- Ik kom je Tweede Pinketerdag halen om bij Houtmeyers te zitten, schreeuwde hij veel te luid aan haar oor.
- Liever bij Seinpost, zegt ze. - Jammer dat de Pier er niet meer is, Herbert.
- Je wordt honderd, Trees! galmde hij.
Ze schudde nu toch van neen. - Ik ben niet doof hoor! - Ik wel, dat is gemakkelijk, op onze leeftijd...
- Ik zie je veel te weinig, pruilde ze.
Hij streek zijn grijze knevel op en begon aanstonds Catolientje het hof te maken.
- Hoe vind je die twee ouwetjes... heerlijk, hè? kirde Toet Zij sprak met de gemeenzaamheid van iemand die, na een langdurige visite, onverhoeds begint te tutoyeren. Toen bleek, dat het echtpaar Hopman nog geen aanstalten maakte om te vertrekken, zag ik mij genoodzaakt het gesprek met hen gaande te houden. Er was vanmiddag zoveel aan oude herinneringen losgewoeld dat het mij weinig moeite kostte een aanknopingspunt te vinden aan het verleden. Ik herinnerde mij trouwens nog al te goed de ochtend die ik in zijn gezelschap had doorgebracht in het beruchte huisvestingsbureau in de Trompstraat. Dat was nà de inslag van 25 Januari 1945. Onze huizen waren er ellendig aan toe, doch, vergeleken bij de tientallen slachtoffers wier woningen waren ‘doorgeblazen’, waren wij er nog vrij goed afgekomen. Ik verdacht hem er toentertijd van dat hij de ramp als een welkome gelegenheid aangreep om er beter van te worden.
- Woont u nog altijd in dat huis dat u toen gekregen hebt? vroeg ik, iets meer toeschietelijk.
Hij knikte. - Wis en waarachtig... ik heb dat huis nog.., zei hij.
Hij is nog precies dezelfde, dacht ik. In gedachten zat ik weer naast hem in de wachtkamer van dat huis der zuchten...