- Weet je wat ik zo aardig vind, zei Marjan tegen Hugo. - Dat die kinderen en kleinkinderen van Willem en Agaath zo helemaal in de lijn van hun ouders zijn gebleven en toch op een bepaalde manier afstand hebben genomen door een eigen manier van leven.
- En dank zij een zekere galgenhumor van de jongste generatie... Verkijk je daar niet op...
De suitedeuren werden opengeschoven. Het programma bestond uit een gesproken en gezongen dialoog tussen twee generaties. Er ging een daverend gelach op toen de eigen kinderen en aangetrouwden, die nu al de middelbare leeftijd begonnen te bereiken, rond het aftandse orgeltje van Willem Smallegange stonden opgesteld in de kledij van de generatie rondom 1912. De jongens met hoge witte boorden, stijve manchetten, snorren en vatenkwastkuifjes en de meisjes in lange japonnen, de halzen hoog gesloten met knellende baleintjes. Op de voorgrond een troepje jongens en meisjes van deze tijd met spijkerbroek, lange haren en kleurige maillots.
Ze zongen en spraken om beurten.
Er werd fors ingezet: Eén in geest en streven, één in lied en leven, één in daad en woord.
Ja, dat waren die heerlijke zangavondjes op de Duinweg rondom het orgel, als de voorbijgangers bleven staan luisteren.
Boven het orgel hingen de ruw geschetste conterfeitsels van Groen van Prinsterer, Kuyper, Colijn en Jan Schouten. Daar had Maddy voor gezorgd, de artistieke dochter van Jan, die op de academie was.
Veertig jaren schoven terug. Het leek een onmenselijk ver verleden, zelfs voor de ouderen, die twee wereldoorlogen hadden meegemaakt. Voor de jongeren was het alleen maar koddig.
Ons wenkt het beeld der vaad'ren, dat kloek en vroom geslacht...
Kent gij het land, der zee ontrukt?
Stalen vuist en rappe hand, zó is 't volk van Nederland!
Maar het was niet allemaal even stoer. Ook de romantiek kreeg haar deel.
Knaapje zag een roosje staan, roosje op de heide...