- Assurantiekantoor, zei ze.
- Als je die zaak met Keith hebt afgewikkeld kan je bij mij in de zaak komen. Ik heb een representatieve vrouw nodig. Iemand als jij. Alleen maar om mensen te ontvangen.
- Ik weet niet of ik de jongen zal kunnen missen...
- Als hij de aard van zijn vader heeft zal je alleen maar verdriet van hem beleven.
- Hij is ook míjn kind.
- Misschien kan je een regeling treffen dat je hem zo nu en dan nog ziet. Dat kantoorleven is toch niets voor jou. Een aansluipende kanker.
- Dus daarom hebt u mij het bedrijf laten zien?
- De zaak zal hier verder zonder jou ook wel draaien, zei hij kortaf.
- Ik wil er graag over denken... oom.
- En wanneer had dat onderhoud plaats? vroeg Liesbeth, die het verhaal van Betty had aangehoord of ze het in Keulen had horen donderen.
- Twee weken geleden. En ik weet nog niet wat ik moet doen...
Wat moest er van Roy terecht komen?
Toen ze naar bed gingen keken ze nog even naar de jongen die op een luchtbed in de gang lag te slapen. Het kind, altijd weer het kind als slachtoffer. Maar was dat hier wel zo?
Tussen Betty en haar man was een onheelbare tweespalt ontstaan. De jongen trok naar vaders kant.
Alleen maar: Betty had hem onder haar hart gedragen. Een kind der zonde, zouden ze vroeger zeggen. Een zevenmaandskindje had Agaath met een effen gezicht verklaard. (O ja, met Betty ging het wel goed. Die kon zich aardig aanpassen. En ze was helemaal opgenomen in de familie van haar man. Zakenmensen waren het.)
Laat hem die jongen. Ze kon de slaap niet vatten en nam een tabletje. Morgen zou ze naar haar advocaat gaan. Niemand behoefde te weten dat Mr. Audrey Lynholt een oom van haar was. Als Keith en zijn ouders de jongen wilden hebben zouden ze ook voor zijn opvoeding moeten zorgen.