Maalstroom en Rika Spoor. - Dat was te voorzien, knikt Siliakus. Als de oude heer Brinkman hem vragend aanziet, zegt hij: - Oedeem... Dat wordt door Stikkelorum bevestigd. - Denk er om dat ook deze mensen hun portie krijgen. Ook de vrouwen van de krijgsgevangenen en de onderduikers, zegt de heer Brinkman. Er worden nieuwe lijsten aangelegd, steeds weer nieuwe lijsten. Als de sneeuw nu maar eens van de straat verdween! Siliakus schrikt er toch nog van als hij een paar dagen later bezoek krijgt van de schippersknecht die hem komt vertellen dat zijn baas gemolesteerd is. De overval is berekend op een schip met aardappelen en dat viel tegen, | |
[pagina 132]
| |
maar de baas ligt met een hersenschudding in het ziekenhuis. Het loopt juist tegen haar verjaardag als Maud bericht krijgt dat er tachtig kilo bloembollen kunnen worden afgehaald aan de Binckhorsthaven. Hoe moet dat nu weer? Er worden nog steeds razzia's gehouden. Ze is maar voor één ding wezenlijk bezorgd; dat tegen het einde van de oorlog nog een van de jongens gepakt zal worden. De verhoudingen in huis worden, naarmate de nood klimt, strakker. Ook Maud slobberen de kleren om 't lijf en sinds Lex in het ziekenhuis ligt met een stoornis in de nieren en Frouke door het gesjouw naar het ziekenhuis met de dag aftakelt, dreigt ook de energie van Maud uitgeput te raken. - Toch moet ik gaan - ik zal het zelf moeten doen, zucht ze. Pier peinst zijn hoofd suf wat hij voor Mauds verjaardag nog kan klaarmaken. Zo beroerd als nu hebben ze er nog niet voorgestaan. Ook de nero raakt weer op. Het is een heel eind naar Monster. Hij hoopt dat Maud zal toestemmen dat hij, met zijn nieuwe papieren, compleet mèt ausweis, nog een keer met haar meegaat in het hol van de leeuw, want het Westland is nu ook al afgesloten. Daar komt niets meer uit. Maar een hele dag buiten en dan met Maud... Hij kan zich voor het ogenblik geen groter geluk indenken, als over deze zonnige gedachte niet altijd de schaduw viel van die slome Gerben met zijn filosofische bespiegelingen. Er zijn tijden dat hij Gerben van Beusekom voor geen cent vertrouwt. Wat er deze winter tussen Gerben en Maud is voorgevallen weet hij niet. Ik ben jaloers, denkt hij. Goed - jaloers dan maar.
Op Mauds verjaardag komt er toch nog wat aanloop. Ze zitten achter, in de kamer van Gerben en Pier rond | |
[pagina 133]
| |
het noodkacheltje dat Pier uit de keuken heeft gehaald. Hij heeft er een ijzeren plaat achter gefabriceerd, daar liggen nu bloembollen op te roosteren. Tussen het frame van haar fiets heeft Maud de tachtig kilo gehaald van de Binckhorst, voetje voor voetje, over de sneeuwbevroren weg. Pier heeft er koeken van gebakken, maar Maud kan aan de zoete smaak niet wennen en eet ze liever geroosterd, uit de hand. - Kijk, hier heb ik een hele mooie en goudbruin, zegt Pier. Hij biedt er Erik Hopman een aan die even met een smoesje kwam aanlopen. Pier heeft er een jongensachtig genoegen in als Hopman met een gesmoorde vloek zijn vingers brandt Erik zet er de tanden in zo bedachtzaam als een hond die de zaak niet vertrouwt. - We waren juist bezig, zegt Pier - met de samenstelling van een nieuw menu voor het buitentje dat ik na de oorlog ga exploiteren. - Alleen of met een vrouw? vraagt Erik. - Ik heb een heel goede chatelaine op het oog, laat dat aan mij over. - We gaan er allemaal logeren - het wordt een intiem geval, hoogstens vijftien personen, verklapt Gerben. - Een luizig plan jô, ergens op de Veluwe of zo... zegt To enthousiast. - Misschien beter in Bilthoven, dat is gemakkelijker te bereiken voor de week-enden, stelt Maud voor. - Luister, zegt Pier, die met zorg de bollen op de plaat nakijkt. - Hè ja, laten we er nog even op doorgaan, stelt Maud voor. Zij heeft opgezien tegen de trieste vertoning van deze verjaardag, maar is vandaag opnieuw gesterkt door een groeiend besef van lotsverbondenheid. Gerben werpt nog wat takken op het vuur. Het wordt behagelijk warm. - Nou - waar waren we gebleven... o ja, bij de Engelse | |
[pagina 134]
| |
macaroni, hè? Daar gaat-is dan: Je legt de gaargekookte macaroni in lagen in de stoofpot, nadat de bodem bedekt is met plakken bacon. Dan weer een laagje macaroni, een laag gesneden cornedbeef, dan weer macaroni, dan in blokjes gesneden ham en dan nòg es macaroni. Het geheel overgieten met een pittige kerriesaus bereid uit in olie lichtbruin gebakken uien, meel en bouillon, met een scheut rode wijn. De schotel afdekken met fijn gesneden tomaten of selderie. - Niet gek, hè, zegt Maud tegen Feekes. - 't Is een beetje vreemd kostje, maar ze mogen 't me voorzetten... - Nou ja, zegt Pier, - ik heb ook wel wat anders. Wat denk je van Elzasser Rode kool? - Hè ja, dat ruikt zo lekker. Toe maar, Pier. - Nou... de rode kool heel fijn snipperen en gaar stoven in de stoofpot, zeker 2 à 3 uur, het liefst in ganzevet, samen met een gesnipperde ui, een paar glazen rode wijn en flink wat kruiden. Daar bovenop goed gebraden varkenslapjes of karbonade en bloemige aardappelen. - Lus je nog peultjes? vraagt Hopman met een grijns. - En wat moet dat kosten? meesmuilt Feekes. - Wie praat er nou over kosten, als je lekker wilt eten... Het hoeft heus niet zo duur te zijn. Het idiote is dat de Hollander steevast gehecht blijft aan de menu's van zijn Hollandse grootmoeder. Een stoofpot is een heerlijk ding... Er gaat niets, maar dan ook niets van de geur en de smaak verloren... - Wil je er dan een soort pension van maken? vraagt Erik. - Ja - maar dan in 't betere genre. - Jammer voor ons. - Ik verwacht na de oorlog grote belangstelling voor zo iets. Het moet een attractief ding worden. Het plan heeft hem te pakken. Hij is een en al stoofpot, meesmuilt Gerben. | |
[pagina 135]
| |
- Enig hoor! vindt To Dammers. - Ik zal er propaganda voor maken. Heb je er al een naam voor? - Ik wil 't gewoon ‘De Stoofpot’ noemen, zou dat gek zijn? - Welnee, jô, dat klinkt bèst. Ik wist niet, dat jij zo'n keukenpiet was... - O, ik heb altijd van koken en bakken gehouden. Als kleine jongen stond ik al in de pannetjes te roeren bij mijn moeder in de keuken. En op verjaardagen mocht ik altijd zelf iets lekkers klaar maken. - 't Is een gave, hè, zegt Maud wijsgerig. - Ik zou er geen biet van terechtbrengen, dat weet ik wel. Je moet er geduld voor hebben, vindt Gerben. - En centen, zegt Erik, vergeet dat niet. - Die ouwe Franse koks, hè, die verstonden ook de kunst, hoor, vertelt Pier. - Nog één menu'tje, jongens? - O ja, we zijn nog niet verzadigd - ga je gang maar... - Ik heb nog één recept. Dat is Fricassée van kip met rode wijn. Je neemt een malse poularde, hè, en snijdt die aan stukken. Hals, poten en afsnijdsels braad je met een stukje boter, gesnipperde ui, wortel en selderie bruin. Dan wat tijm, laurier, pitje loflook en wat peper toe. Het geheel wordt vermengd met een halve liter heel goede rode wijn. Dan snijden we het borstspek in reepjes en bakken dat uit. Laat daarin een partijtje sjalotjes met boter bruinen. Voeg er 200 gram in schijven gesneden champignons aan toe en laat deze een poosje meefruiten en doe er dan de gezouten en gepeperde kip bij. Bruin ook deze, neem ze uit de pan en giet er een glas rode wijn bij. Laat dat tot ⅔ indampen, waarna je er de bruine saus, gemaakt van de afsnijdsels, bij doet... - Ik ruik het al, zegt Feekes. - Stil even... we gieten er nog een flinke eetlepel cognac bij, dan de kip weer in de stoofpot en een uur lang zachtjes laten doorsudderen. Tot slot drukken we de rauwe lever door een zeef, verdunnen de puree met het | |
[pagina 136]
| |
bloed van de kip waarbij een scheutje wijn ia gedaan om het niet te laten stollen. Verwarm dan de saus, giet er de leverpuree bij en giet ze over de stukken kip... - Heb je het kunnen volgen, To? lacht Maud. - O ja, ik zag het voor me. Het water loopt me in de mond... - Het is een bekend recept van Prosper Montagné en werd veel geserveerd in het beroemde kleine Parijse eethuis: ‘Le coq en pôte’. Ik heb het gegeten, het was echt een hazepeper-aroma, zegt Pier met een ernstig gezicht. - Het is ook wel iets om stil van te worden in onze omstandigheden... zucht Maud. - Kom, meneer Hopman... laten we ona maar troosten... neem er nog eentje. Ze reikt hem een met zorg geroosterde bloembol en legt nieuwe voorraad op de kachel. - Als ik vragen mag... zegt Feekes met een benepen gezicht, - laxeren die dingen erg? - Absoluut ongevaarlijk hoor, stelt To hun gerust met het overwicht van een verpleegster. - Zeg jongens, vóór ik weg ga, moet ik jullie toch ook nog even laten smullen. Vandaag heb ik toch zoíets meegemaakt in de Balistraat. Ik heb daar een ouwe heer, hè? - O ja, To? - Doe niet zo gek... maar goed... daar rook het toch zó zalig naar gebraden vlees... Ik dorst niks te vragen, hè... maar toen ik z'n vrouw geholpen had, kon ik niet nalaten m'n neus op te halen bij de keukendeur. Hij wenkte me binnen. En daar stond in een ronde ijzeren pan zo iets verrukkelijks te sudderen... Kleine balletjes vlees. Nou, u hebt prima relaties hoor, zei ik. Hij lachte maar zo'n beetje en prikte met een vork een paar balletjes op een schoteltje. Je begrijpt, dat sloeg ik niet af, hè. Het was best genoeglijk bij dat ouwe baasje in de keuken. Ik ging op het aanrecht zitten met het schoteltje onder m'n neus... Een smáákje... net wild! Ik heb maar niet | |
[pagina 137]
| |
gevraagd waar hij dat heerlijks vandaan had. Zeker een slager in de familie, dacht ik. Toen ik het verhaal aan zuster Snel vertelde, zei ze: - O, ben je dáár geweest, je wist zeker niet, dat mussen zo lekker smaken, hè? - Wàt zegt u...? vroeg ik. - Ja zeker... zei ze, - die man vangt sinds jaar en dag alle mussen die in zijn tuin komen, daar is hij bedreven in. Hij plukt ze en maakt er kleine balletjes van. Ja - akelig, hè. Toch is 't zo. - O jàkkes! hè bah... wat gemeen! barst Maud los. - Waarom eigenlijk gemeen? vraagt Feekes. Het is hem aan te zien, dat het hem beter zou smaken dan geroosterde bloembollen.
Wanneer Maud op een koude Februarimorgen in de Bankastraat wordt opgehouden door luchtalarm, ontmoet ze Irma Vromans. Ze schuilen in een winkelportiek. - Het is gelukt, hoor, we hebben een huis, zegt Irma. - Waar? - In het Bezuidenhout - het kon zo niet langer. Je weet, hoe Wout er aan toe is. Hij kon er niet meer tegen op. Die uitbouw, dat was al niet veel - maar nu - alle ramen geblindeerd - overal tocht en vocht. Het huis is na al die inslagen een spelonk geworden... Ik heb een étage gevonden, wel inwonend natuurlijk, maar met een vrije keuken en een zonnig balcon. - Het zal nòg stiller worden, als jullie ook weg zijn... Ik heb altijd zo genoten van je daktuintje, Irma. Zoals jij met Jobsgeduld je bloemen verzorgde op dat kleine plekje waar je de zon had... Heerlijk voor je, een zonnig balcon. Dat is aan jou besteed, kind. - En jullie? vraagt Irma. - Niets kunnen vinden... wij blijven maar zitten... - Deze buurt is een verschrikking geworden... de meeste mensen zijn broodmager van angst voor die V2. Elke | |
[pagina 138]
| |
andere buurt lijkt me een oase. Als we eerst maar weer eens rustig kunnen slapen... - Als er nu maar eens een eind aan kwam, zegt Maud. Op dat ogenblik zien ze zuster Snel aankomen. - Zwarigheden? zegt Maud, als ze ziet, hoe ontdaan de zuster is. - Dat is voor de derde maal in deze maand dat ik een patiënt dood aan tref. O - die alleenwonenden... Verleden week een man in de Frederikstraat. Hij moest zeker al dágen dood zijn. Helemaal blauw en opgezet. Hij lag voorover in bed. En vanmorgen in de Riouwstraat - niet te geloven! Een vrouw - met een suikerbiet op tafel. Ze zat in haar stoel - gewoonweg uitgeteerd. En kisten zijn er ook al niet meer. 't Gaat zo maar in een laken op een bakfiets. Als het nog lang duurt - nee - ik moet er niet aan denken... Kom - ik heb geen tijd te verliezen... - Als ik iets doen kan, zegt Maud, verslagen. - Ach jij... je hebt al genoeg om je heen, weert zuster Snel. - Irma, zeg es eerlijk... ben je al al door je rogge heen? vraagt Maud dringend, als zuster Snel weg is. - Zo goed als... - Wanneer ga je over? - Maandag... - Laat de jongens dan nog eens om beurten komen eten, zegt Maud. - Als 't kàn, graag... - Alles veilig... Kom... ik moet gauw naar huis.
Als de kalender 1 Maart aanwijst, begint Pier weer over het Westland. - De vorst zal nu de grond wel uit zijn, Maud. - Dat denk ik ook wel. - 't Zou me niet verwonderen of ook de nero is al lang de grond uit, zegt Gerben somber. | |
[pagina 139]
| |
- Leeuwen en beren op de weg, hoont Pier. Het is Gerben toevertrouwd overal direct de domper op te zetten, maar Pier laat zich niet ontmoedigen en zeker niet door Gerben, die het natuurlijk niet hebben kan dat hij er met Maud een hele dag tussen uit trekt. - Wat denk je van Zaterdag, Maud? - Hoe staat het met de fietsen? - O, die heb ik al nagezien. - Wat een ijver, wat een ijver... meesmuilt Gerben. - Zeg maar gerust dat je jaloers bent, bijt Pier. Maar dat is toch, zo hard op, net iets teveel gezegd. - Zou ik niet jaloers mogen zijn op iemand die zich op straat durft te vertonen? Ik stik hier zo langzamerhand, als je 't weten wilt. - Hoe heb ik het nou met jullie? valt Maud geprikkeld uit. Gerben springt op: - Duizend maal vergeving geliefde hospita... Ook Pier blijft niet achter en stelt zich demonstratief aan de andere zijde van Maud op. - Abuis... helemaal abuis... geef ons maar een opdoffer..., toe dan... toe dan... Maud, die op punt stond in tranen uit te breken, hikt plotseling een zenuwlach. - Gekke idioten, die jullie zijn... ga weg... ga wèg... Maar Gerben en Pier hebben ieder een hand van Maud veroverd waarmee ze zich om de oren slaan. - Au... au... gemene kerels die jullie zijn... - Mogen we het afzoenen? vleit Pier. Dan komt Catolientje de trap afhollen. - Hé... wat moet dat hier? Ze springt tussen de jongens in en vecht Maud vrij. Dan is de spanning gebroken.
Zaterdagmorgen vroeg trekken ze er heen. De ochtend is koel en de hemel bedekt. Toch zit er iets in de lucht van een belofte. Voorjaar - lente, nieuwe hoop... | |
[pagina 140]
| |
- Drie Maart vandaag, zegt Maud. - De verjaardag van mijn vader. Gelukkig dat hij dit allemaal niet meer heeft beleefd... De grote trek naar het Westland is afgelopen. Ook het Zuid-Hollands glasdistrict is vesting geworden. Bij alle toegangswegen staat de bezetter en controleert de papieren. Maud is nerveus, doch Pier stelt haar gerust. De contrôle bij de Leugenbrug valt mee en ongehinderd komen ze in Monster. Ze horen dat 's-Gravenzande veel te lijden heeft. Veel mannen zijn weggevoerd en overal is de ravage van de tankgracht. Op het eiland Rozenburg moet het nog veel erger zijn. Dat is één grote bunkerstelling geworden. De Atlantik Wall - van Spanje tot Noorwegen... Terwijl ze de grond losmaken en er de lange stengels uittrekken horen ze in de verte het geluid van vallende bommen. Het is weer bar de laatste veertien dagen. De geallieerde vliegers zoeken hardnekkig naar de startplaatsen van de V2. Daar wordt het Bezuidenhout de dupe van. - Die arme Irma en Wout... zegt Maud. - Nou hebben ze daar weer de angst... - Kijk... wijst Pier. - Wat komt daar nou voor een ding aan... Ook de tuinders blijven kijken. Zij vertellen dat het een VI is, een onbemand vliegtuigje, dat op Antwerpen wordt afgestuurd. Het maakt het geluid van een rammelende taxi. - Zullen we even rusten? vraagt Maud. Ze leunen tegen het schuurtje. Pier schilt een paar nero's. De hemel is grijs. In de verte zien ze vliegtuigen boven Den Haag. De vallende bommen klinken als een ver onweer. Het is of Pier zich vandaag kan afsluiten van het leed. Hij kijkt naar het Westen en wendt de blik van de stad af. Ze zitten naast elkaar en zwijgen. Wat is het hier goed..., denkt Pier. Hij heeft wat kleur op zijn wangen | |
[pagina 141]
| |
gekregen van het werken. Maar als hij naar Maud kijkt, schrikt hij toch wel even. Wat is ze mager geworden, maar wat is ze lief. Het ontroert hem tot in de botten dat ze hem vandaag zo goed gezind is. Pier begrijpt het wel - ze kan niet anders doen dan ze doet. Maud zit tussen twee vuren. Straks, als er vrede is, zal ze kiezen. Dan zal hij zijn eerlijke kans wagen. Ze weet van zijn plannen. Misschien zal het een verbouwde boerderij zijn, misschien een grote bungalow... maar het zal iets eigens zijn, iets aparts, dat de moeite waard zal zijn om samen voor te leven... - Als ik er toch aan denk, waagt hij, dat ik na de oorlog m'n vleugels weer vrij zal kunnen uitslaan... Stel je voor, Maud, ergens in de buurt van Nunspeet... enfin... je kent mijn verhaal hè, zegt hij goedig. - Niet meer naar kantoor... 's morgens op je gemak naar het dorp om een en ander in te slaan. Achter het huis een paar eenden de nek omdraaien... - En dan lekker in de stoofpot, hè Pier? lacht Maud en ze denkt: Ach kereltje, wat wachten jou nog een teleurstellingen... Ik zou het je allemaal zo graag gunnen... Ik zou zelf best tevreden met jou zijn. Je zult een gezonde, opgeruimde, zorgvolle levenskameraad zijn... een schat van een jonge vader... Maar daarom ben je nog niet voor mij bestemd... Ik zoek het hoger... ik ben er een van het type dat de risico loopt het deksel op de neus te krijgen. En zo maken wij elkaar het leven maar moeilijk, moeilijk... Wat zou er eenvoudiger zijn dan hier, onder deze grijze hemel, waar wij met elkaar opwerken en de spade in de grond steken om er het kostelijkst voedsel uit de grond te trekken, om hier, buiten de benauwdheid van de dichtgespijkerde vogelkooi die ons huis geworden is, elkaar toe te vallen met een trouwbelofte. Maar ik weet heel zeker, beste Pier, dat het mij zou opbreken, later. En dan zou jij toch ook niet gelukkig | |
[pagina 142]
| |
zijn. Wij verschillen te veel om een harmonisch paar te vormen. Al lijkt het nu dat we elkaar zo nabij zijn op het smalle front waarop wij samen vechten... - Kom meisje - zegt Pier. Je zit daar wel lekker te dromen maar daar kan de stoofpot niet van pruttelen... Nog een klein rukje... dan gaan we op huis aan. De vracht zal anders zwaar genoeg worden... Ze nemen geen risico en gaan tegen de avond de lange omweg over Delft terug. Er wordt niet meer gesproken. Ik heb een gebroken rug, denkt Maud. De zak nero achterop begint te werken; ze zit ongemakkelijk, doch rijdt door als ze bemerkt dat ze achterraakt. In een kromming van de weg ziet ze het aanhangwagentje van Pier verdwijnen, het bungelt in de bocht van de weg. Als ze zelf de hoek omslaat ziet ze hem opeens bij een boom staan prutsen aan het karretje dat door de wielen is gezakt. Het is nog een heel eind van Rijswijk naar de Archipel. Ook dat nog. Neen - ze ziet het al - het wagentje is niet meer te redden. Dat wordt lopen met een extra zwaarbeladen fiets... Nu moet er toch een eind aan komen, denkt Maud onder het voortzeulen. Er moet toch een eind aan komen, want ik kan niet meer. In Rijswijk horen ze voor het eerst dat het Bezuidenhout is verwoest. - Nee... nee... dat kan niet waar zijn, zucht Maud. Haar gezicht is nu smal en heel wit. - Tja... zegt Pier... de laatste stuiptrekkingen... Hij kijkt bezorgd naar Maud of ze het nog houden zal. Ik wou dat ik je kon dragen, denkt hij. - Hoe zal het met Wout en Irma zijn. Ach God... hoe vreselijk. Maud is er vandaag even bovenuit geweest, maar nu komt al het leed weer dreigend op haar aan. Een gevoel van grote onrust geeft haar opeens nieuwe krachten. | |
[pagina 143]
| |
Ze voelt nauwelijke haar vermoeidheid meer. Als ze thuis komen, zijn er al bijzonderheden bekend. Van het Bezuidenhout is niet veel meer over dan een rokende, smeulende puinhoop. - Ik moet er heen, zegt ze de volgende morgen. - Misschien kan ik iets voor Irma doen. Als ze buiten komt, ziet ze de familie Siliakus naar de kerk gaan. Dat zullen ze nog doen op de dag van het laatste oordeel, denkt ze wrang. Als ze een goed uur later weer thuis komt, is ze nauwelijks in staat iets te vertellen. Ze heeft teveel gehoord over de panische vlucht in de richting van Voorburg. - En Irma? vraagt Gerben, met sombere voorgevoelens. - Haar huis is uitgebrand. Overal zie je de mensen zoeken in de puinhopen. Ik hoop, dat ze hebben kunnen vluchten... Eer het avond is, komt Feekes met nadere berichten. Irma en de kinderen zijn opgenomen in Leidsendam. Feekes weet nog meer bijzonderheden, doch aarzelt om die te vertellen. Maar als hun ogen nog vragen naar het hoe, zegt hij: - Op een of andere manier had meneer Vromans een handwagen gekregen. Bij 't naar buiten dragen van de bedden was hij door een granaatscherf getroffen. Irma legde hem op de wagen - de jongens hielpen mee duwen. Iedere straat was versperd door rook en brand en overal vielen nog bommen. Zo zijn ze naar Voorburg gevlucht. Onderweg moet hij gestorven zijn... Het is stil in de kamer. De korte mededelingen van Feekes hebben gruwelijke visioenen opgeroepen. Gerben zit met het hoofd in de handen; de ogen afgewend. Kan er nog meer bij? Is het nog niet genoeg? Is de maat nog niet vol?
Als het wittebrood en de margarine uit Zweden worden uitgedeeld, sluit de oude Feekes zich op. Hij trekt zich terug in zijn hol en streelt met zijn magere oude mannen- | |
[pagina 144]
| |
hand over de goudbruine korst. Als hij het broodmes er in zet, graait hij begerig de kruimels bijeen - die proeft hij vooruit. Wanneer er twee boterhammen gesmeerd voor hem liggen, is er een dierlijk grommen in zijn keel. Dan éét hij en sluit soms bij het proeven de ogen in diep genot.
Het gaat er maar om, op een of andere manier het leven te rekken, deze laatste maanden, want de geallieerden zijn reeds diep in Duitsland doorgedrongen. Van het Oosten uit drijven de Russen de vijand terug. Al vliegen nog dag en nacht de monsterprojectielen naar Londen - het is voor een verloren zaak. Hoe moet het toch gaan met de vesting Holland? Grote stukken van het Oostelijk deel van Nederland zijn reeds bevrijd en het Westen sterft de hongerdood. Catolientje gaat iedere dag met haar pannetje naar de Malakkakapel. Er is geen moeder in de Archipelbuurt voor wie het I.K.B. niet een gezegende klank heeft gekregen. Maar de pap wordt zo dun - ook daar wordt een bijna wanhopige strijd gestreden om de kinderen in het leven te behouden. Soms komt Catolientje na lang wachten bleekjes terug met de boodschap dat het eten niet gekomen is. Dan probeert ze het een uur later nog eens.
- Er zal nog zwaar gevochten worden eer wij one overgeven, zeggen de Duitse officieren tegen Halbertsma, de directeur van de begraafplaats. - De stelling Holland is nog niet van zins te capituleren... Halbertsma knikt maar eens - hij heeft hier zo het een en ander meegemaakt tijdens de oorlog en is niet gewend te kruipen voor deze heren. Niettemin wordt hij gesommeerd in Scheveningen noodgraven aan te leggen, als voorzorg. Wat een onzekerheid. Ook de ondergrondse roert zich | |
[pagina 145]
| |
geducht. Er circuleert een bericht, dat de Amerikanen en Engelsen Nederland van uit de lucht willen provianderen. Het lijkt een belachelijk plan. Echt Amerikaans. Wat doe je voor oedeem-benen? Lex Broos, magerder uit het Ziekenhuis terug dan hij er heenging, kan haast niet meer in zijn schoenen en Gerben ziet zo geel - zo geel als saffraan. Maud kijkt tersluiks naar hem. Het komt er nu maar op aan het einde van de oorlog te halen. Sedert de toevoerwegen voor de V projectielen blijkbaar door de steeds verder in Duitsland doordringende geallieerden zijn afgesneden, is er een vreemde, bijna blij-makende rust over de Archipel gedaald. Elke zonnige voorjaarsdag voedt de hoop. - Die dingen komen niet meer, zegt Maud met een korte hoofdknik in de richting van Wassenaar. Eerst nu beginnen ze er iets van te beseffen dat ook de angst hen mager heeft gemaakt. - Nee... maar wat moeten we hier, met al die Duitsers in het Westen... Gerben is er niet gerust op. Als die lui gaan schieten uit hun bunkers... Maar dokter Veltman, die monter de trappen opklimt om Lex Broos moed in te spreken, voorspelt een volledige capitulatie, zonder bloedvergieten. Als hij weg is, praten Gerben en Maud nog even na. - Jô... zegt ze. - Als dat eens waar was... Het plotselinge licht in haar ogen ontroert hem, maar hij raakt haar niet meer aan. De ondervoeding heeft het leven der zinnen gedoofd - alleen de ogen staan nog vreemd helder, want de geest is nog ongebroken. Sinds Gerben een keer getuige is geweest van Piers hunker naar Mauds liefde en hij sedertdien in onzekerheid leeft wat er tussen Pier en Maud is voorgevallen, is er in de verhouding tussen de beide mannen een verkoeling ontstaan. | |
[pagina 146]
| |
Het zijn strakke dagen als de maand April ten einde loopt. Het parool is: vroeg naar bed en lang blijven liggen. Zo weinig mogelijk beweging nemen - dat houdt het hongerbeest in bedwang. Wat kan een mens met weinig voedsel in leven blijven! - Maar ook niet meer dan in leven! zegt Pier, die zijn uiterste best blijft doen om nog iets eetbaars klaar te maken. Goddank hebben ze nog wat mais. Maar meer dan één sneedje brood per dag is er niet. Ook de bloembollen zijn op. Er zijn nog wat suikerbieten. Het is gemeen koud weer. De oorlog loopt ten einde, maar zal het niet te laat zijn?
Voor Alvin Snow moet door de ondergrondse een ander adres worden gezocht, want met de boss is het niet in orde. De bevrijding laat net iets te lang op zich wachten voor Tjeerd Spanjaard. Hij krijgt soms onverhoeds een aanval van onbeheerste woede. In plaats van houtjeshakken splijt hij op een morgen de mahoniehouten tafel. Katy poogt hem te kalmeren, maar Wanneer hij ook tegen Alvin gaat schreeuwen, wordt ze toch ongerust dat ze in het zicht van de haven zullen stranden. Teveel heeft de boss op Radio Oranje vertrouwd. Hij kan geen uitstel meer gedogen. Er moet verraad in het spel zijn - begrijp je dat dan niet, Katy? Verraad! Ik zeg verraad! Ik vertrouw geen mens meer - verraad in eigen gelederen...! Als hij het woord bevrijding hoort, begint hij te honen. Katy is nog nooit echt bang geweest, maar nu Tjeerds verstand beneveld wordt - nu ze hem niet meer kan bereiken, groeit de angst voor iets vreselijks, iets dat onherstelbaar zal zijn. Ze moet hem reeds uit de weg gaan en met haar ogen bedwingen. - Het gaat mis met de boss, general, zegt To bezorgd. - Ach God, moet dat nu voor ons het einde zijn, klaagt | |
[pagina 147]
| |
Katy, terwijl ze haar hand op To's schouder laat rusten. - Moed gehouden, general. Zes weken in een kliniek doen wonderen bij de boss... Dan staat hij plots in de deuropening met ogen vol haat. - En jou vertrouw ik ook niet, net zo min als die Amerikaan, schreeuwt hij tegen To. - We zijn belogen en bedrogen, begrijp je dat? Diezelfde avond brengt To Alvin bij Maud. Het is voor de tweede maal dat hij hier tijdelijk wordt ondergebracht. - I am sorry, zegt Alvin. Ach, wat ziet die jongen er vaal uit. Nog even de tanden op elkaar, my boy. Goddank krijgt hij zijn rantsoen mee. Dat blijkt meer te zijn dan een burgerrantsoen. De ondergrondse heeft Alvin niet in de steek gelaten.
Maud loopt de hele buurt af om iets los te krijgen voor Catolientje, die zo'n trek in bessensap heeft. Ze is koortsig, maar er is niets, niets. In een trommeltje vindt Pier nog vier schijfjes gedroogde appel. Hij staat er mee in zijn hand - oppassen nu, want de tranen branden achter zijn ogen. Zondagmiddag roept Maud plots langs de zoldertrap naar beneden: - Kom es gauw boven! Daar zijn de vliegtuigen! Gerben ia met een paar sprongen boven. Hij kijkt even en rent dan terug naar het kabinet waar Catolientje ligt. - Wil je béter worden? Kom mee dan! Ze kijkt hem koortsig opgewonden aan. Dan slaat hij een deken om haar heen en draagt haar de trap op. Ze is zo licht als een veertje geworden - dat magere Catolientje. - Kijk, kijk... hij tilt haar voor het dakraam. Met daverende motoren cirkelen grote zwarte vogels tegen de grauwe wolken. - Daar zijn ze... daar zijn ze... juicht Catolientje. - En er wordt niet geschoten. Er wordt niet geschoten! - Kijk - | |
[pagina 148]
| |
o kijk al die zwarte stippen... ze gooien pakketjes uit... En dan kruipt het bloed waar het niet gaan kan. Catolientje maakt zich los uit Gerbens armen en omhelst haar vader, die, het magere lijf gehuld in de slobberige kamerjas, zijn ogen beschut met de hand om zijn ontroering te verbergen. Alvin Snow bijt heftig op zijn lippen. Ja, de bevrijding is in aantocht... Aan de achterkant zien ze plotseling Tjeerd Spanjaard zijn grijze hoofd uit het dakraam steken en een vlag ontrollen. Hij zwaait... zwaait... ondersteund door de general... Gerben ziet Maud aan. Het is een krachtproef voor de boss. Katy heeft blijkbaar alles op alles gezet.
Als er gebeld wordt, staat Feekes op de trap: - Nou... wat heb ik gezegd? Maak nou alles op wat je in huis hebt... - Dat is gauw gebeurd man, zegt Pier. Toch duurt het nog martelend lang eer de capitulatie een feit is. Het is al Vrijdagavond geworden als ze, tegen negen uur, plotseling gejuich horen in de Riouwstraat. Maud rent de straat op en komt hijgend terug. - Bevrijd...! Bevrijd...! Ze hebben volledig gecapituleerd... - Wat zeg je - hier ook? Hier ook? - Ja... we zijn vrij... vrij... kom naar buiten, jongens - er is feest in de Riouwstraat... Zelfs Catolientje staat bibberend achter de deur. Maar dat is te erg. Er staat een harde, koude wind. Maud brengt Catolientje naar boven en gooit Gerben een jas toe; ze weet, hoe vatbaar hij is. Maar dan werpen zij zich in de dansende, hossende kring die een groot straatvuur heeft ontstoken van de verduisteringsgordijnen. - Vrij... vrij... vrij...! | |
[pagina 149]
| |
Het is een korte, hevige ontlading. Spoedig is de straat weer uitgestorven. Als ze binnen zijn, vallen Maud en To elkaar om de hals. Verwonderd ziet Pier toe, want het is de eerste maal dat hij Maud in tranen ziet.
Het weer is omgeslagen. De Hagenaars leven van zon en van hoop. Eten is er niet meer, maar de uitdeling zal toch wel ééns komen! Met een groepje - Lex tussen hen in - wandelen ze in de zon naar het Paleis, waar een bloemenmozaïek wordt gevormd. Is er iets heerlijkers te bedenken dan dit drentelen in het zonnige Noordeinde - in een bevrijde stad? Als ze terugkomen staat op het Bankaplein een draaiorgel te spelen. Maud geeft To een arm. - Nou wordt het weer goed... heerlijk dat draaiorgel... zegt ze. - Ik geef die vent een gulden... zegt To stralend. Als ze de Batjanstraat doorkomen, zien ze een militaire ziekenauto voor het huis van de general staan. Dat slaat de stemming neer. Er komen Canadese Rode Kruis soldaten de trap af. - Ach, hoe vreselijk... zegt Maud. God, wil hem nog sparen, bidt ze. In een deken gehuld loopt de boss tussen de soldaten in. - Nou het te laat is, hè ...Nou het te láát is...! schreeuwt hij. Zijn grijze haren wapperen in de voorjaarswind. Dit wordt dus het einde van Tjeerd Spanjaard. Want eer Nederland veertien dagen is bevrijd, staan ze op een stralende Meidag rond zijn graf, dat dicht aan de Delistraat ligt. - Hij was een moedig mens, een echte Vaderlander, zegt Katy snikkend, als ze weer thuis zijn. - Maar de bevrijding is voor hem te laat gekomen - Arme Tjeerd... De stralende zon doet haar pijn. Ze denkt: nooit zullen we later samen kunnen praten over deze tijd. Wat is het stil in huis. | |
[pagina 150]
| |
Als ze voor het raam staat kan ze door het jonge groen van de weinige gespaarde bomen het graf zien waarin hij is neergelegd. - Een van de velen, general... zegt To, die achter haar staat. Dan zwijgen ze samen. |
|