Kinderen en erfgenamen
(1964)–P.J. Risseeuw–
[pagina 132]
| |
Het was hem meegevallen dat Bartha geien scène had gemaakt. Het oude zeer zat te diep om een vergeefse poging te doen vast te houden wat je al niet meer had. De familie sprak er schande van. Hoe was het mogelijk nadat je het dertig jaar bij elkaar had uitgehouden. Ja, dat was het geweest: hij had het uitgehouden. En zij ook. Allemaal terwille van de kinderen en terwille van het fatsoen, de mensen, de zaak en noem maar op. Er was een behoorlijke financiële regeling getroffen en hij was vrij. David had maar één verlangen: na de oorlog grote zaken te gaan doen en Theo, zijn jongste zoon in het bedrijf opnemen. Johan, die stiekemerd, zou wel bij zijn moeder blijven. Een boekenwurm. Theo was linker. Een jongen van wie hij veel verwachtte. David Leenhouts had zich na dolle dinsdag tijdig verdienstelijk gemaakt voor de ondergrondse. Zijn verleden was niet helemaal brandschoon, maar hij kon bewijzen dat hij, ook in het zakendoen, de vijand afbreuk had gedaan. Voor het overige zou je wel gek zijn als je je kans niet waarnam wanneer er iets te verdienen viel. Overal had hij restanten van confectiefabrieken opgekocht. Afknipsels, couponnetjes, stalenboeken, versneden lappen stof, alles was van zijn gading. Hij betaalde contant en had alleen zorgen om de spullen veilig op te bergen. Wat hij met al dat goed wilde wist Greeth alleen. Met zijn zuster had hij altijd op goede voet gestaan. Samen hadden ze de zaak van vader overgenomen en groot gemaakt. Greeth was in haar hart even bezeten van zaken doen als hij, al was ze misschien wat minder hard. Zijn scheidingsplannen had ze beslist afgekeurd. Ze hadden er zelfs woorden om gehad. Hoe kon het anders: Greeth en Harm, dat was een begrip in de familie geweest en nog! En ze waren nog kerks ook. Niet zo fijn als die gereformeerde tak van de Leenhouts, maar toch gelovige mensen. Zoals hij vroeger ook wel was geweest. Het was allemaal afgesleten door het sacherijn in zijn huwelijk. Van samen optrekken was eigenlijk nooit sprake geweest. Hij had zijn zaak en zij haar huishouden. Allebei hun afgod. Er moest gekletst zijn toen hij eens wat lang van huis was | |
[pagina 133]
| |
weggebleven. Sindsdien hadden ze apart geslapen. Om tegen de muur op te vliegen. Eigenlijk trok zijn hart naar het bevrijde Zuiden. Maar tot nu toe had hij geen kans gezien weg te komen. Zo trok hij van plaats tot plaats, overal oude relaties opzoekend en in café's nieuwe contacten zoekend. Het kon nu toch niet lang meer duren, na die fenomenale doorbraak in Duitsland.
Eer hij er erg in had zat hij in H. toch nog tussen twee vuren. Met een troepje voorbijgangers werd hij door een Duitse soldaat een kelder ingejaagd. Het was er schemerig en veel werd er niet gesproken. Het geschut donderde nu van weerszijden en zo nu en dan drong het geluid van haastige voetstappen en harde Duitse bevelen tot hen door. Toen hun ogen aan de schemer gewend waren, kregen de vluchtelingen oog voor elkaar. In de hoek zaten een jongen en een meisje tegen elkaar geleund. Het kon hen niet lang genoeg duren, zo leek het wel. David zat, op behoorlijke afstand, tussen een man met een vuil voorschoot en een goed geklede vrouw van middelbare leeftijd. Het zou een dame kunnen zijn. De man was misschien bakker of slager. De kansen werden gewikt en gewogen. - Die moff'n vecht'n zich liever dood dan dat ze zich overgev'n, zei de man met het voorschoot. - Ik gao es kiek'n... want ik mot nodig naar de bakkerij. Iedereen hoorde aan Davids spraak dat hij uit Holland kwam. Wat meneer hier dan wel deed, zo ver van huus? vroeg de bakker. - Ik ben textielhandelaar, zei David. Mijn klanten zitten in het oosten van het land. - Ik heb uw naam niet goed verstaan... zei de dame naast hem. - Leenhouts, mevrouw. - Uit Den Haag? - U kent onze firma? - Jawel... ik ben van de Weeva Textiel. - Ach, Weeva... hoe is het mogelijk. Voor de oorlog heb- | |
[pagina 134]
| |
ben wij zo prettig zaken gedaan... dat ik u nu onder deze omstandigheden... Davids stem klonk gedempt. Het leek ongepast in deze schuilkelder over zaken te spreken, want het mitrailleurvuur nam weer toe. Alleen de bakker kreeg verlof naar huis te gaan, tussen twee sperrvuren in. Midden in de nacht slopen ze een voor een naar boven om in het verlaten, gehavende huis naar een toilet te zoeken. De jongen van het meisje kwam terug met een deken. Ook David had een deken en een kussen voor de mevrouw van Weeva, wier naam hij nog niet kende. Zelf bleef hij waken, kleumend gehuld in zijn overjas, de ene sigaret na de andere draaiend. Toen het morgenlicht doorschemerde zag hij de jongen en het meisje, de hoofden dicht bijeen, in een rustige slaap. Het stemde hem een ogenblik week. Kon hij zijn leven nog maar eens overdoen en dan weten wat hij nu wist. De liefde trok zich van de oorlog niets aan. Hij was blij dat de nacht voorbij was, want er had veel door zijn gedachten gespookt. Niet voor niets was je dertig jaar getrouwd geweest. Het was niet meer weg te denken uit je leven. Als hij maar kon werken, hard werken, dat was het enige geneesmiddel. Zou Bartha al verhuisd zijn? En waarheen? En de jongens? Hij had voor voldoende mondkost gezorgd en extra levensmiddelenkaarten. Niemand had gevraagd hoe hij er aan kwam. Dat was nooit aan hem gevraagd. Ze pakten maar aan. Alleen Theo had hem soms een knipoog gegeven. Een fijne knul, zo glad als een aal. De mevrouw van Weeva had zich geheel in haar deken gehuld. Haar bontmuts had ze opgehouden, haar gezicht had ze van hem afgewend. Tegen de namiddag kwam de jongen van het meisje, die niet kon laten telkens poolshoogte te nemen, terug met de boodschap dat de Canadezen in aantocht waren. Hij was opgewonden en in de kelder steeg de spanning. David begon op en neer te lopen. Iedereen had honger en dorst. De mevrouw van Weeva begon aan haar toilet te denken. | |
[pagina 135]
| |
Het was duidelijk te bemerken dat het schieten nu minder werd. Nog voor de duisternis inviel reed de eerste Canadese tank de Voorstraat in en dansten de inwoners op het marktplein. Vrouwen en meisjes vielen de bevrijders om de hals. De straten hingen opeens vol vlaggen. David en de mevrouw van Weeva stonden er verwezen naar te kijken. Ze voelden nauwelijks meer enige vermoeidheid toen ze rond het vreugdevuur stonden dat van de haastig afgerukte verduisteringsgordijnen werd gestookt. Toen een caféhouder zijn zaak opende en haastig wat stoelen neerzette, noodde David zijn keldergenote mee naar binnen. Hij wist nu dat ze mevrouw Doorschodt heette en vergaf het zich niet dat hij zich dat niet had herinnerd in combinatie met Weeva. De cognac van de hotelhouder en de worst van de slager deden wonderen. - Ik wil naar mijn huis... zei mevrouw Doorschodt al gauw. Wat doe ik hier, dacht ze. David had aan de nerveuze hotelhouder al gevraagd om nachtlogies. - Alles kapot! De stemming was opgewonden. Iedereen wilde zijn verhaal kwijt. - Kom, zei mevrouw Doorschodt. - Laten we zien wat er van mijn huis over is. Het had nu lang genoeg geduurd. De werkelijkheid had beslag op haar gelegd. Waak ik of droom ik? dacht David, toen zij beiden door de schemerige straten van het stadje liepen. Het was een typisch provinciaal huis met grote ramen. Ogenschijnlijk nog ongeschonden. - Mijn buren zijn naar Zwolle gevlucht. Een mens weet niet wat hij doen moet... Toen het vuur naderbij kwam vluchtte ik naar de binnenstad... ik had hier dus ook kunnen blijven... O, Goddank is alles in orde... Ze ontsloot de deur en liep aanstonds naar de grote kamer-keuken om vuur te maken in het fornuis. David liet zich in een chesterfield zakken. Het was een salon zoals er duizenden waren. Zoals hij er zelf ook een had gehad. | |
[pagina 136]
| |
Boven zijn hoofd hoorde hij haastige voetstappen. Mevrouw Doorschodt had zichzelf hervonden. Het was een gehorig huis en het duurde lang eer zij weer naar beneden kwam. - Zit u nog hier? Laten we naar de keuken gaan. Het is daar warmer, zei ze. David zag dat ze zich had opgeknapt. Hij snoof de geur van koffie. - Ik heb deze winter veel logé's gehad... als u wilt kunt u van de logeerkamer gebruik maken. Een vrijblijvend aanbod natuurlijk. Ze bleven nog een uurtje in de keuken zitten, te moe om te praten. Het was er zeer behagelijk. Op de logeerkamer vond David alles wat hij nodig had Hij hoorde haar nog wat heen en weer drentelen toen hij tussen de koele lakens schoof. Er waren voldoende dekens. David Leenhouts keerde zich om en sliep.
Reina Doorschodt was tijdig ontwaakt, hoewel ze nog lang had wakker gelegen. Zo geruisloos mogelijk sloop ze naar beneden. Het vuur smeulde nog en laaide spoedig op. Het had geen zin nu nog voorraad te sparen. Wat deze nieuwe dag, de eerste dag van de bevrijding zou brengen, wist ze niet. Het werd een laat ontbijt en toen begon het praten. Er kwam al spoedig bezoek en de verbroedering was algemeen. Zo lang het duurt, wist David, die zich, wanneer er vreemden over de vloer kwamen, een vreemde eend in de bijt voelde. Toen ze weer alleen waren, zei Reina: We maken er een feestelijke dag van. David hakte hout en zijn gastvrouw dook in haar kelder, waar ze een geheime bergplaats had. Toen ze tegenover elkaar zaten schoof ze de gordijnen dicht en ontstak een kleine olielamp. Ze had haar beste linnen op tafel. David wist nu al dat haar man in het eerste oorlogsjaar was gestorven en dat de kleine fabriek sinds een jaar was gesloten wegens gebrek aan grondstoffen. | |
[pagina 137]
| |
- Hartman, de compagnon van mijn man, zit in Groningen. Een slappeling, hoor. Haar enige dochter zat in Indië. - We hebben natuurlijk flink verdiend door achtergehouden voorraden. Aan geld heeft het ons niet ontbroken. Maar geld is niet alles. Het wèrk, hè? Ja, het wèrk, dacht hij. Voor het eerst zag ze een glimlach over zijn gegroefd gezicht trekken. - Zullen we elkaar tutoyeren? vroeg hij in een plotselinge opwelling. Hij kon dat wel vragen als oudere. Hoeveel zouden ze schelen. Zeven, acht jaar? De naam Reina klonk hem als muziek in de oren. - Waarom lach je? vroeg ze. - Ik heb een gelukkige dag vandaag. Ik heb een vrouw ontmoet die geïnteresseerd is in zaken doen. Bij het opbiechten van zijn eigen geschiedenis voelde hij nauwelijks enige terughouding. Deze vrouw, die tegenover hem zat (het was of hij haar al jaren kende), was zelf getrouwd geweest. Er viel niets te verbergen. Hij had Bartha getrouwd om de eenvoudige reden dat hij zich daar als jonge man naar eer en geweten toe verplicht gevoelde. Zo was dat vroeger als je je niet had kunnen beheersen, ook al was er geen noodzaak om te trouwen. Ze knikte. Ja, zo was dat vroeger. Hij wilde geen kwaad spreken van Bartha. Hun huwelijk was alleen maar een grote vergissing geweest, zoals zoveel huwelijken. In wezen hadden ze niets van elkaar begrepen en altijd langs elkaar heengepraat. Dat was al. Kon ze het begrijpen? - Ja... ik geloof van wel. Zelf had ik het beter getroffen, dat wil ik graag bekennen. Was ik maar tien jaar jonger, dacht David. Had ik deze vrouw maar eerder ontmoet. Eer ze het wisten spraken ze al weer over de vele mogelijkheden die na de oorlog voor het grijpen lagen. Ik moet hem vasthouden, dacht ze. Voor de zaak en misschien ook voor mezelf. Nu hij toch los is van zijn vrouw hoef ik mij er niet voor te schamen. Ik ben niet de oorzaak van de scheiding. Hij is nooit gelukkig geweest met die vrouw. Maar ik ken hem nog niet zoals hij werkelijk is. Zijn | |
[pagina 138]
| |
robuuste verschijning stond haar wel aan. Een vent met wie je voor de dag kon komen. Een doorzetter. Zij was, na Greeth, de eerste aan wie David Leenhouts zijn plannetje toevertrouwde om als aanloopje direct na de bevrijding zonder textielpunten iets op de markt te gooien waarop alle jonge meisjes zouden afvliegen. Een soort bevrijdingsrok, gemaakt van bonte fleurige veelkleurige restantjes textiel, waarvan hij grote voorraden had laten opslaan. - Heb jij er meisjes voor in Den Haag die dat atelierwerk kunnen doen? Het zal met de hand moeten gebeuren en met een beetje smaak. - Het is te proberen. Mijn zuster Greeth zal daar wel een weg op weten. Het was niet de eerste maal dat zij de naam van Greeth hoorde. - Ik zou je zuster wel willen kennen. Je hebt veel met haar op, hè? - Greeth en ik zijn de enige firmanten van de zaak. Van mijn zoon Theo verwacht ik dat hij mijn opvolger zal zijn. - Opvolger? Je bent nog jong, David Leenhouts. Over haar opgeheven glas ving hij een bemoedigende glimlach, die hem tot op de botten verwarmde. Het kon niet waar zijn. - Op mijn tweede jeugd? Tien jaar te laat, Reina... Ze zag een schaduw over zijn gezicht trekken. - Hoor eens. Je hebt nog alle mogelijkheden om opnieuw te beginnen. Jij met je plannen. Ik sta er versteld van. We zullen nog een goeie naam voor die rok van Jozef moeten vinden... - Ach, ik heb nog veel meer in mijn hoofd. Als eerst die grootste schaarste maar voorbij is. Ik heb al mensen gesproken die nu al contacten hebben gelegd om straks grote voorraden overtollige legergoederen op te kopen als de oorlog voorbij is.
Een vrijblijvend aanbod, dacht David vaak in de komende dagen. Hij begon zich te generen hier zo lang te blijven en zocht bezigheden om Reina's huis op te knappen. Nu de weg naar Holland nog was afgesneden, had het weinig zin | |
[pagina 139]
| |
zich opnieuw in gevaar te begeven. Hoe het met de ingesloten vesting Holland zou aflopen wist niemand. Daar heerste honger en terreur. Dat was wel bekend. Toch werd hij door twijfel gekweld. Het kon Reina's naam geen goed doen dat hij hier zo lang onder haar dak bleef. Maar als hij over een hotel begon, ried ze het hem af. Ze begon er hoe langer hoe jonger uit te zien en ook hij zelf voelde zich met de dag meer fit. Goed voer en een warme stal. Het was hem in de schoot gevallen. Als ze wil, hap ik toe. Met deze vrouw dagelijks om zich heen zou zijn leven nog wat fleur krijgen. Maar Reina Doorschodt was vrouw genoeg om, ondanks haar leeftijd, veroverd te willen worden. Ze voelde intuïtief dat ze op elkaar wachtten, maar zij zou geen aanleiding geven. Haar aanbod bij haar te logeren was vrijblijvend geweest. Na alles wat hij had meegemaakt had hem dat aangetrokken. Als ze 's avonds in bed lag dacht ze er aan dat ze veel gemist had, de laatste jaren. Had het iets te betekenen dat ze deze man had ontmoet? Iets voor haar eigen leven? Door de oorlogsjaren had ze weinig bemerkt van haar overgangstijd. Er waren zoveel spanningen geweest. Kom, Reina, hoe heb ik het met je. Beheers je. Ze had het niet voor mogelijk gehouden nog eens hevig naar een man te verlangen. Het moet nu niet te lang meer duren. Laat hem dan maar gaan. Laat hem gaan.
Ook David bemerkte dat dit wachten funest kon worden. Opnieuw begon hij over verder trekken en deze keer bracht ze er niets tegen in. De spanning brak toen hij haar op een avond in negligé de trap zag opkomen, haar pas versnellend toen ze hem opmerkte. - Ho, ho, zei hij en versperde haar met een bruuske beweging de weg, plotseling bedwelmd door haar lijfelijke bekoring. Zaken en liefde bedrijven met dezelfde vrouw? Het was te mooi om waar te zijn. | |
[pagina 140]
| |
- Weet je wat je doet? vroeg ze nog, in een zwak verweer. - Ja, ja... Het was nu geen tijd om te praten. Op deze vrouw had hij gewacht. |
|