van Noorwegen tot de Spaanse kust. Het was gedaan met Pension Duinvoet. De klap kwam hard aan bij Hugo.
Op weg naar zijn moeder zag hij hoe gehele woonwijken in het westen werden afgebroken, tot het Rode Kruis Ziekenhuis en de Duinoordkerk toe.
Er werd gegraven aan een tankgracht.
Moeder liep geen gevaar. Zij woonde bij Agaath in en kon zo nu en dan nog op een bankje zitten op het Koningsplein. Hugo bezocht haar elke week, maar het was niet meer als vroeger. Haar denkwereldje schrompelde ineen tot een nauwe cirkel. Het werd steeds moeilijker iets lekkers voor haar mee te brengen. Aan lege koekjestrommeltjes kon ze niet wennen.
Ze stond vaak voor het raam, verwonderd kijkend naar de vele verhuizingen op open wagens. En op straat bleef zij staan als er mensen passeerden met een Jodenster.
Toch lag het prekenboekje van Kohlbrugge nog binnen haar bereik en naast de luidspreker lag haar psalmboekje. Als Hugo haar kamer binnenkwam schoten haar de tranen in de ogen. Als hij er maar wàs en niet zo gauw weg ging...
Wat nu?
Opnieuw hadden Hugo en Stans elkaar in de ogen gezien. Iedere dag had wel genoeg aan zijn eigen kwaad, maar tot nu toe hadden ze het kunnen redden.
Het kinderboek ‘Een zomer in Scheveningen’ was snel uitverkocht geraakt. Vergunning voor een herdruk was uitgesloten omdat Hugo zich niet had gemeld voor de Kultuurkamer. Ze konden nog een goed half jaar vooruit. In ieder geval moesten ze in Den Haag een ander huis hebben.
Voor de man die hem aan het loket te woord stond was de naam Leenhouts niet onbekend.
- De schrijver of de politicus?
- De voormalige schrijver, zei Hugo met een grimmig lachje.
De man keek naar zijn collega die een speldje van de N.S.B. droeg als een ridderorde. Toen hij zich verwijderde gaf de ambtenaar Hugo een knipoog.