Ik moet nou toch naar Leentje. Ik knijp er even tussen uit. Baker Dalebout legt de vinger op de lippen. Het is een jongen, zegt ze.
Met Dirk loopt hij over het heroverde vliegveld. Dirk komt met armen vol koeken en flesjes uit de kantine. Eerst die sloebers maar, die liggen al van vanmorgen vroeg in de brandende zon, wijst hij op de gewonden. Ze lopen langs uitgebrande vliegtuigen. Daar hangen nog verkoolde lijken in. Kijk hier es, zegt Dirk, die een geschroeide stafkaart opraapt. Helemaal de weg naar het Paleis aangegeven. Gedrukt in Berlijn, in 1936! Nou vraag ik je!
Er komt een vrachtwagen om de gewonden op te halen. De vrouw van boer Velders wordt er ook op gelegd. Zel je geen piesje doen, luitenant? vraagt ze, want ze ligt op de onderste rij. Dat mens kan nog lachen ook. Wat een dappere vrouw.
Ga jij maar naar de Monsterseweg, ordonnans, zegt de kapitein. Het is al weer donker geworden. De vierde nacht. De wacht is in slaap gevallen. Hij hoort een kolonne auto's aankomen uit de richting van Hoek van Holland.
Wachtwoord? Scheveningen! Als die vent Sjeveningen had gezegd was het een vijand. En wat hebben jullie uitgespookt? De koningin weggebracht. Doorrijen maar.
Daar komt de kapitein zelf op de fiets. Waar blijf je, wat is er aan de hand? Hier heb ik iets voor u, kaptein. Hij geeft hem een sinaasappel van baker Dalebout. Ik ben vader geworden. De jongen is drie weken te vroeg geboren.
Hij wou er bij wezen, hè, zegt de kapitein. Hij lacht.
En hier mn kameraad Van Bree is ook vader geworden. Ook te vroeg? Nee, zegt Dirk, mijn vrouw doet alles op de klok. Een jongen? vraagt de kapitein. Was dat maar waar, zegt Dirk.
De straatverlichting is nu gedoofd. Job is blij dat de dag aanbreekt. Leentje ligt nog met half geloken ogen. - Hoe laat is het? vraagt ze. - Man kom toch in bed. Je wordt weer steenkoud. Je ben zeker weer angevalle met Huib, niet? Ik heb het er ook kwaad mee...
- Met Pinksteren geboren, murmelt hij als hij huiverig