soldaten herbergde, ze waren beiden present op die avond van de negende mei 1940, toen in de Papestraat een propagandabijeenkomst werd gehouden ten bate van ‘Opwaarts’, dat weer eens op zijn laatste benen liep.
Misschien had de boekverkoper een voorgevoel van een naderende catastrofe, toen hij in zijn welkomstwoord beklemtoonde dat het hier in wezen niet ging om een tijdschriftje in het leven te houden, maar om het vrije woord dat door duivelse machten werd bedreigd.
In het aprilnummer van ‘Opwaarts’ waren Hugo's ogen blijven rusten op een paar regels in een kort essay over Nietzsche: ‘Europa is bezig het orgaan te verliezen om de uit christelijke bodem opgegroeide kunst en cultuur lief te hebben, te waarderen en te verstaan.’ En: ‘Men moet een kind zijn en de ogen sluiten om niet te zien wat zich daar achter ons boven de duinen samenpakt.’
Diezelfde avond werd besloten overmorgen de Pinksterconferentie tòch te laten doorgaan, ondanks de wel wat alarmerende mededeling van Puck Oosterbaan dat de B.P.M. de salarissen over juni nu reeds had uitbetaald.
De ver-af komende sprekers op deze boekenavond in de Haagse Papestraat hadden nog maar nauwelijks hun woonplaats bereikt toen de eerste Duitse bommenwerpers al boven Nederland vlogen.
Het land lag vredig in de vroege morgenzon van de tiende mei toen Hugo, wakker geworden door het vliegtuiggeronk en het blaffend geluid van afweergeschut, instinctmatig naar de kinderslaapkamer liep.
Toen hij de radio aanzette begreep hij dat het nu ernst was.
Ineke sliep nog, maar de kleine Rico lag stil met open ogen te luisteren.
- Wat hore-ik toch? vroeg hij.