nog even gezellig bij mekaar zitten. Vader zal je naar 't station brengen. Makkelijk hè?, nou we zelf een wagentje hebben. Weet je wat? Ik ga effe mee...
- Nee... ik breng Ria alleen weg, besliste Dirk van Bree.
Aan de manier waarop hij dat zei merkte Co wel dat er niet over viel te praten.
- Ik zou ook wel willen leren rijden, zei Ria, toen ze naast hem zat en hij al op de Laan van Meerdervoort was.
- Dat ken toch? Als je dienst het toelaat, doe je het maar.
De onweersbui brak nog los voor ze aan het Valkenbosplein waren. Van Bree minderde vaart. Ria voelde haar boosheid zakken. Zo, naast hem zittend in de auto die hij zich tenslotte toch maar had aangeschaft, voelde ze zich aan hem verbonden. Ze hadden dezelfde karakters, daarom botste het zo vaak, maar daarom begreep ze hem soms zo goed.
- Ik zou ook wel willen paardrijden, zei ze roekeloos.
- Toe maar... Hij lachte al weer op de manier zoals Dirk van Bree lachen kon, verwonderd, dat alles hem zo was meegelopen in het leven, wonder boven wonder. Hij ging er niet prat op, maar was het toch wel als iets vanzelfsprekends gaan vinden. In zijn bijnaam ‘de gelukkige tuinder’ zat, voor wie het in zijn naaste omgeving opmerkte, toch wel een tikkeltje nauwelijks verholen afgunst en spot.
- Ben je weer met die jongen van Stein meegegaan? vroeg hij op een bijna goedmoedige toon.
- U bedoelt zeker Huib? (nou oppassen, dacht Ria, die al weer wat voelde kriebelen).
- Ja... als 't nou Bèrt nog was...
- Hè bah, vader...
- Ja... als je jong bent loop je vaak met oogkleppen voor. Bert zou een goeie partij voor je zijn. Een prachtjongen, als je 't mij vraagt.
- Misschien voor de tuin en voor u, maar niet voor mij.
- Je zal nog wel es aan mijn woorden denken, meisje... Het berouw komt meestal te laat. Je gaat met die jongen je ongeluk tegemoet.
Opnieuw stonden ze voor op rood springende stoplichten. Daar moest Van Bree nog aan wennen. Als het groen was lag dat meer in zijn lijn.