nood klaagde. Het moest er een keer uit. - Het is en blijft een ongeluk, Ria. Een vreselijk ongeluk. Maar dat had dokter Penninx ook met zijn wagen kunnen overkomen, zei de oudere vrouw.
- Ik ben zo hatelijk tegen hem geweest, klaagde Ria dof. Ze kon er niet om huilen, maar dat zulke dingen gebeurden! En dat je er zelf bij betrokken kon zijn tegen je wil!
Mevrouw Wildschut vroeg geen bijzonderheden, maar het bezoek en het alleen maar even praten gaf Ria toch ontspanning. Ik blijf hier niet, dacht ze. Ik wil uit Arnhem weg.
Toen ze weer eens thuis kwam en gedachtenloos over het mooie betonnen pad liep dat Eert had laten aanleggen stond ze plotseling tegenover hem.
- Hé, Ria... leef jij ook nog?
- Dacht je dat jij alleen maar leefde met je nieuwe Venlokas en ketelhuis. Je kan wel zien dat je nergens anders meer oog voor hebt.
Terwijl haar deze woorden ontglipten had ze er al spijt van, want prompt reageerde Bert: - Toch niet als ik jou toevallig tegenkom...
- Bedankt voor het compliment. Het klonk nogal laconiek.
Ongeveer op dezelfde plaats waar Ria, gescheiden door de sloot, die nare ontmoeting met Huib had gehad waarvan ze lang de bittere nasmaak had geproefd, stond ze nu tegenover zijn succesvolle broer.
Er was maar één verschil, want er lag nu wèl een schuit en nog wel dwars over. Bert stapte er direct op (de eerste stap, dacht Ria) maar zij bleef op de kant staan.
- Ben je pas aangekomen of moet je al weer weg?
- Ben pas thuis.
- Nog altijd naar je zin in Arnhem?
- Ik ga verhuizen naar Utrecht. Academisch ziekenhuis.
Hij dorst niet naar de reden te vragen en hakkelde alleen maar een versleten complimentje.
- Lijkt me geen straf om in jouw handen te vallen.
- O nee...? Daar zou je je in kunnen vergissen, Bertus.
- Waarom zeg je Bertus? Zo noemde je me vroeger, toen we nog speelden.