Het was hier een saaie straat. Gelukkig duurde het maar even eer Käthe terugkwam.
Het was vreemd op de film heel het rosse leven van de Reeperbahn te zien. Ook de glazen huisjes, die etalages met levende poppen als koopwaar. Hij zag hoe de meisjes verveeld hun nagels verzorgden en soms met een hautaine duimbeweging een met zijn ring op de glazen wand tikkende boemelaar doorstuurden. Maar de hoofdmoot was toch wel de bekende politiepost Sankt Pauli, met de onverstoorbare politiemannen en de in snel tempo binnenrennende ontgoochelde boemelaars.
- Kijk... kijk... Jacobinchen... Die heeft ook meegespeeld. Ze moest het wel drie keer overdoen, in haar rol van huilend kijvende oudere vrouw die zich haar klandizie zag ontfutseld door jongere collega's. Oneerlijke concurrentie, hier ook al!
- Geen reclame voor Hamburg, dat gangstersgedoe, zei Sjors.
- Toch is deze film met volle medewerking van de politie gemaakt, vertelde Käthe. - En is het in Amsterdam zoveel beter? Jullie hebt daar toch de ‘Walletjes’?
Sjors dacht er het zijne van - hij vermeed een woordenwisseling.
- Hoe lang houden die Freudenmädchen het uit? vroeg hij, toen ze in haar tweekamerwoning terug waren. Ze had hem zonder plichtplegingen mee naar boven genomen.
- Als je eenmaal ‘in het leven’ zit, kom je er niet meer uit... Dat zie je wel aan Jacobinchen... Jullie mannen begrijpen dat niet.
- Ik weet niet welk beroep zwaarder is..., zei Sjors. Over vijf jaar zal ik misschien ook wel een kalmer baantje moeten nemen. En dan 's avonds in je eigen bed slapen, met je eigen vrouw...
- Een man alleen is niet veel, gaf Käthe toe. Een vrouw alleen kan zich beter redden.
Ze ontkurkte een fles oude Bourgogne en schonk de glazen vol.
- Jij bent anders dan alle vrouwen die ik ooit heb ontmoet, Käthe, zei hij.