Oud komt tegen Colijn in het geweer, hoezeer zij bevriend zijn. Hij heeft onoverkomelijke bezwaren tegen de uitdrukking ‘Positief christelijke grondslagen’. Dat ‘positief’ betekende altijd een rechts kabinet. De liberalen bedanken er voor slaven van de coalitie te worden.
In een laatste poging zijn ideaal van een breed kabinet te verwerkelijken, wordt de formule nogmaals gewijzigd en minder scherp gesteld. Maar het loopt anders. De rooms-katholieken zijn tegen Colijn-Oud. Het moet Colijn-Goseling worden. En zo gebeurt het. Oud ziet het als een kardinale fout van Colijn dat hij zijn been niet heeft stijf gehouden. Hij zal er de vruchten van plukken, voorspelt hij.
In april 1938 zijn er 354700 werklozen.
Het is een grote dag voor Freek Leenhouts als zijn zoon Bas de voorlopige eindstreep heeft gehaald: Drs. in de economie.
- Nu nog een proefschrift! zegt hij, want kans op een baan is er nog niet.
Bas zit op zijn bovenkamertje in de Bankastraat en bestudeert het Plan van de Arbeid.
Hij heeft een vage herinnering aan de tam-tam die de S.D.A.P. er destijds voor gemaakt heeft. Het zou een economisch diepgaande hervorming betekenen. Uitvoering van grote werken. Een 600 miljoenplan voor drie jaar. Verlaging van werkloosheid en een sluitend budget. Verhoging van binnenlandse bedrijvigheid, verhoging van belastingopbrengst. Alberda had gezegd: het geld is er wel in Nederland, maar men moet in het plan geloven. Bij de socialisten werd dat geloof aan hun partijgangers ingegoten. De Domklokken hadden er voor gespeeld. Vierhonderd vergaderingen, planvlaggen, planfakkels, planpoëzie. ‘Het licht in de duisternis’; ‘In de volheid der tijden wordt de utopie werkelijkheid’; ‘Uit het donker komt een wonder, 't is het Plan dat opmarcheert’.
Ja, je moet er in geloven. Maar dat geloof ontbrak bij de anderen, die aan de regeringstafel zaten.
‘De koopkrachttheorie’ was in Duitsland beproefd, maar had slechts een tijdelijke opflikkering gebracht. De inzinking volgde toen het fourneren van geld stilstond.