| |
| |
| |
III
De donkere tunnel
1
Hugo hoorde wel van oorlogsgeruchten maar het was op de boulevard en het Scheveningse strand in de warme maand juli 1914 drukker dan ooit. Hugo sloeg nooit het aanbod af als hij door een der badgasten werd meegevraagd. Maar op 1 augustus werd het een plotselinge uittocht, vooral van buitenlanders.
Ook Liesbeth zag, in 't drukst van het seizoen, haar gasten haastig koffers pakken. Alles liep uit om de gemobiliseerde soldaten, die voorlopig in scholen waren gelegerd, te zien en wel te doen. Zij zouden het vaderland moeten verdedigen en werden verwend met kwattarepen en broodjes.
De kerkgebouwen stroomden vol en Freek was er als de kippen bij om aan Smallegange te vragen of hij kon zorgen voor een gereserveerde plaats op de tribune zodra de Tweede Kamer zou vergaderen.
Toen Smallegange om zeven uur 's morgens uit het raam keek, stond er al een lange rij op het Binnenhof te wachten. Het was een andere rij dan in het Noordeinde, waar half Den Haag met vouwstoeltjes naar de Nederlandse Bank trok om bankpapier te verzilveren. Wie gaf er nog wat om papieren geld!
Toch beroerde het de menigte toen de Koningin met het prinsesje voor een der ramen van het paleis aan de overkant verscheen. Er gingen vele strohoeden op deze warme augustusdag de lucht in.
Freek Leenhouts zat op zijn gereserveerde plaats: papier en potlood gereed.
| |
| |
Wat hem het meest in spanning hield was de houding der sociaal-democraten nu het aankwam op de nationale eenheid.
Daar zaten de ministers: de grijze Cort van der Linden - de lange Treub met zijn vlinderdas en scheve schouder, de ogenschijnlijk koele diplomaat Loudon. Het werd doodstil. Toen de kamervoorzitter, Mr. Goeman Borgesius, zich uit zijn zetel verhief volgde, tegen de gewoonte in, heel het kabinet en heel de kamer zijn voorbeeld. Nu zou het verlossende woord gesproken worden om de ondragelijke spanning te breken.
Freeks pen vloog over het papier: ‘De hoogst ernstige en ongunstige tijdsomstandigheden... spoedbijeenkomst van de kamer... oorlog tussen de grootmachten die onmogelijk scheen...’
Toen de eerste ontroering was weggeëbd en iedereen weer zat, kwamen eerst de sprekers van de rechterzijde aan het woord, De Savornin Lobman, Dr. de Visser. Niemand verwachtte van deze zijde iets anders dan een krachtige aanbeveling tot steun aan de regering.
Zodra het woord aan Troelstra werd gegeven viel er een stilte waarin de spanning tastbaar was. Freek dacht aan de vele felle debatten waarin de emotionele leider der socialisten zich zo vaak had laten gaan.
‘...ik zal hier het standpunt mededelen dat de sociaaldemocratische kamerfractie inneemt ten aanzien der stappen door de regering gedaan. Wat de militaire maatregelen betreft, sluit ik mij aan bij de heer Lohman, dat het zenden van het leger naar onze grenzen een vredelievende bedoeling heeft, en dààrom, omdat die zending naar de grenzen niet de bedoeling heeft een oorlog te voeren, maar ons land te vrijwaren voor een oorlog, juich ik het toe wat de regering deed, en staan de sociaal-democraten principieel aan de zijde der regering...’
‘...op dit ogenblik moet de nationale gedachte de nationale verschillen overheersen...’
Een bravo geroep brak los.
Negen wetsontwerpen werden zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Daar waren harde noten bij voor de S.D.A.P.
| |
| |
- Zou Troelstra de tolk van zijn gehéle partij geweest zijn? vroeg Smallegange, toen Freek hem verslag kwam uitbrengen.
- Dat weet ik niet, zei Freek, nog onder de indruk. - Maar juist als dat niet zo was, heeft hij zich toch als een kerel gedragen.
Smallegange zei niets terug. Het viel hem nooit gemakkelijk zijn tegenstander te eren.
- Drink je een kopje thee, Freek? vroeg Marie.
- Graag...
Freek zei het gedachteloos, zoals thuis. Hij was hier ook niet bij vreemden. Integendeel. Hij realiseerde zich plots dat hij hier meer op zijn gemak was dan bij zijn deftige schoonfamilie, waar hij zich altijd de kale schoolmeester voelde als de oude Borst zo en passant vertelde dat hij vandaag weer een goede dag had gehad in zijn makelarij.
Het enige wat Freek had verworven en waarmee zijn schoonfamilie naar buiten kon geuren was zijn gewaardeerde medewerking aan de krant, zijn veelgelezen rubriek wat ik hoorde en zag, met de bekende initialen (F.L.). De oude Borst had wel wat met hem op, hoewel Freek van die man geen hoogte kon krijgen. Zeker was, dat hij zijn dochter minstens een echtgenoot met een academische graad had toegedacht. Er was Freek een licht opgegaan toen Borst zo maar eens een visje had uitgegooid of hij er niets voor zou voelen rechten te gaan studeren.
- Kijk es, zei Borst (hij stond terzijde van het raam met de ene hand aan zijn korte grijze sikje terwijl hij de duim van zijn andere hand in het zakje van zijn witte zomervest plantte) - ...als jij iets wilt bereiken, Freek, moet je geen schoolmeester blijven. Er zit wel wat meer in jouw ransel, dacht ik. Met je belangstelling voor de politiek en je journalistieke aanleg zou je het verder kunnen brengen. Een meesterstitel geeft cachèt...
- Ik heb m'n school toch, weifelde Freek.
- Je moet zien in Leiden geplaatst te worden en in je vrije tijd zoveel mogelijk college lopen. Waar een wil is, is een weg. Ik ben bereid je ook wat te helpen om die studietijd te overbruggen... denk er maar eens over na.
Ja, ja... Freek wist nu dat de familie Borst hem hoger
| |
| |
op wilde stuwen. Zijn hoofd zat vol tegenstrijdige gedachten, waarvan Smallegange nauwelijks iets kon vermoeden.
Marie hield hem het bekende gespikkelde koekjestrommeltje voor, waaruit hij een krakeling viste, zijn lievelingskoekje. Zij moest er om lachen.
- Hoe is 't met Ada? vroeg ze, onbevangen.
- O, goed...
Tamelijk abrupt nam hij afscheid. - Ik ga nog even langs de Duinweg, verontschuldigde hij zich.
- Doe je moeder de groeten...
In de tram was hij opnieuw bezig met het keerpunt in zijn leven. Hij wist al wat moeder zou zeggen. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u naar het nederige. Zo was moeder. Met vreze en beven was zij destijds dat grote huis ingetrokken. De mooie kamer op de bel-étage had maanden lang leeg gestaan omdat het geld voor meubelen ontbrak. Met afschuw had moeder de raad van de buren afgewezen om de kamer op afbetaling door Pander te laten meubileren. Zich in de schuld steken? Dat nooit. Bij stukjes en beetjes waren er tweedehands meubelen ingekomen. Elke maand wat. Zonder een cent schuld. Maar als ze nu bij Freek op bezoek kwam en haar mond hield over de altijd rijk gevulde koek- en bonbonschaaltjes, streelde het toch wel haar trots dat haar Freek, de zoon van een arme weduwe, het zover geschopt had. Nooit zou ze vergeten hoe hij haar na de dood van Jacob had bemoedigd. Hij had wel een scherpe tong en een moeilijk karakter, maar vlak voor de beslissing van zijn verloving had hij in een zwak ogenblik zijn hoofd op haar schouder gelegd. Zo was Freek toch ook geweest. Zonder woorden had hij steun bij zijn moeder gezocht.
Hij kwam op de Duinweg op het kritieke moment dat moeder, die nog van streek was door het plotselinge vertrek van haar gasten, een telefonische boodschap van de apotheker kreeg dat Agaath in barensnood lag. Zij liep handenwringend door het huis, keuken in, keuken uit, naaikamertje in, de tuin door terug in het sousterrain, ontoegankelijk voor een kalmerend woord.
Hugo wist niet welke houding hij moest aannemen. Hij
| |
| |
had van kinderen krijgen de meest gruwzame voorstellingen sinds hij het woord keizersnede had opgevangen. Niemand had hem ooit iets verteld. Dat mensen zouden paren als dieren vond hij een weerzinwekkende gedachte. Zinnenlust behoorde bij de knapenleeftijd, zo iets zou toch bij het ouder worden wel overgaan? Dat grote mensen duchtig konden vrijen wist hij overigens maar al te goed. Op vervelende zondagen waarop hij als jongste van het gezin met zijn ziel onder de arm liep, had hij vaak door het huis gedwaald om ergens een plekje te vinden waar hij ongestoord kon spelen. Maar overal stuitte hij op verloofde paartjes; Agaath op Willems knie, Freek de armen om Ada geslagen, meester Mobach jokkend met zijn meisje dat een zondag over was. Het was een gevleugeld woord geworden toen hij, in arren moede, tenslotte in de schemering opnieuw het sousterrain was binnengestapt met de aarzelende vraag: Zijn jullie klaar? En nu, nu moest Agaat een kind krijgen.
- O dat kind... dat kind... jammerde moeder. - Ik weet wat het is... ik weet wat het is...
- Kom toch, moeder, suste Freek. Maar het was voor Liesbeth of zij zelf weer in de kraam moest. De spanning duurde totdat er opnieuw werd opgebeld en de apotheker zelf kwam zeggen dat alles goed gegaan was. - U bent grootmoeder geworden van een welgeschapen kleinkind, zei hij, terwijl hij moeder geruststellend op de schouder klopte.
Hugo zag moeders gezicht opklaren: - 't Is toch niet waar menheer... 't is toch niet waar? Alles wat in haar gemoed omging speelde zich af op haar gezicht.
In 't voorbijgaan plaagde Freek: - Nou ben jij oóm geworden. - Ga weg vuilik, weerde Hugo zich in een mengeling van doorstane angst en opluchting.
Freek lachte achter zijn hand. Kleine pesterijtjes zaten hem nu eenmaal in het bloed.
Moeder greep al naar haar mantel.
Met een hoofd vol gedachten kwam Freek thuis, waar Ada hem opwachtte met de boodschap dat vader geweest was. Er was een betrekking vacant in Leiden.
- Zo, zei Freek. - Zo, zo...
| |
| |
- Is dat al wat je te zeggen hebt? vroeg Ada koel. Ze liep met een stuurs gezicht door het huis. Was hij te lang weggebleven? Freek voelde dat ze op een vreemde manier gespannen was en zag het maar eens aan.
- Heb je koffie?
- Koffie? Ik heb vanavond wel wat anders te doen gehad dan koffie zetten.
- Wat is er aan de hand?
- Begrijp je niet wat het betekent dat we straks naar Leiden zullen moeten verhuizen?
- Staat de verhuiswagen al voor? vroeg hij geprikkeld.
- Ja, jij gaat je gang maar. Als jij er niet bij bent slaagt er geen enkele vergadering. Ik had altijd gedacht...
- Nou... wat had jij altijd gedacht, zei Freek die, achter haar staande, zijn armen om haar heen sloeg. Ze probeerde te ontkomen, maar plotseling vertederd liet ze haar hoofd aan zijn schouder.
- O Freek... snikte ze. - Komt er oorlog? Ik ben... zou het wààr zijn? Ik geloof dat...
- Wat?
- Ik geloof dat we een kindje krijgen...
Eerst toen vond hij gelegenheid te vertellen dat Agaath een dochter had.
- Wat een dag... zei Freek. Hij zwol van trots.
| |
2
In de lange winteravonden begon Hugo plaatjes uit te knippen en eer het weer zomer was had hij een eigen krant gefabriceerd ten behoeve van moeders badgasten. De kop in rode letters: ik ben neutraal. Daar werd om gelachen, want het blaadje was een en al verheerlijking van de Centralen.
Op school hield meneer Duprez een kaart met vlaggetjes bij. Hij was uitgesproken anti-Duits. Dat konden Hugo en zijn vrienden, voor wie Engeland nog altijd het zwarte schaap was, moeilijk verkroppen.
Het was Hugo's laatste schooljaar. Hij had nog meege- | |
| |
daan met de kop-klas maar over doorleren was niet meer gesproken. Freek had het te druk met zijn studie in Leiden en moeder had nauwelijks tijd zich met haar jongste te bemoeien. Het pensionleven was slopend. Vaak hoorde Hugo haar klagen: hoe lange nog... hoe lange nog... Op de laatste schooldag kreeg Hugo een psalmboekje met de handtekening van meneer Duprez en van ouwe Jaap, de voorzitter van het schoolbestuur. Hugo had het vage voorgevoel dat hij voor de poort naar de volwassenheid stond en dat de deur van zijn kinderjaren voorgoed in het slot viel. Onderwijzer was eigenlijk niks gedaan, had Freek gezegd. Hugo moest maar naar een kantoor. Daar kon je vooruit komen. En Hugo, die examenvrees had, tekende geen protest aan. Zijn moeder was weduwe. Hij zou gaan verdienen.
Zijn eerste kantoor was een bakkerij. De warme broodlucht stond hem van het begin af aan tegen. In het kleine kantoortje, achter de winkel, rekende hij de loperslijsten na. Stom werk en bovendien hield hij niet van rekenen. Toen hij voor het eerst dat grootbedrijf was binnengestapt had hij het gevoel of er iets aan hem misdaan werd, wàt wist hij niet.
De meesterknecht deed soms in het voorbijgaan een geile greep naar de loense winkeljuffrouw achter de toonbank.
De chef met zijn bolle toet en grijze pet-met-klep nam 's zaterdagsavonds met een linkse handgreep een zuur geworden gebakje uit de etalage en zette dat voor Hugo neer als premie op diens weekloon dat anderhalve gulden bedroeg. Dan was het al bij tienen.
Soms moest Hugo geld wisselen bij de Bank aan de overzijde. De kassier vroeg op een keer of hij geen zin had om over te stappen. Hier kun je vooruit komen, jôh, zei hij.
Dat was voor Hugo gauw bekeken.
- Zo, dus nou word je bankier, zei de chef. - De zegen.
De naam Schorlemer en Zonen had een magische klank. Het hoofdkantoor van de bank was in de Spuistraat.
Er werkten niet veel bedienden op het bijkantoor Scheveningen, maar het was een echt kantoor met hoge lessenaars. Er ging mirakels veel geld om. Vaak moest Hugo naar de rederskantoren en kwam hij met stinkschoenen thuis. Het deerde hem niet. Binnen een week kende hij alle namen van
| |
| |
de voornaamste kassierskantoren in Nederland. Hij schreef wissels in en stond de halve dag aan de kopieerpers. Het was uitkijken met natmaken, anders vlekte het hopeloos en moest alles over. Zijn vingers zaten vol vlekken van die gemene kopieerinkt.
Zo lang het nog zomer was moest hij elke morgen de koersjes rondbrengen bij de Hotels. Dan fietste hij over de Boulevard terug.
Hij liep nu vaak tegelijk met een oudere bediende, Bertus Otter, mee naar huis. Bertus woonde in de Willem Beukelszoonstraat. Moeder had het niet erg op hem.
Vaak ging hij eerst nog met Hugo langs de boekwinkel die tegelijk leesbibliotheek was. In het open deurgat loenste Bertus naar de eigenaar met het brilletje op en vroeg alleen maar: Kamertjeszonde?
Als de man nee schudde, en dat deed hij nu al drie maal achtereen, was het boek nog steeds uit.
- Wat is dat voor een boek? vroeg Hugo.
- Van Herman Heijermans. Het gaat over het leven van de lichte meisjes.
- O, zei Hugo.
Vrijdags moest hij geregeld naar het hoofdkantoor, zakken zilver halen. Het kantoor in de Spuistraat was deftig en boven de deuren waren allerlei spreuken geschilderd. ‘Stuur recht het roer van 's koopmans schip, want anders raak je op zand of klip’ en meer van dergelijke rijmen.
- Als je hoger op wil, zei de Haagse kassier tegen Hugo, - dan moet je niet bij die joejen blijven.
- Nou meneer, zei Hugo, - als u een gaatje voor me weet? Hij wist dat je zonder een goeie kruiwagen niet op het Hoofdkantoor kwam.
De chef op Scheveningen haalde voor de zoveelste maal bakzeil en moest Hugo een maand later reeds afstaan.
Het was Marjan, die Hugo tot vervelens toe uithoorde over het leven op het grote kantoor en wat de dames, die daar werkten, zoals deden.
- Verbeeld je maar niets, schamperde Andries, die bij Eigen Hulp in de winkel stond. Spoedig zou hij in dienst moeten. - Ga jij maar dweilen en kinderen op de pot
| |
| |
zetten... Hij praatte zijn oudste broer na, eigenlijk alleen maar om Marjan wat dwars te zitten.
Marjan begreep uit wat Hugo vertelde dat zij met haar lagere schoolopleiding niet op zon kantoor behoefde te rekenen. - Je moet er ook boekhouden en machineschrijven, zei Hugo. - En met je talen loop je daar ook gauw vast.
- Dan mag jij je tijd wel niet verlummelen, zei Marjan.
Het was een deftig kantoor met veel buitenlandse cliënten van de gezantschappen. Hugo had er nog een harde dobber aan om er aan te wennen. Tweemaal per dag dat eind lopen viel niet mee, maar geld voor een fiets was er niet. En het werk op het kleine Scheveningse kantoor was eigenlijk heel wat meer afwisselend geweest dan wat hij hier als jongste bediende te doen kreeg. Alleen maar loopwerk en bedelen om handtekeningen van procuratiehouders die de kassiers maar lieten wachten als 't hun beliefde. Tussen de middag moest hij voor iedereen boodschapjes doen, een half onsje leverworst, een half onsje kaas, een haring, een paar verse kadetjes. Zelfs werd hem door een jongen die er maar een paar maanden langer was dan hij, opgedragen de helft van een half ons komijne kaas mee te brengen.
- Je grootje, zei Hugo. - Haal dat zelf maar.
Met weemoed dacht hij aan zijn werk op Scheveningen, waar hij al couponnota's had gemaakt en wissels had afgerekend.
- Ben je zo moe, m'n jongen, zei moeder, als hij 's avonds de trap op sjokte.
Hugo moet een fiets hebben, zei Liesbeth aldoor. Maar als ze tien gulden had overgespaard kwam er een dwangbevel van de belasting. En als het de belasting niet was die roet in het eten gooide schrok moeder op van de afkondiging tot het in ontvangst nemen van het plaatsengeld in de kerk. Dat was ook altijd weer een heel ribbestik.
| |
3
In de zomer van 1916 ontkwam Hugo ternauwernood aan zijn eerste grote verzoeking. Ze hadden aan Rotterdammers
| |
| |
verhuurd. Er waren twee meisjes bij: Rosa en Elsa. Rosa was een mollig meisje dat een jaar ouder was dan Hugo. Elsa, het Duitse nichtje, was een fijn poppetje, heel knap van gezicht en met twee vlechten en met een paar smachtende ogen.
Het was binnen een week de gewoonte dat Rosa en Elsa, die tegelijk met Hugo naar boven gingen, nog wat kwamen napraten op het balkon, waarop ook Hugo's slaapkamertje uitkwam.
Hij was niet veel gewend en genoot van het min of meer stiekeme gedoe. Er stond een grote rieten leunstoel op het balkon, waarin ze beurtelings plaats namen om een sigaret te roken. Ze hadden samen een doosje ‘Kremlin’ gekocht met lange mondstukken. Daar moest je twee dwarse knepen in geven en er zat ook een watje in voor de nicotine.
Om beurten zaten ze bij elkaar op de leuning van de stoel.
Het was op een snikhete augustusavond en al bijna nacht, toen er nog op Hugo's deur werd getikt: Können Sie mir Ihre Lampe leinen?
Het was de gedempte stem van Elsa.
Hugo ontstak de petroleumlamp en liep naar de deur.
In het andere kamertje stonden Rosa en Elsa in hun nachtjaponnen bij kaarslicht aan hun lamp te frutselen. Het euvel was spoedig verholpen. En toen begreep Hugo dat het maar een smoesje was geweest.
- Sliep je al? vroeg Rosa. Ze kwam op blote voeten in haar witte pon dicht naar hem toe en keek hem raadselachtig aan.
Hugo had haar, als uiterste gewaagdheid, wel eens gezoend op het balkon. Nu ze hem blijkbaar wilde verleiden tot handtastelijkheden voelde hij plotseling een kalmte over zich komen, waarover hij zelf verbaasd was.
- Als de jongens in mijn klas mij zó zagen... praatte Rosa. - Ze zouden er 'k weet niet wat voor over hebben...
Elsa proestte: - Rosa heeft... Rosa heeft ja gar nichts an!
- Heel aardig... mompelde Hugo. Hij wilde haar niet beledigen. Per slot van rekening waren het betalende logé's.
- Jullie zijn vroom, hè, plaagde Rosa.
| |
| |
- Moeder wel, zei Hugo. - Maar ik zeker niet... beweerde hij stellig.
Hij begreep eerst later dat ze hem op de proef had willen stellen - doch het was niet zijn ‘vroomheid’, die hem had weerhouden zijn handen naar haar uit te steken. Hij wilde alleen maar laten zien dat hij meer waard was dan die H.B.S.-jongens, waarover ze sprak.
Toen hij, even later, weer in bed lag, streden spijt en schuldbesef beurtelings om de voorrang. Hij had zijn grote kans voorbij laten gaan en nu was hij in hun ogen nog vroom ook.
Ook Truus Bossart en Greta Kooiker waren weer gekomen. Het leven had zich reeds lang aan de oorlogstoestand en de mobilisatie aangepast. Het enige wat de massa interesseerde was de distributie. Hamsteren en smokkelen, daaraan ontkwam niemand.
De meisjes brachten de dolzinnigste smokkelverhalen mee van de grens. Nu de grote legers zich hadden ingegraven en de moordende loopgravenoorlog de bewegingen verstarde, begon de hoop op een spoedige vrede te verflauwen, hoewel er geregeld vredesgeruchten opdoken.
De badplaats Scheveningen tierde als van ouds al waren er minder Duitsers. De lange Engelse krijgsgevangenen in hun keurige khakikleurige militaire costuums, zwaaiend met hun rottinkje, flaneerden over de boulevard en ontpopten zich als geduchte concurrenten van de Hollandse jongens die op het vrijerspad waren.
Toen ook Andries, die nu in dienst was, weer eens met verlof thuiskwam, zag Truus Bossart plotseling dat hij niet meer de onverschillige stugge knaap van vroeger was, doch een volwassen begerenswaardige jongen die niet op zijn mondje gevallen was. Dat was zij zelf evenmin.
- Ik ga vanavond naar de Pier. Ga je mee? vroeg ze, toen ze hem op de gang passeerde. Ze schoof gevaarlijk dicht langs hem heen. Andries werd een ogenblik bedwelmd door een wilde levensgeur die hem tegemoet kwam.
Zo was Truus Bossart. Anders dan andere meisjes. Veel
| |
| |
zelfstandiger, veel brutaler, veel eerlijker en veel eisender ook. Dat had haar ziekte in de hand gewerkt. Ze was gewend op haar wenken bediend te worden.
Hij knikte en bedacht zich dat het donderdag was: de zangavond van de Apostolischen. Reeds in vroeger jaren was hij daarvoor het huis ontvlucht. Zij hadden hun kerkzaal in de Pansierstraat. Aan de achterzijde van het huis aan de Duinweg kon je het lokaal zien. Bij warm weer liet men de ramen open en hoorde je de bewogen stem van de voorganger, een stem die steeds maar verwijlde op de hoogten der bergen. Dat was nog het ergste niet voor Andries doch geregeld werd het gesproken woord onderbroken door een vierstemmig koor, dat met overgave liederen des heils zong. Er was iets in dat zingen waartegen Andries zich niet wapenen kon. Ook Hugo had het er vaak te kwaad mee - hij werd er treurig en weemoedig van. Het was alsof je al je zonden zag uitgestald en tegelijk wist je dat je ze toch niet zou kunnen laten.
Dat zingen op zo'n warme windstille zomeravond zou Andries vandaag zeker niet kunnen hebben. Ieder appèl op zijn sluimerend geweten ontliep hij doelbewust. Nee - hij kneep er vanavond lekker tussenuit. Het was bovendien juist de tijd van de inmaak. Er stonden al een paar dagen twee grote zakken met bonen om af te halen. Hem niet gezien.
De Pier had op een warme zomeravond als deze behalve het drentelen en even stilstaan op een der uitwijken, het turen naar de verlichte boulevard uiteindelijk de Rotonde als voornaamste trekpleister.
Nadat Truus aan het uiteinde even over de balustrade had geleund waar ze zich steevast inbeeldde op een grote zeestomer te varen met rondom niets dan water, stapte ze zonder aarzelen op de ingang van de Rotonde af. Ik ben gek, dat ik als een hondje achter haar aanloop, dacht Andries. Enfin, de avond was nog niet om.
Reeds had ze een echtpaar ontdekt dat aanstalten maakte hun plaatsen aan de raamkant te verlaten. Je kunt haar om een boodschap sturen, bewonderde Andries.
Ze bestelde donker bier. Andries nam pils. Niet zodra
| |
| |
had de ober de glazen neergezet of ze dronk met diepe teugen, het schuim van haar rode lippen vegend. Hij zag dat ze dorst had en voor het eerst sloeg er iets als een vonk naar hem over. Andries maakte zich nu snel los van de gedachte dat ze een van hun pensiongasten was waarop moeder een oogje moest houden. Was ze op avontuur uit? Het was hier gezellig, je kon, terwijl het cabaret zijn gang ging, ongestoord naar de vele bezoekers kijken. Daar waren dames bij met toiletten waaraan Truus niet kon tippen. Ondanks al haar centen was ze een meisje uit de Achterhoek, al droeg ze haar lange witte japon en grote witte hoed met de wetenschap dat ze een goed figuur had. Niet voor niets keken de heren haar na.
Andries voelde zich hier meer thuis dan op de galerij van de Bethelkerk waar de zeejongens met hun hoofd op de pet lagen en stiekem letters krasten in de banken. Als hij met verlof was ging hij nog wel naar de kerk voor de lieve vrede, maar hij was vast besloten na diensttijd de deur uit te gaan.
Na een uur wilde ze al weer opstappen. Andries voorkwam dat ze betaalde.
- Waar moet jij dat van doen, arme soldaat, plaagde ze.
- Aan geld geen gebrek, verried hij zich.
- Pas maar op met dat smokkelen, zei ze. Ik woon ook aan de grens, ik weet er alles van.
- Ach wat. Als je maar uitkijkt, zei Andries.
Het liefst had hij het vuurwerk bekeken hier, vanaf het Wandelhoofd.
Toen ze weer buiten was haalde ze diep adem en keek hem aan of ze in hem wilde bijten. Hij zag er fideel uit in zijn blauwe pak met strohoed. Een lekkere jongen om mee op stap te gaan.
- Geef me toch een erm, gebood ze. Hij had plezier in haar dialect.
- Het zal de eerste keer niet zijn dat je met een meisje uit bent, wel?
- Nee, dat bepaald niet, lachte hij.
- Weten ze daar thuis van?
- Wat niet weet wat niet deert...
- Voor Marjan zul je wel geen geheimen hebben?
| |
| |
- Marjan is ook tekort gekomen, net als ik.
- Toch is het een gezellige boel bij jullie thuis. En je moeder is een schat van een vrouw.
- Ik heb nooit wat gemogen. Alles is zonde.
- Zoenen is geen zonde, zei Truus.
- Dat heb ik meer gehoord.
- Aan de grens? vorste ze.
- Overal waar meisjes zijn.
- Jij pocht maar wat, jongetje...
Ze drongen zich nu door de dichte haag van mensen die reeds lang van het ene been op het andere wachtten op de eerste vuurpijl.
- Hoe zou 't beneden zijn? vroeg Truus.
- Vooruit maar, zei hij. Ze namen de eerste de beste trap naar het strand.
Langs de tentjes met snoep liepen de jongens en de meiden. Het was er rumoerig.
- Rommeltje hier, niet?
- Doorlopen dan maar.
Voorbij de badstoelen werd het rustiger. Ze liepen tot aan de zee, die lichtte.
- Ik zou altoos wel willen reizen, bekende Truus. - Maar niet alleen, zie je. Ik heb de pee aan alleen zijn. Straks krijg je die ellendige winter weer.
- Vanavond ben je niet alleen...
- Gelukkig maar, joggie. Er kwam iets warms in haar hese stem.
- Joggie, zei je?
Ze legde als enig antwoord haar gezonde arm om zijn nek.
- Hier dan... siste hij en zoende haar op de mond. Ze beantwoordde zijn kussen zo hevig dat hij naar adem snakte. Verdorie, wat kon die meid zoenen. Voor hij er erg in had stond hij in vuur voor haar.
- Handen tuus heur, joggie!
Hij ontstak plotseling in woede. Ze was zeker van dat soort dat je eerst gek maakte en dan de preutse dame ging uithangen. Daar liet hij zich niet voor gebruiken.
Hij sloeg zijn armen om haar heen. - Je drinkt teveel stout bier, Truusje.
| |
| |
- Ho... ho... je knelt me dood.
- Jij kunt wel tegen een stootje, lief loeder.
- Andries, wees een heerl gebood ze.
- Zijn wij jong of zijn wij niet jong? Het zoenen begon opnieuw. Nu had hij de leiding.
Toch hield ze hem in bedwang.
Morgen zouden ze samen aan tafel zitten terwijl moeder uit de Bijbel las. Onder de tafel zou hij haar voet zoeken en aanstoten. Samen zouden ze een geheim hebben waarvan niemand wist.
Ik wil de wereld in, dacht Andries, onder het vrijen. Ik wil m'n eigen baas zijn. Onder de druk van thuis uit. Ver weg. Uitgaan, uitgaan en van het leven genieten zoals nu. Hij dacht er niet meer aan dat Truus eigenlijk ziek was. Ze was zo sterk als een beer, die meid. Louter melk en bloed. Hij voelde dat ze warm bloed had. Zijn mond deed pijn van het zoenen.
- Zullen we samen vluchten? Hij hijgde van plezier.
- Schaak me dan, lachte ze somber. Ik zal het de oude heer laten betalen als we armoe krijgen. Hij doet alles voor me.
Daar donderden de eerste knalpijlen al. Hij troonde haar mee naar de duirand.
- Ja, voor jou... maar voor mij niet! Hij zal me zien aankomen, die goede oude heer van jou.
- Niet klets'n. Zoen'n! gebood ze weer.
Alles sliep al toen ze thuis kwamen. Andries deed de deur op het nachtslot en schoof de veiligheidsketting geruisloos in de gleuf.
De witte trap kraakte afschuwelijk. De boetepreek zou nog wel volgen. Hij hoorde moeder in bed kuchen. O, dat kuchje. Hij kende het zo goed. Wanneer zou dat waken over haar opgroeiende kroost toch eens afgelopen zijn. Hij was toch geen kind meer.
Ook Truus wist wat haar morgenochtend te wachten stond van haar kostjuffrouw onder wier curatele ze stond. Zo had vader het gewild. Maar die verantwoordelijkheid drukte zwaar op de tengere schouders van Liesbeth Leenhouts. Ze had al zoveel zorgen. En tegen de struisheid van
| |
| |
dat trotse zieke kind, dat geen kind meer was, kon ze niet op.
Ook Truus wist dat. En toch hield ze van juffrouw Leenhouts, als van haar eigen moeder.
- Ik heb het gehad, dacht ze tevreden. Ze kleedde zich onbeschaamd uit tot op de blote huid nadat ze haar deur op slot had gedraaid.
Toen keek ze in de spiegel. Verbolgen zag ze naar het verband om haar pols.
- O God... O God... zei ze. - Laat me toch lev'n... laat me toch lev'n...
| |
4
Marjan had nu een tweedehands fiets gekocht, waarop ze 's avonds peddelde om les te nemen in machineschrijven. Mevrouw Vreeswijk wilde Marjan niet tegenwerken. Zij was het eigenlijk die Marjans gedachten in deze richting geleid had. Zij was voor de zelfstandigheid van de vrouw.
Niemand wist thuis van Marjans heimelijke voorbereidingen, hoewel het opviel dat zij minder thuis kwam dan gewoonlijk. Maar sedert zij, na een woordenwisseling over haar late thuiskomen, haar kamertje thuis had opgegeven en bij mevrouw Vreeswijk was ingetrokken, was de band al weer wat losser geworden. Niettemin wist ze dat ze nog voor een hoge muur stond. Daar moest ze overheen.
Toen ze haar diploma had behaald op de Remington en de Ronde Hammond, aarzelde ze geen ogenblik en stapte ze naar de Parkstraat, naar het kantoor van de Nederlandse Overzee Trustmaatschappij. Voor alle meisjes en jonge vrouwen die iets anders wilden dan kinderjuffrouw of in de huishouding blijven, kreeg de N.O.T. een magische klank. Er werd daar voortdurend personeel gevraagd tegen een hoog salaris. Je kon er met je lagere-schoolopleiding terecht, als je het machineschrijven maar onder de knie had. Die krachtsinspanning had Marjan opgebracht. Ze had er krom voor gelegen, want zowel de fiets met de gammele kaarslantaarn als het lesgeld moest van haar karige maandloon af. Ze had de raad van de directrice opgevolgd en was direct na het
| |
| |
behalen van haar diploma met Engels begonnen. Maar niet op dezelfde school. Op recommandatie volgde ze nu een goedkope cursus bij juffrouw Bergsma in de Valeriusstraat. Dit was dichterbij ook.
Toen ze het aan moeder vertelde waren de stukken er af gevlogen. - Ben je nou zestig, zeventig, tachentig of negentig, kreet Liesbeth. Dat was zeker ook nog een Zeeuwse uitbarsting. - Zon goede betrekking bij mevrouw Vreeswijk laten schieten voor een baantje op een tijdelijk kantoor. En geen dak meer boven je hoofd. Wat moet er van jou terechtkomen. Je vader heeft het wel goed gezien. Jaag de grootsheid des levens maar nal Maar denk er aan, de Here hierboven ziet en hoort alles.
Daar ben ik nou acht en twintig jaar voor geworden, dacht Marjan mismoedig. Waarom kon het in andere gezinnen zoveel gemakkelijker?
Ergens diep in haar hart twijfelde Liesbeth aan zichzelf. Waarom had ze altijd zo weinig vat op dat kind gehad, dat haar toch in karakter en gelijkenis zo na stond? Ze had het willen bewaren voor de zonde, waarvan ze zelf in haar jeugd de zuigkracht zo sterk had gevoeld. Nu ze haar eigen weg ging, kon ze alleen nog maar voor haar bidden.
Maar ondertussen dacht Hugo: Marjan heeft weer eens de bijl gehad. Dat was nog een uitdrukking van Freek. Iemand de bijl geven. Nou, dat kon moeder! En toch hielden ze allemaal zoveel van moeder. Ook Marjan. Hugo wist dat heel zeker. Hij begreep het niet en kon er soms niet van in slaap komen.
Zo nam Marjan in de nazomer van het jaar 1916 afscheid van de familie Vreeswijk. Ze was er vijftien jaar geweest. De kinderen waren groot geworden. Yvonne vertrouwde haar reeds hartsgeheimen toe over ervaringen met H.B.S.-jongens. Fokko moest in militaire dienst. Alleen Tjerk was nog maar twaalf jaar. Zij had zijn geboorte in dit huis nog meegemaakt en voelde zich sterk met hem verbonden.
Plotseling voelde ze wat ze ging verlaten. Ze dacht aan al de boeken die zij hier had gelezen. Boeken die haar ogen hadden geopend voor al datgene waarover thuis nooit was gesproken. Boeken die er toe hadden meegewerkt dat zij
| |
| |
langzaam maar zeker afstand had genomen van haar eigen opvoeding, waarvan ze toch nooit geheel zou loskomen. Ze wist dat ze nu nog meer dan ooit alleen zou komen te staan en hard voor zichzelf zou moeten zijn. Het ‘waarom vergeet Gij mij?’ was reeds op haar lippen bestorven, nu zij de mogelijkheid onder de ogen durfde te zien dat zij ongetrouwd zou blijven. En hoeveel had zij te geven! Maar zij zat tussen de wal en het schip. Voor de nette gereformeerde jongens was zij te werelds en voor de wereldse te kerks. Dat zoveel intelligente mannen met leeghoofdige vrouwtjes waren getrouwd was een verschijnsel waarover zij nog niet uitgedacht was.
Wat deze mannen in de vrouw zochten, waarvoor zij, zonder hun hersens te gebruiken waren bezweken, nu ja, daarover had zij meer dan genoeg kunnen lezen in de boeken van mevrouw Vreeswijk. Alsof er geen vrouwen waren die behalve dàt ook nog wat geest hadden! Een al te hoge dunk van het mannelijk geslacht had zij in de jaren dat zij tot haar verstand kwam niet gekregen.
Met het beklimmen van de kale houten trap in het grote ouderwetse herenhuis in de Parkstraat waarin het secretariaat van de N.O.T. was gevestigd, betrad Marjan een nieuwe wereld, waarvan zij zich weliswaar een voorstelling had gemaakt, doch die haar in feite volkomen onbekend was.
Meneer Aalbers, die haar een maand tevoren had aangenomen, kende haar nog. Dat viel mee, want Marjan wist dat er de laatste maanden meer dan honderd nieuwelingen waren aangenomen. Niet voor niets ging het gerucht door Den Haag dat alle meiden uit de keuken wegliepen voor een baantje bij de N.O.T.
Zij werd overgegeven aan een jong broekje. Zijn naam was Feekes en hij droeg een eigenwijs lorgnetje en praatte op een laatdunkende manier over het damespersoneel. Marjan begreep er uit dat hij een bepaald type dames op het oog had met ‘hanepoten’. Geen interesse voor het werk, alleen voor de klok van vijf uur, zei Feekes.
Marjan begon, als alle nieuwelingen, met het typen van een eindeloze stroom formulieren, waarmee Holland ge- | |
| |
dwongen werd zijn overzeese handel te registreren, terwille van de aan alle zijden argwanend toeziende oorlogvoerenden.
Op elke afdeling was achterstand, vertelde Feekes. Iedere chef klaagde over ongeschoold personeel. De meest bruikbare krachten werkten tot laat in de avond over om een chaos te voorkomen.
Na de koffie kreeg Feekes opdracht Marjan wegwijs te maken in het gebouw. Het leek wel een bijenkorf, zo vol was het op de trappen. Ze verwonderde zich er over hoeveel er gepraat en geconfereerd werd. Slechts enkele mensen zaten voor hun machine.
- Niemand weet hier iets met zekerheid, hoonde Feekes. Het is alles ‘ten naaste bij’. Je moet op de N.O.T. maar komen. Tijd om iemand in te werken is er niet. Je krijgt een stapeltje gesorteerd werk en moet het zelf maar uitzoeken. Ik wil u niet kopschuw maken... maar stelt u zich er niet te veel van voor. Ik neem aan dat u de nodige kantoorervaring heeft?
Marjan voelde een steek onder haar hart. Daar had je het. - Nee meneer Feekes... dat heb ik nu juist niet. Maar ik heb evengoed wel zin in het werk hier...
- U kunt in elk geval typen, zei Feekes. Hoe het kwam wist hij niet, maar hij had direct vertrouwen in juffrouw Leenhouts. Ze deed niet zo onnozel als dat jonge goed, dat alleen maar op een bête manier kon glimlachen als ze iets niet begrepen.
Marjan had zich van het kantoorleven heel iets anders voorgesteld. Het leek een kompleet gekkenhuis hier. De huishoudelijke dienst sjouwde van hot naar her om alle nieuwelingen een plaatsje te geven. Tegen het einde van de dag had ook Marjan haar plaats gevonden. Ze was bek-af toen ze thuis kwam, maar deed niettemin uitvoerig verslag aan juffrouw Bergsma, haar lerares Engels.
Op het nippertje had zij hier een kamertje gevonden. Het was een kabinetje zonder stookgelegenheid. Die eerste avond stond Marjan het huilen nader dan het lachen. Maar juffrouw Bergsma, die wel wist wie zij in huis had genomen, monterde haar op met een warm hapje. De lerares zag wel
| |
| |
aankomen dat er voor Marjan van zelf te koken niets terecht zou komen.
- Een kompleet gekkenhuis... herhaalde Marjan. De oudere vrouw hoorde zwijgend toe. Ze had niet anders verwacht. De overgang was groot.
- En je collega's?, vroeg ze.
- Veel jonge meisjes, hè. Praten over niets anders dan dansen op de pier en over de Tommy's.
Juffrouw Bergsma lachte. Ze kende die meisjes van haver tot gort, want ze vormden het grootste deel van haar vaste klantjes. Ieder Haags meisje wilde een mondje vol Engels leren sinds de straten en de boulevard waren gestoffeerd met die lange, keurige Engelse krijgsgevangenen, de schrik voor iedere moeder met huwbare dochters, want er waren vele gehuwde mannen onder voor wie het leeglopen een te zware opgave bleek.
- Waar ik tien jaar naar heb gehunkerd... dat vrije kantoorleven... dat valt die meisjes tegenwoordig zo maar in de schoot... verbaasde Marjan zich.
- Vraag niet wat voor inhoud deze kinderen aan hun leven geven... Nee, Marjan, je behoeft je zelf niet te beklagen. Wees blij dat je dit nu bereikt hebt. Je bent tenminste tot je verstand gekomen. Ik denk toch wel dat jij die weelde aankunt.
- Ik hoop het, zei Marjan.
| |
5
Toen Marjan een week op kantoor was, begon ze te begrijpen wat juffrouw Bergsma had bedoeld. Zodra ze het werk onder de knie begon te krijgen omdat ze zich er wezenlijk voor interesseerde, was er opeens het gevoel dat ze het zou aankunnen. Reeds nu ondervond ze dat ze daardoor een zeker overwicht kreeg op haar jongere collega's, die wel succes hadden bij een bepaald type heren, maar doorgaans bij hun chef slecht stonden aangeschreven door hun onnozelheid en gebrek aan inzicht.
| |
| |
Eer er een maand was verstreken voelde Marjan zich volkomen thuis. Wel bleef zij nog in snelheid achter bij de jongeren, maar haar accuratesse had reeds de aandacht getrokken van mijnheer Aalbers, die haar op een keer bij zich liet komen. Ze at juist een gebakje, een tractatie van juffrouw Van Leeuwen, die ging trouwen.
Marjan, die teveel meisjes uit zijn kamer had zien terugkomen met een nijdig gezicht en een rood hoofd, dacht dat ze een schrobbering zou krijgen voor gemaakte fouten.
- Gaat u zitten, zei Aalbers.
Hij was het type van een stille man die zijn innerlijk wist te verbergen achter een zakelijk masker. Een veertiger, dacht ze. Het enige wat bij hem opviel was zijn bijna witte haar, dat nooit grijs geweest kon zijn.
Het was een ruime kamer aan de straatzijde. Er stond een groot cylinderbureau. Een paar doorgezakte fauteuils, een tafeltje en een hoge kast met laden. Een portret van de Koningin aan de muur. Het behang was van een onuitsprekelijke kleur.
- Bevalt het u hier, juffrouw Leenhouts?
De wijze waarop hij de vraag stelde gaf Marjan het vermoeden dat er een mededeling op zou kunnen volgen.
- O ja, ik ben al gewend, mijnheer Aalbers.
- Uitstekend. U hebt gehoord dat juffrouw Van Leeuwen ons gaat verlaten?
- We zijn tenminste vanmorgen getracteerd, zei Marjan met een lachje, niet wetend of ze de juiste toon trof.
Hij ging er niet op in. - De zaak is deze, zei hij, - dat ik nog geen geschikte opvolgster gevonden heb... U hebt nog weinig kantoorervaring, maar ik zou u een kans willen geven...
Er ging een schok door Marjan. Ze begreep onmiddellijk dat haar leeftijd meetelde en dat nog wel in gunstige zin.
- Denkt u dat u met de meisjes hier kunt opschieten?
- Ik vermoed van wel, meneer Aalbers, zei Marjan.
Hij keek zorgelijk naar een stapel dossiers naast zich.
- U zult het werk moeten uitdelen en nazien.
- Bent u op de hoogte met de Engelse taal?
- Ik heb sinds kort les... zei Marjan.
| |
| |
- Enfin... laten we dit afspreken. Juffrouw van Leeuwen zal u nog veertien dagen inwerken. Als alles goed gaat zullen we over een maand uw salaris opnieuw bekijken.
- Ik dank u wel, meneer Aalbers, - ik hoop mijn best te doen.
Op dat moment was Marjan helemaal een dochter van Liesbeth Leenhouts. (Weten waar je staan moet - je gedrag voorop - meer doen dan je best doen - ja tegen neen zeggen - zwijgen dat je berst). Marjan kende het rijtje op haar duim. Het zat er van jongs af ingehamerd.
Toen ze op de afdeling terugkwam zag ze de meisjes door een waas. Het was of ze naast zichzelf liep. Ze klauwde haar nagels in de handpalmen.
Even later, toen ze aan haar bureau zat keek ze plotseling in de onderzoekende ogen van Jos de Haan. Het meisje met de flirt-ogen. Geen sympathie van juffrouw Van Leeuwen. Ze kletste teveel, maar kon razend vlug werken.
Jos was hier drie maanden langer dan Marjan. Ze zou zicht gepasseerd voelen.
Zo onder 't werk door leefde Marjan van dag tot dag mee met de huwelijksvoorbereidingen van Ida van Leeuwen. Ze hoorde van sleutelgeld voor een huis en was binnen een week volkomen op de hoogte van haar gehele uitzet. Het was een typisch Haagse familie. Marjan begreep dat de bruidegom uit een betere stand kwam, wat voor de familie van de bruid een graag geaccepteerde opgave betekende om goed voor de dag te komen. Waarschijnlijk net iets te goed, vermoedde Marjan. Receptie, rijtuigen, avondje of geen avondje... diner in Overbosch... Bruidsmeisjes... Met de dag begon Ida's belangstelling voor het werk dat ze met zoveel toewijding had gedaan te verflauwen. Marjan schreef alles op in een boekje. Ik zal het nooit kunnen onthouden en ik zal het nooit leren. Ik doe alles verkeerd, dacht ze. Ze zullen me geniepig uitlachen. Ik ben te dom. Een kinderjuffrouw naar kantoor. Ze zag Freek al smijgelen.
Jos de Haan keek haar al haast niet meer aan en had er kennelijk pleizier in brieven en mappen zonder enige toelichting op haar bureau te deponeren, om, wanneer Mar- | |
| |
jan een poos had zitten dubben, haar koel te woord te staan als de ‘chef’ bij hààr om opheldering kwam vragen.
- Gunst... dat wijst toch de weg vanzelf?
Zo lang Ida er nog was voelde Marjan zich in de rug gedekt. Marjan begon ijverig de krant uit te spellen, want al wat hier op de N.O.T. omging, was de neerslag van de internationale spanningen tussen de oorlogvoerende landen en het neutrale Holland.
De N.O.T. moest het door de vijanden vertrouwde adres zijn, waarheen goederen konden worden verscheept, waarvan moest vaststaan dat deze niet naar de vijand zouden worden uitgevoerd, maar uitsluitend binnenslands zouden worden gebruikt. Maar Engeland hitste op dat de N.O.T. niet voor deze taak was berekend en faalde in het toezicht houden. Ook Duitsland beschuldigde keer op keer. Er werd geknoeid met consenten en cognossementen. Er werd gesmokkeld op grote schaal. Bij elk conflict werd er lading vastgehouden of getorpedeerd.
Mijnheer Aalbers liet zo wel eens wat los. Dan kon ze vaak laten merken dat ze op de hoogte was. Ze stond niet met een mond vol tanden.
Maar Marjan was dankbaar dat juffrouw Bergsma de knoop had doorgehakt en haar in pension had genomen. Voor geen geld had Marjan haar moeilijkheden op de Duinweg gebiecht. De tanden op elkaar. Alle begin was moeilijk... Geen leedvermaak alsjeblieft. Ze wist te goed hoe er over haar gedacht en gesproken werd. Marjan had het te groot in haar hoofd. Die wilde verder springen dan haar stok lang was. Dan moest ze maar nemen wat er bij stond. Wie z'n gat verbrandt moet op de blaren zitten. Zover was het nog niet. Hoewel ze er tegen gruwde at Marjan elke dag een haring als bijvoeding. Ze wilde op peil blijven want ze had haar krachten dubbel en dwars nodig.
Het was Hugo die, nieuwsgierig naar haar belevenissen, haar op een keer slapende vond op de ouderwetse canapé, de bonboekjes en het crisiskrantje naast zich.
Hij liet haar klachtenstroom stilzwijgend over zijn hoofd heengaan.
- Ik wou dat ik nog zo jong als jij was... altijd ben ik
| |
| |
tegengewerkt. Een meisje is bij moeder niet in tel. Kijk es naar Freek, die is met z'n neus in de boter gevallen. Als hij het maar heeft. Aan mij werd eenvoudig niet gedacht. Alsof ik ook niet mijn verlangens had om iets meer dan kinderjuf of huissloof te worden. Vader begreep me niet en moeder begrijpt me nog niet. 't Is toch zeker geen zònde als je als vrouw iets bereiken wilt? Agaath is getrouwd. Ze is tevreden. Misschien zou ik ook tevreden zijn als ik getrouwd was. Maar ik kan nu eenmaal niet met de eerste de beste genoegen nemen. De enige jongen die ik had willen hebben en ook wel had kunnen krijgen is de deur uitgekeken. Die was niet in de lijn. Moeder is altijd gedreven door de Angst voor de wereld. Dat hebben we nog aan de gezelschappen van Opoe te danken en aan oom Frederik in Middelburg, die geestelijke tiran. Ik was een gevoelig kind... ik heb nòg een gevoelige natuur maar er is iets in me kapot gegaan doordat ik altijd onder de duim ben gehouden. Hel en verdoemenis, dat stond me te wachten. Je moet mij oom Frederik leren kennen. En van onze Freek heb ik niet de minste medewerking gehad. Misschien dat nu zijn ogen open gaan hoe bekrompen hij altijd over de vrouw gedacht heeft. Daar in Leiden studeren ook meisjesstudenten. Ik weet wel dat het moeilijk was thuis met de centen, maar hij had me toch kunnen helpen met algemene ontwikkeling en zo. Als die jongens eenmaal betoverd zijn door een meisje, zijn ze voor hun familie verloren...
Hugo stond er bij. Het was voor het eerst dat zijn oudere zuster Marjan steun bij haar jongste broer zocht. Moeder, Marjan en hij, die waren uit hetzelfde hout gesneden. Ze hingen aan elkaar en zouden elkaar toch veel pijn doen. Zoveel begreep hij nu wel. Ze kenden elkaars natuur te goed.
- Maar je bent nu toch op kantoor... probeerde hij haar te troosten.
- Nou ja... een crisiskantoor, zei Marjan. Voor hoelang...?
Hij vond het jammer dat Marjan niet verloofd was. Zij moest trouwen dacht hij. Dat was toch de beste bestemming voor een vrouw.
| |
| |
| |
6
- Het zou geen kwaad kunnen als u stenografie leerde, zei Aalbers, toen hij na de proefmaand van Marjan, haar terloops mededeelde dat haar salaris met vijf en twintig gulden per maand was verhoogd.
- Daar ben ik al mee bezig, bekende Marjan. - Ik dank u voor het in mij gestelde vertrouwen - voegde ze er aan toe.
Ze keken elkaar aan.
Tot nu toe was de sfeer tussen hen uiterst zakelijk geweest. Aalbers had teveel teleurstellingen geboekt met lieve lachjes. Heel wat vlerken van meiden hadden met hun ogen al een aanslag op zijn stuursheid gepleegd. Veel fatsoen zat er tegenwoordig niet meer in. Maar wat kon je verwachten op een crisiskantoor. Het was een doorgangshuis; zo zou het wel blijven tot deze vermaledijde oorlog achter de rug was.
- Het is gemakkelijk, niet alleen bij het opnemen van brieven, maar ook voor vergaderingen... notulen en zo.
Marjan vroeg niet: zou ik dat kunnen. Ze was door deze eerste moeilijke maand heengerold. Elke gelegenheid om haar positie te verbeteren zou ze aangrijpen om ervaring op te doen. Ze had nu reeds het gevoel in een maand meer te hebben ervaren dan in een jaar bij mevrouw Vreeswijk.
Opnieuw fietste ze avond na avond naar de Hania-school. Toen ze bemerkte dat het met haar Nederlands eigenlijk ook maar zo zo was gesteld, kocht ze een boek voor zelfstudie. Wat ze niet begreep vroeg ze aan juffrouw Bergsma, die dag in dag uit, van 's morgens tot 's avonds haar leerlingen van jong tot oud met jobsgeduld de moeilijke Engelse th voorlispelde en het verschil tussen will en shall poogde bij te brengen. Doorgaans zag Marjan haar hospita slechts onder het etensuur. Beiden waren druk bezet, doch er groeide toch een zekere saamhorigheid. Marjan had het gevoel dat ze ergens thuis was en juffrouw Bergsma hield er niet van om alleen te eten.
Niettemin merkte Aalbers op dat Marjan mager werd. Hij vond haar niet knap, maar ze had iets huiselijks en ze was zeker niet dom. Bovendien had ze gevoel voor humor. Hij behoefde zijn woorden niet te wikken en te wegen. Voor
| |
| |
avontuurtjes waren er andere typen genoeg. Marjan Leenhouts was goed voor haar werk. Dat het bovendien geen straf was haar in zijn omgeving te hebben nam hij op de koop toe. Een meisje uit een godsdienstig milieu, dacht hij. Ook dat stond hem wel aan al was het lang geleden dat hij zijn handen gevouwen had.
Toen hij op een morgen door juffrouw Bergsma werd opgebeld dat Marjan wegens zware verkoudheid niet kon komen, was hij uit zijn humeur.
- De baas is ongenietbaar vandaag, zei Jos tegen de meisjes. - Hij mist zijn toeverlaat.
- Kom Jos... zei Martha. Laat je niet kennen. Zo lollig heeft die man het ook niet.
- Ik weet niet hoe lollig hij het op andere dagen heeft, snibde Jos.
- Nou ja... ik bedoel thuis.
- Met een man hoef je nooit medelijden te hebben, leer dat van mij.
Marjan bleef maar drie dagen weg. Toen ze weer present was, zei Aalbers: - Zo, fijn dat je er weer bent. Hoe is 't er nou mee?
- O, dat schikt, zei Marjan, die heel goed gehoord had dat hij haar plotseling tutoyeerde. Dat kon een chef doen, dacht ze.
Voor ze naar huis ging schoof hij haar een paar bonnen toe. - Hier... zorg dat je niet te kort komt. Wij werken hier in het belang van de voedselvoorziening. Je ziet er pips uit. Ik heb dezer dagen nog wat op de kop kunnen tikken. Liever deed ik daar niet aan mee, maar je moet wel.
De bonnen lagen op tafel. Ze moest iets overwinnen eer ze haar hand er naar uitstak. ‘Je ziet er pips uit,’ had hij gezegd. Het woord ‘pips’ vond ze helemaal niet passen in zijn mond, waaruit heel de dag de regels van de N.O.T. rolden. Aalbers had het doorgaans nauwelijks ergens anders over dan over certificaten van oorsprong, contrabande, consenten, cognossementen, bankgaranties en zekerheidsstellingen.
- Wat is het eigenlijk voor een man, vroeg juffrouw Bergsma, toen Marjan de bonnen op tafel legde.
| |
| |
- O, dacht Marjan. Nou krijg ik toezicht. Let op. - Een heel nette man, zei ze.
- Getrouwd?
- Ja... maar er is iets met zijn vrouw, heb ik gehoord. Wat weet ik niet. Hij draagt geen ring.
- Nou ja... je hebt je leeftijd. Jou hoef ik toch zeker niet te waarschuwen, zei juffrouw Bergsma.
- Nee... alstublieft niet... zei Marjan. Ik ben mijn hele leven voor alles en nog wat gewaarschuwd. Overigens met de beste bedoelingen. Maar ik heb er bijna wat van gekregen. Ik had al lang getrouwd kunnen zijn, maar het mocht niet van mijn moeder. De jongen was niet kerks genoeg. Te licht bevonden. En het was hem bij ons te bekrompen.
- Kom... we hebben allemaal onze teleurstellingen. Wie weet waarvoor je bewaard bent gebleven. Laat es kijken die bonnen... Suiker, boter, thee, brood en vlees. We zullen het er maar eens goed van nemen, Marjan. - Zo lang het bij bonnen blijft kun je hem in ere houden, wat mij betreft.
| |
7
Op een stralende oktoberdag kondigde Aalbers aan dat zij de volgende dag naar Amsterdam zouden gaan voor een vergadering. De smokkelarij nam wanstaltige afmetingen aan. In de reusachtige Amerikaanse tabaksvaten bleek keer op keer Pararubber te zijn verstopt. Ook onder de zuidvruchten, die nog vrij waren, bleek rubber te zitten. Het land krioelde van profiteurs. De achterdocht bij de Centralen zowel als de Geallieerden bezorgde de heren van het Uitvoerend Comité grijze haren. Allereerst moesten er veel meer betrouwbare controleurs worden aangesteld.
Marjan nam zich voor haar donkergrijze mantelpakje aan te doen met haar nieuwe witte blouse met puntkraagje. ‘Puriteitje uit wandelen’ noemde juffrouw Bergsma dat completje.
Direct, bij het wakker worden al, had Marjan iets feestelijks gevoeld. O ja, Amsterdam vandaag. Notulen opnemen. Met de baas mee.
| |
| |
Staande namen ze eerst nog even de post door. Om kwart over tien ging de trein. Een kwartier tevoren reed de taxi voor. Bij het instappen vermeed Marjan naar boven te kijken. Dit was in elk geval iets anders dan kousen mazen bij mevrouw Vreeswijk.
Ze keek met welbehagen naar de zonovergoten binnenstad. De Hofvijver en de regeringsgebouwen werden overstroomd met een getemperd herfstlicht. Op het Buitenhof stond lustig een draaiorgel te spelen.
Over het werk werd niet meer gesproken. Marjan dacht: wat heb ik veel gemist. De sfeer van de tweede klas coupé beviel haar wel. Dit reizen leek voor al deze mensen de gewoonste zaak van de wereld. Maar al had ze dan veel gemist in de gewone sleur van het dagelijkse leven, nu zat ze dan toch maar in de trein, op reis met de baas nog wel. Ze begreep dat ze niet te veel moest laten merken dat ze er zoveel genoegen aan beleefde, maar het was moeilijk je anders voor te doen dan je was. Vooral als je iets prettigs overkwam.
In de roezige drukte van het Centraal Station liep ze, licht verend, naast haar chef met zijn dophoed en demisaison. Een keurige heer met zijn slobkousen over zijn bruine molières, de glacé-handschoenen losjes in de hand.
De vergadering was in Hotel American. Opnieuw riep hij een taxi aan. Ze suisden dwars door het woelige, sterk levende Amsterdam, waar, langs de grachten de bomen al begonnen te verkleuren. Aalbers wees haar de patriciërshuizen uit vroeger eeuwen.
Toen ze om vier uur, doodmoe van het inspannend schrijven, met Aalbers het Hotel verliet en ze weer op het Leidse Plein stonden, had hij geen haast meer.
- Even bijkomen, stelde hij voor. Marjan snoof gretig de koele herfstlucht in. Er was, tijdens de besprekingen, zwaar gerookt.
- Misschien kunnen we nog wel even buiten zitten, zei hij, speurend naar een paar onbezette stoelen.
Aalbers bestelde een borrel en bood haar likeur.
Terwijl de spanning van de vergadering wegzakte, begon Marjan oog te krijgen voor haar omgeving. Het gemak waar- | |
| |
mee de gasten zich hier bewogen gaf haar een gevoel er bij te horen. Ze paste zich snel aan.
Hij hief zijn glas.
- Santé.
- Op uw gezondheid en het welslagen van de notulen.
J.H. Aalbers heette hij. Zou het Jan Hendrik zijn of Jacobus?
De likeur gleed verwarmend naar binnen. Ze schepte nieuwe moed. Als moeder haar hier zag zitten, of Freek... dacht ze. Zwijgend zagen ze het drukke verkeer aan. Sleperswagens, huurrijtuigen, trams, fietsers, auto's... alles krioelde hier door elkaar.
Aalbers bestelde nog een borrel. Zij bedankte.
Hij begon wat spraakzamer te worden en vertelde dat hij vroeger in Amsterdam had gewoond. Een heerlijke stad was het. Onvergelijkbaar. Den Haag had natuur, maar hier, in Amsterdam, kon je léven.
Hé, dacht Marjan. Aalbers en léven? Dus toch?
Wat een heel andere man zat er nu tegenover haar dan op zijn kamer in de Parkstraat. Hoge ambtenaar bij de N.O.T. Ze keek hem bijna ongelovig aan, lachte mee toen hij lachte. Ze voelde zich licht in haar hoofd. Likeur op een lege maag, je zou er dronken van worden.
- Kom, zei hij, - het wordt te kil buiten. We gaan naar binnen. Eten.
Hij zocht een hoekje uit, in de rug gedekt; keek het menu in en schoof het naar haar door. Marjan zag wel letters. Het was arabisch voor haar. Ze had in de grote Hotels op Scheveningen wel eens ‘plat du jour’ zien staan en ‘Table d'hôte’, maar een menu uitzoeken à la carte was haar te machtig.
Hij schoof wat aan en begon met haar te overleggen. De hoofden dicht bijeen, het menu tussen hen in. Wat hij gehoopt had gebeurde: er streken een paar hoofdharen van Marjan langs zijn gezicht. Ze merkte het niet, maar hij voelde het als een electrische stroom.
- Ik kan het declareren, glimlachte hij.
Marjan wilde niet schaapachtig doen. Ze koos aspergesoep, kalfsoester en ijs als nagerecht.
| |
| |
- Tweemaal, zei hij tegen de ober, snel besloten haar keus te volgen.
Er moet nog wat meer kleur op haar wangen komen, dacht hij en bestelde een halve fles rode wijn.
Toen de soep was opgediend en hij wilde aanvallen, vouwde ze haar handen. Als hij zo onbeschaamd was om niet te bidden dan wilde zij zich zeker niet schamen te doen zoals zij gewend was.
- Excuseer, ik ben die goede gewoonte verleerd, zei hij.
Marjan ging er niet op in. Ze prees de soep.
- Heb je nog broers en zusters? vroeg hij.
Marjan vertelde. Mijn oudste broer, geïnteresseerd in het onderwijs en in de politiek, studeert Rechten. Oudste zuster getrouwd met onderwijzer. Jongere broer in dienst en het nakomertje Hugo, nu als een reuze knaap van zestien. Ook op kantoor met aanvechtingen tot artikelen schrijven over de oorlog.
- Uitstekend... uitstekend... goed nest... Zo mag ik het horen.
- En Marjan naar kantoor. Bevalt het haar? vroeg hij minzaam.
Nee, dat lachje beviel Marjan niet. Het was niet helemaal echt, dacht ze. Maar hij keek haar zo vriendelijk aan, dat haar tegenzin versmolt.
- Ik heb er tot nog toe nog geen spijt van.
Het diplomatieke antwoord beviel hem. Zij was niet voor niets dichter bij de dertig dan de twintig.
- Entre-nous mag ik je wel Marjan noemen, niet? Op kantoor juffrouw Leenhouts, als er personeel bij is en zo.
- Ik heb er geen bezwaar tegen, zei Marjan. (Als hij maar niet dacht dat ze hem ooit zou tutoyeren). Hij was en bleef haar chef.
- Ga je wel eens uit, Marjan?
- Een enkele keer, ja.
- Concert of zo? peilde hij voorzichtig.
- Ja, Residentie-orkest en Uitvoeringen van Oratoria. Ik ben lid.
- Heel solide, knikte hij. - Kom, bedien je goed. Mag ik je nog eens inschenken?
| |
| |
- Nee... dank u. Ik moet straks nog aan het werk, lachte ze.
Weer viel het hem op dat ze, hoewel onknap, iets had wat hem onweerstaanbaar aantrok. De zelfde gewaarwording die hij elke morgen onderging als ze de kamer in kwam. Een vrouw met een bepaalde sfeer. Niets bizonders eigenlijk. Alleen maar dat ondefinieerbare vrouw-zijn. Het had met gezelligheid te maken en met de kleine dingen van het leven. Het was dat, wat hij nu al jaren ontberen moest.
Na het eten liet hij koffie komen. Daarna kwamen de papieren op tafel.
Bij het haperend teruglezen van de niet altijd heldere discussie gaf hij zakelijk correcties. Weer helemaal chef, op het bitse af, dacht Marjan. Mannen waren toch vreemde wezens. Ze vond het goed zo. Zelfs hier verstrakte zijn toon, als het over zaken ging. Werken is zijn toevlucht, geloof ik, dacht ze.
Toen ze klaar waren was het al acht uur geweest.
- Werken is gezond, nietwaar meneer Aalbers? (Ze had willen zeggen: werken is uw leven, doch had het gauw ingeslikt.)
Hij keek haar aan. Knikte alleen maar.
- Werkt u 's avonds thuis ook nog?
- Ook dat, zei hij.
- Gezellig... voor uw vrouw... Het was er uit voor ze er erg in had.
Ze schrok toen ze een donker rood over zijn gezicht zag trekken.
Nu heb ik het verknoeid, dacht Marjan. Ik heb wijn gedronken. Ik heb geen slot meer op mijn mond.
- Mijn vrouw, Marjan, zei hij, - die zit al tien jaar in Bloemendaal.
- Ach... nee... zei ze. Ach, meneer Aalbers. Neemt u mij niet kwalijk. Ik wist dat niet... wat dom van mij. Ach... wat verschrikkelijk voor u...
- Ja, zei hij. - Het is verschrikkelijk. Maar kom, we moeten de trein van negen uur nog halen.
| |
| |
| |
8
Eer het jaar ten einde liep was er iets veranderd in de verhouding tussen mijnheer Aalbers en juffrouw Leenhouts. Dat was al te merken aan de blik waarmee Jos haar rivale nakeek als Marjan met haar brievenbakje naar de baas ging. Gemakshalve had Aalbers nog een bureau op zijn kamer laten bijplaatsen. Zo had Marjan nu twee bureau's. De glazen deur naar de afdeling bleef vaak open staan. Alleen bij besprekingen waarbij Marjan niet steeds aanwezig behoefde te zijn ging de deur dicht. Als de deur open stond kon Aalbers het spiegelbeeld van zijn afdeling zien. Ook Marjan zag hij dan zitten. Ze kreeg dat eerst later in de gaten en vond het maar griezelig.
Aalbers wist dat het niet goed voor hem was zo naar haar te kijken, maar hij kon niet anders.
Soms viel het op dat de deur een gehele dag gesloten bleef. Dat was, wanneer hij weer eens de martelgang naar Bloemendaal had gemaakt en zich daarna vastbeet in zijn werk. Marjan wist niets van deze bezoeken. Ze vroeg er ook nooit naar. Na zijn abrupte mededeling in Hotel American was er niettemin een fundamentele wijziging gekomen in hun verhouding. Al sprak ze er niet over: ze wist het nu. En ook hij wist dat zij het wist.
Toen Marjan over haar eerste ontsteltenis heen was had zij zich aanstonds voorgenomen hem niet te beklagen. Tien jaar was een hele tijd. Maar uit haar gedachten was het geen ogenblik. Soms droomde zij er van.
Het was nu gewoonte geworden dat zij binnen koffie dronk. Soms liet hij de jongste bediende een paar moorkoppen halen. Iedereen probeerde zijn rantsoen wat te verhogen door snoeperij zolang dat nog kon.
Op een keer schoof hij haar, mèt een paar bonnen ook twee kaartjes toe.
Marjan bekeek ze. Het was voor een orgelconcert in de St. Bavo in Haarlem.
- Iets voor jou, Marjan.
Ze kleurde en keek het raam uit.
- Ik gun me van dat soort dingen niet teveel, zei hij. -
| |
| |
Maar zo nu en dan een beetje afwisseling en gezelligheid ... Hij voltooide de zin niet.
- Kan ik dat wel doen? vroeg Marjan ronduit.
- Je moet nooit een slaaf zijn van de conventie, meende hij. - Je bent een vrij mens.
- Is dat zo?
- Geloof me.
Ze schudde het hoofd. - Niemand is vrij, geloof ik, zei ze. - Maar daarom heb ik er toch wel veel zin in, voegde ze er aan toe. Er trok een lach over haar gezicht die hem ontroerde.
- Dan gaan we eten bij Brinkman op de Markt Daar is het nog wel goed, heb ik gehoord.
Er werd niet meer over gesproken. Ze leefden, onder het vele werk, stil met hun gedachten naar de donderdagavond toe. Toch zat Marjan iets dwars. Ze wilde gewoon met hem over zijn vrouw praten. Geen schuilevinkje spelen. Dat stuitte haar tegen de borst.
Zo vroeg ze plotseling wanneer hij zijn vrouw voor het laatst bezocht had.
Hij schrok op, maar herstelde zich spoedig. - Ik ga eens per maand. Ik voel het als mijn plicht.
- Is er nooit verandering te bespeuren?
- Nooit, zei hij. - Ze is het en ze is het niet. Lucie is een vreemde voor mij geworden. Een patiënte. Maar ik zal er nooit aan wennen. Die lange gang, die sleutels...
- Het is natuurlijk allemaal dood, zei hij, zonder verdere toelichting.
Marjan knikte. Als het tussen getrouwden in één kamer al zo vaak morsdood was, hoe dood moest deze liefde dan wel niet zijn... Maar er kon toch deernis blijven, dacht ze, verward. Kon ze maar een ogenblik buiten zichzelf treden en voelen wat hij voelde. Ze was te veel vrouw om zich te kunnen indenken hoe een man in zulke omstandigheden kon zijn. Het leven kon toch wel gruwelijk zijn voor een mens. Dat liet God dan toch maar toe.
- Is er nog hoop?
- Nee. Ongeneselijk, zeggen de doktoren.
Ze reisden weer tweede klas, zoals toen, naar Amsterdam.
| |
| |
Wat doe ik eigenlijk, dacht ze nog, toen ze Leiden gepasseerd waren. De treinen waren maar schaars verlicht. Overal wreekte zich de kolennood. Het zou een wintertje worden. En ik laat me dat alles maar aanleunen. Gezelligheid op kantoor, extra bonnen, een goed salaris en in de gunst bij mijn chef. ‘Als het daarbij blijft...’ hoorde ze juffrouw Bergsma zeggen. Ja, ja. Marjan was er zelf ook nog bij.
Maar dat ze snel naar hem toegroeide... Niet te veel aan denken. Tot nu toe was het leven te vaak aan haar voorbijgegaan en had ze zich tevreden moeten stellen met de brokjes die van andermans tafel vielen. Alle getrouwde mannen schertsten graag met haar. Ze wist wat ze dachten: Snap jij waarom zon frisse meid als Marjan niet getrouwd is? Marjan snapte het wel. Geen van allen had haar gevraagd zijn vrouw te worden.
Hij schoof haar een stuk van ‘Het Vaderland’ toe. In de afgesloten coupé zaten nog een paar gemelijk zwijgende oude mensen. Het licht was zo slecht dat Marjan alleen de koppen maar kon lezen.
Henry Viotta draagt de leiding van het Residentieorkest over aan Peter van Anrooy. In de hooikisten a.u.b. geen hooi stoppen. Dat kweekt bacteriën. Liever houtwol of papieren snippers. Niet met katoen, doch met flanel bekleden. Dat zou ze onthouden. Opnieuw een luchtaanval op Londen gedaan. Beestachtig. Marjan wees hem de ‘zwarte lijst’ van Italië. Daar kwamen niet minder dan 296 Nederlandse firma's op voor. Niet voor niets werd het type van de oorlogswinstmaker een bekende verschijning in de wereld van de karikatuur.
In Scala was Louis Davids nog steeds enfent chérie met hoera we leven nog!
Bij Brinkman in Haarlem was het intiem gezellig. Ze waren zwijgzaam.
Toen ze in de kerk zaten en luisterden naar de hemelse muziek van dat beroemde orgel, zweefden haar gedachten ver weg. Muziek was voor Marjan altijd wegzwerven door het land van haar jeugd. Ze had dezelfde natuur als Hugo. Weemoed, verrukking, verlangen... Ze dook in het hoekje
| |
| |
van de bank en keek soms tersluiks naar Aalbers. O God, ik houd van die man. Ze wist het nu heel zeker. Ze voelde zich koortsig. Ik word ziek, dacht ze. Nee, nee. Ik kan dat niet hebben. Wat ben ik begonnen. Ik had nooit met hem mee moeten gaan. Ik had hem geen schijn van kans mogen geven. Hij is gebonden, levenslang. Zo lang die vrouw leeft.
Ook op de terugweg zeiden ze niet veel. Aalbers had net zo lang getreuzeld met instappen tot hij een geheel lege tweede klas coupé had gevonden.
Toen het deurtje dichtsmakte en de trein zich in beweging zette, nestelde Marjan zich, diep weggedoken in haar winterjas, in een hoekje.
Later bedacht ze zich dat ze nog wat lekkers bij zich had. Ze snoepten als kinderen het zakje kersenbonbons leeg.
De trein denderde voort in het duister.
Hier zit ik nu, met een vreemde man alleen in een afgesloten coupé, dacht Marjan nog. Haar hart bonsde.
- Marjan... Marjan... zei hij alleen maar.
- Niet doen, Jan, zei ze, maar hij trok haar naar zich toe.
- O Here God, het mag niet... zei ze met een snik. Haar hoofd lag op zijn schouder. Hij kuste haar.
- Laat me niet verhongeren, laat me niet verhongeren, drong hij.
| |
9
Op oudejaarsavond van het jaar 1917 had Liesbeth, tegen haar verwachting, al haar kinderen nog eens om haar heen. Freek hield halsstarrig vast aan de eenmaal overeengekomen regel: 't ene jaar op de Laan en 't andere jaar op de Duinweg. De kleine Bastiaan was een voorspoedig kereltje. Hij was vroeg zindelijk en liep als een kievit. Helemaal de aard van zijn grootvader van moeders kant. Dat mocht voor Liesbeth niet hinderen. Ze had nu al drie kleinkinderen, de twee van Agaath waren uitbesteed op het Binnenhof. Dan was moeder Smallegange ook tevredengesteld. Ze bleven allemaal slapen, want er stonden op de Duinweg bedden genoeg leeg in de kerstvacantie.
| |
| |
Ook Andries had verlof. Hij kwam tegen tienen opzetten. Niemand die hem vroeg of hij naar de kerk geweest was. Marjan was er ook, doch ze hield zich opvallend veel bezig met Hugo.
Freek en Willem waren met hun vrouwen naar de Noorderkerk getogen. Ze wilden de oude dominee Van der Linden nog eens horen. Hij was een eerbiedwaardige grijsaard geworden. Zijn preek was plechtig en indringend, maar sterk beïnvloed door de sombere tijden. Hoe kon het anders bij een zo diep levend mens als hij was.
Moeder was met Hugo naar de Bethelkerk gegaan, waar Ds. Troost zijn stereotiepe oudejaarsavondtoespraak hield. Hij kon ditmaal in het bijzonder zijn hart laten spreken, want het was een zwaar jaar voor hem geweest. Al te vaak had hij in de kleine, heldere visserswoningen de jobstijding moeten brengen dat een man of een zoon het leven had gelaten door de verraderlijke mijnen. Er werd goud verdiend in deze oorlogsjaren, maar nog nooit was de vis zo duur betaald geweest.
De visserij leed onder de willekeur der oorlogvoerenden. Vaak werden de schepen maanden lang vastgehouden in Engeland.
Maar die mijnen, dat was het ergste. Het was eigenlijk een sombere oudejaarsdag. Maar wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.
Marjan had aangeboden thuis te blijven om op de kleine Bastiaan te passen. Ze bleef bij hem tot hij sliep. Hoe stil was het nu in het grote huis. Een enkele tram reed voorbij, dat was al.
Haar gedachten namen de vrije loop. Wat haar onweerstaanbaar naar huis had getrokken op deze oudejaarsdag wist zij niet. Er was niemand onder haar huisgenoten, zelfs moeder niet, aan wie zij zou willen of durven biechten wat haar, sinds zij op de N.O.T. werkte, was overkomen - op wat voor dwaalwegen zij was geraakt.
Ze voelde zich moe en verdrietig en zocht steun bij het opgewekte gepraat van Hugo. Soms keek ze naar de hard groeiende jongen of ze op zijn hoekig gezicht al iets be- | |
| |
merkte van moeilijkheden. Hij zou zijn portie nog wel krijgen met al zijn idealen.
Zonder dat iemand er de nadruk op legde, werd het een gezellige familieavond, dat viel op aller gezicht te lezen. Ondanks hun sterk uiteenlopende karakters en levensloop, was er toch een zeker saamhorigheidsgevoel. Zou dat ooit nog bewaard blijven als moeder eens wegviel? Liesbeth had voor ieder kind een eigen plekje in haar hart. Zelfs de onverschillige Andries voelde dat. Hij was minder gesloten dan anders en gaf ongevraagd smeuige smokkelverhalen weg. Over die nationale zonde werd zelfs al in de Kamer gesproken. Het was een schandvlek der natie, zei Willem met een effen gezicht. Maar, zo vroeg Andries langs zijn neus weg, waren de stedelingen zoveel beter dan de grensbewoners? Geen mens ging vrij uit. Zelfs slager Rietschoten, die zo zielsgraag in de kerkeraad wou zitten, slachtte op zee en liet het vlees rondbrengen door de bakker.
Aan de grens werden vette paarden uitgeleend, en 's avonds kwamen er magere voor terug, lachte Andries. Hij had voor zijn moeder enkele waardevolle zaken meegebracht en zo maar op de keukentafel gedeponeerd. Ook dit jaar waren er nog oliebollen, al moest je de krenten met een lantaarntje zoeken.
De kamer was vol gezellig stemmengeroes. Freek en Willem hadden het nog eens over Kuypers driestarren tegen Heemskerk. Het gezag van Dr. Kuyper begon bij de jongere generatie in te boeten.
- Maar ik zou er toch voor willen passen, zei Freek - om Kuyper zo te verguizen. De A.R. heeft nooit meer élan gekend dan onder zijn leiding toen hij nog in de kracht van zijn leven was.
- Ja, zeg dat er maar bij. Maar op mij maakt hij nu toch wel de indruk van een man die zijn roem heeft overleefd en zijn verlies maar moeilijk kan nemen. Sikkel heeft ronduit in zijn verdediging van Kuyper erkend dat Kuyper zich teveel aan het leiderschap heeft vastgeklemd. Daardoor is de openbare discussie in de A.R. partij hoe langer hoe meer uitgesloten.
Als er geen ventilatie is, stikken we allen. Dat zei Sikkel.
| |
| |
Hij zei ronduit deernis te hebben met Kuyper ondanks zijn bewondering voor hem. Maar wat wil je? De Vrije Universiteit is niet voor niets gesticht. De eenvoudige vaders van vroeger hebben nu knappe jonge koppen voortgebracht.
Die laten zich nu gelden, en dat kan de ouwe Bram moeilijk verkroppen.
- De oorlog zal alles veranderen, zei Freek. Laten we de Oude Man nog wat dragen. Er komt een andere tijd. Wie weet hoe gauw al.
- Ik heb altijd veel respect voor Lohman gehad dat hij er steeds op gewezen heeft dat de partij geen doel in zich zelf heeft. De partij moet dienen.
Dat waren bekende geluiden voor Freek, want het was de stem van zijn schoonvader die zo sprak. Het bevreemdde hem wel, dat Willem Smallegange, zoon van een echte Kuyperiaan, er zulke vrije meningen op na hield. Het viel hem mee. Freek was geneigd hem bij te vallen, maar sinds hij naast zijn rechten-studie ook nog, mede terwille van zijn perswerk, een diepgaand onderzoek had gedaan naar de sociale betekenis van Kuypers optreden in de 19e eeuw, was hij eens en te meer in zijn aanvankelijke mening gesterkt, dat Kuyper een geweldenaar was geweest, die, welke fouten hem dan ook mochten aankleven, het recht had tot zijn laatste snik gewaardeerd te worden door de nazaten van het eenvoudige volk als wier Leider hij was opgestaan tegenover een oppermachtig liberalisme.
De discussie tussen Willem en Freek ging aan Andries voorbij. Die had meer aandacht voor de laatste pagina van ‘Het Vaderland’. In Apollo was Asta Nielsen met Assepoester. Misschien iets voor Marjan, die zat zo sip te kijken. Dolle Hans van Fabricius, dat was meer iets voor hem. Het interesseerde Andries in elk geval meer dan dat gewauwel over Kuyper, Heemskerk en Lohman. Die zaten, net als iedereen, ook maar af te wachten tot er een eind aan de oorlog kwam. Trouwens, ze waren op de slagvelden nog niet veel verder dan eind 1916, behalve dan de omwenteling in Rusland, waar Lenin een staatsgreep uitvoerde tegen Kerensky. De door Rusland voorgestelde wapenstilstand was door de moffen in beginsel aangenomen.
| |
| |
Ada keek ook met een half oog naar de krant: de uitverkopen begonnen op 2 januari. Het zou wat zijn, al dat ersatzgoed! Toch moest je er wel aan geloven als je eens wat nieuws wilde aantrekken.
- Ik heb gehoord dat Amerika in het geheim zijn troepen over de oceaan brengt voor de grote slag, zei Willem.
- Dan mogen ze wel voedsel meebrengen, want die Fransen hebben zelf niets, opperde Freek.
- Zeg, Marjan, vroeg Hugo, - ga je donderdagavond es mee naar de Doopsgezinde kerk?
- Wat is daar te doen?
- Altijd een mooi orgelconcert, soms met solisten en het programma is gratis, voegde hij er aan toe.
Hij schoof haar een stuk van de krant toe. Onderwerp: Met God moedig voorwaarts.
- We hebben al een afspraak voor de Volksuniversiteit-lezingen van Annie Salomons, zei ze. - Daar is de zaterdagmiddag ook al mee gemoeid.
Met God moedig voorwaarts. Jawel. Hij had het goed voor haar uitgezocht, die beste jongen. Het kon wel eens zijn, dat ze in de komende maanden haar tanden op elkaar zou moeten zetten. Dat zag ze er wel van komen.
- Het Russische vredesvoorstel is verdaagd tot 4 januari, zei Freek nog. Hij zette zijn tanden in een kleffe oliebol. Die had hij wel eens beter geproefd. Zijn gezicht trok alleen maar in een grimas. Hij wist een kritische opmerking in te houden.
Hugo had nu de advertentiepagina naar Marjan doorgeschoven. Hij geeuwde. Met één oogopslag las Marjan de bekende titels van de kasstukken. De Grote Passie, Madame Sans Gêne, Stuivertje wisselen. Bah, alles trok de mens toch maar naar de aandacht voor dat ene, dat zo'n grote macht in het leven speelde. Dat, waarnaar ze vóór alles snakte was liefde, echte liefde. Wat daar aan vast zat zou ze dan wel op de koop toe nemen. Ze had weer eens een maand extra salaris gekregen, dat ging bij de N.O.T. van een lijen dakje. Maar gek, dat geld niet alles verzoette. Natuurlijk zou ze gaan neuzen in de uitverkoop. Ze had een nieuwe wintelmantel nodig. Aan moeder had ze niets verteld. Dat
| |
| |
grote huis was toch een gat dat niet viel te dempen. Ze dacht er over moeder een nieuwe hoed cadeau te doen.
Ook Marjan zag nu de advertentie van Assepoester. Ja, zo voelde ze zich ook. Alleen: de prins was geen prins gebleken, alleen maar een zielige eenzame man.
- Wanneer zullen we toch eens van die ellende van die hoorkisten verlost worden, klaagde Ada. - Hoe doet u dat toch, moeder?
Hugo wist het wel. Moeder stopte, zodra de gasloze uren begonnen, alles wat ze gekookt had lekker in bed. Kussens er op. Mondje dicht.
Willem, die voor de punch had gezorgd, schonk zelf in. Andries keek er met een ironisch lachje naar. Aan de grens kwam hij niets te kort, maar hij liet over zijn dubbelleven niets los, alleen bracht hij lekkere kuch mee. Die smaakte beter dan het regeringsbrood en die vieze aardappelen.
- Posthuma zijn vrouw is dood. Ze is gestikt in twee ons brood, citeerde Hugo.
- Foei, zei Liesbeth. Let op je woorden, 't is alles geschonken, er zijn nog duizenden die 't minder hebben dan wij op 't ogenblik.
Liesbeth keek vergenoegd van de een na de ander. Zelfs Ada mocht in haar onverdeelde gunst delen, omdat ze Freek niets in de weg legde als het de beurt van de Duinweg was.
Wel keek ze soms met een zijdelingse, bezorgde blik naar Freek. Die jongen blokte zich mager. Soms, als Ada even uit de buurt was, vroeg ze schielijk: je eet toch wel genoeg, Freek? Ach, dacht ze dan. Had ik ze allemaal nog maar onder mijn hoede. Marjan zag er ook zo pips uit. Liesbeth vermoedde meer dan zij kon weten. Alleen Andries kwam niets te kort, maar toch had ze juist om hem de grootste zorgen. Hij had een apart plaatsje in haar avondgebed. Hugo wist dat wel, want hij hoorde moeder altijd hardop bidden als ze, in haar witte nachtpon, geknield lag voor haar bed.
Andries zat, ogenschijnlijk tevreden aan zijn sigaar trekkend, maar zo'n beetje rond te kijken naar zijn familie.
Hij had Freek altijd een egoïst gevonden. Die werd op zijn beurt nu opgejaagd door een veeleisende vrouw. Fijn, om boven je stand te trouwen. Agaath en Willem: een super
| |
| |
gereformeerd stel. Levend begraven in een saai huwelijk met verjaardagen, kerk en politiek. Daar moest je voor in de wieg gelegd zijn. Ze was gelukkig met haar schoolmeester. Ieder zijn meug. Als enige lichtpuntje in het onderwijzersbestaan zag hij de veelvuldige vakanties. Maar hij moest er niet aan denken als jongen bij zo een in de klas te zitten. Echte schoolfrik met zijn steile gereformeerde kuifje. Rijp voor de kerkeraad.
Bleef Marjan. Een vogel die zich vandaag of morgen tegen het raam te pletter vloog. Marjan had het ongeluk dat ze altijd net iets te hoog had gegrepen. Ze was voor een dubbeltje geschapen en wilde toch een kwartje zijn. Wat hij van Hugo moest denken wist Andries niet goed. Eigenlijk interesseerde zijn jongste broer hem maar matig, sinds hij hem snel was ontgroeid. Het kon wel eens zijn dat Hugo zijn eigen weggetje ging, maar hij zou een moederskindje blijven. Dat kon je zo zien. Als hij zich zelf met een van zijn zusters en broers wilde vergelijken, dacht hij aan Freek. Freek en hij, zouden, als het moest, over lijken hun doel bereiken. Wat voor doel hij zelf had stond hem overigens niet helder voor de geest. In elk geval: veel geld verdienen en van het leven halen wat er van te halen viel.
Daarbij konden hem alle dominees en ouderlingen gestolen worden. Die hadden hem de kerk uitgepreekt met hun gejammer.
Over zijn moeder wilde hij niet oordelen. De angst voor hel en verdoemenis was haar met de paplepel ingegoten. Wat wou je dan? Hij hield van zijn moeder omdat zij zijn moeder was. En of hij er zelf helemaal onder uit zou komen zou nog moeten blijken. Hij zondigde tegen beter weten in, dat stond vast. Hij had hier vanavond zeker niet gezeten als zijn griet hem niet had laten lopen voor een vette Oweeër die dik in zijn centen zat.
Met een zekere grimmige humor bedacht hij dat niemand hier in deze kamer van zijn escapades wist. Iedereen verheugde zich blijkbaar in zijn gehechtheid aan het ouderlijke tehuis. Waarom die illusie verstoren? Dat was van later orde.
Toen de klok naar twaalven draaide, nam Liesbeth de Bijbel en las zij psalm negentig.
| |
| |
Zijns ondanks kwam Andries weer onder de ban van moeders gebed.
Hij wist het: dit was bidden. Als het ooit helemaal mis met hem mocht gaan, dan zou hij hieraan denken. ‘Op Hem aanlopen’ werd dat genoemd. Ja, dat was het. Hij zelf bad al in geen jaren meer. Toen hem er eens naar gevraagd werd door een ouderling van de grensgemeente, die te weten was gekomen uit wat voor nest hij kwam, was hij cynisch genoeg geweest om de man te antwoorden: daar heb ik mijn moeder voor.
Morgenochtend vroeg piep ik 'em, dacht hij, na het gelukwensen.
Voordat die nieuwjaarscomedie begint. Ik zit hier al lang genoeg de zaak te bezwendelen.
| |
10
In deze tijd gebeurde er iets wat de gehele familie in opschudding bracht. Oom Hendrik uit Maubeuge, die nog altijd de Nederlandse nationaliteit bezat, zag kans met zijn gehele voorraad uurwerken en gereedschappen naar Holland te komen. Hij was met zijn franse vrouw tante Jeanne en zoon Philip al enige dagen zo goed en kwaad als dat ging ondergebracht in het tjokvolle huis van Liesbeth, toen eindelijk de met spanning verwachte wagon aan de Duinstraat arriveerde. Met zenuwachtige vingers maakte hij de kisten open waarin de gereedschappen waren opgeborgen, waarvan hij er vele op vernuftige wijze had uitgehold en met omgesmolten goud gevuld.
Tante Jeanne, een lieftallige francaise, die haar enige zoon verwende en haar man naar de ogen omzag, kende geen woord Hollands, hetgeen Liesbeth niet verhinderde hele gesprekken met haar te voeren. Hoe dat kon begreep niemand. Liesbeths mimiek en gebaren en de wederzijdse sympathie deden wonderen.
Philip had zijn viool meegebracht en tekende verdienstelijk.
Hun zeer verschillende leefwijze leidde er toe dat er vrij
| |
| |
spoedig een ander onderdak moest worden gezocht. Het was een zoon van oom Frederik die een ruim huis in de Weimarstraat bewoonde, die aan de familie voorlopig onderdak kon bieden en hen in de gelegenheid stelde naar eigen aard en gewoonte te leven. Daartoe behoorde ook een welvoorziene tafel, zodat oom Hendrik, die niet had kunnen vermoeden dat schraalhans in Holland keukenmeester was, zijn goudvoorraad schrikbarend zag verminderen wijl hij de grote porties vlees, waaraan zij gewend waren, clandestien moest kopen.
Hij nam een kloek besluit en verhuurde zich als bediende bij een der grootste Haagse horlogerieën, terwijl Philip zijn dagen sleet in ledigheid. Op welk uur men bij tante Jeanne op bezoek kwam, steevast werd de tafel gedekt met smetteloos linnen en kwam er van alles te voorschijn waaraan Hugo nog maar een flauwe herinnering had.
Oom Hendrik had de levendige gebaren van een fransman gekregen, hij leek sprekend op zijn zuster Liesbeth en gaf soms, als het hem nadrukkelijk werd verzocht een piano-recital. Hij speelde voortreffelijk en ook Philip was een meester op zijn viool. Een engagement van Philip bij het Residentieorkest was slechts van korte duur. De jongen bleek asthma te hebben. Vrij spoedig begon hij een aardig woordje Hollands te leren. Hij maakte lange wandelingen met Hugo, doch had er niet van terug als Marjan hem in de kring van haar kennissen wilde trekken.
Hij bleef een zachtaardige, doch verwende jonge man, wiens intelligentie weinig aanknopingspunten vond bij de Hollandse boertigheid als er spelletjes werden gedaan. Hugo had weer veel te verwerken: Dat was dus oom Hendrik die in zijn jeugd het orgel had bespeeld op het godsdienstig gezelschap van zijn moeder in Tholen.
Tante Jeanne was fijn Rooms doch Philip liep er de kantjes af. Oom Hendrik was gelovig protestant gebleven doch van de kerk vervreemd.
Hun hart bleef trekken naar Maubeuge.
| |
| |
| |
11
Nu het jaar 1917 voorbij was en Nederland steeds meer gevaar liep doodgedrukt te worden tussen de kolossen die elkaar de levensadem wilden afsnijden, was de N.O.T. het hoogtepunt gepasseerd. Grote voorraden goederen lagen in Indië en in Amerika, doch er kwam niets meer door. De onbeperkte duikbotenoorlog werd nu Duitslands scherpste wapen.
Als het zo doorging zou het spoedig met de N.O.T. gedaan zijn.
Begin februari kwam het bericht af dat wie vrijwillig ontslag nam, drie maanden extra salaris zou krijgen.
Marjan wist wat haar te doen stond.
- Ik ga hier weg, Jan, zei ze, toen ze het bericht gelezen had.
- Dat meen je niet, Marjan.
Zijn gezicht vlamde onder zijn witte haar rood op. Spijt, toom, ergernis waren er op te lezen.
Marjan had medelijden met hem. Ze meende ook wel van hem gehouden te hebben, al wist ze dat niet al te zeker. Een mens was een vat vol tegenstrijdigheden en zeker een vrouw op haar leeftijd. Zij kon, als het moest, genadeloos aan zelfkritiek doen.
- Je laat me dus weer alleen.
- Het valt te begrijpen, zei Marjan (ze hapte naar adem, zo nerveus was ze op dit moment), - dat je het eerst aan je zelf denkt. Ik moet naar mijn geweten handelen, meer hoef ik er hoop ik, toch niet over te zeggen?
Aalbers schudde het hoofd. Wat kon Marjan ooit begrijpen van de misère waarin hij leefde. Het was de Wet die scheiding tussen hen bracht. De onverbiddelijke wet, de wrede wet, die gewoonweg geen rekening hield met de pertinente verklaringen der geneesheren dat Lucies ziekte ongeneeslijk was. Opnieuw zou hij zijn kluizenaarsleven moeten leven. Opnieuw zou hij, in uiterste vertwijfeling, tevergeefs heil zoeken bij wat gekochte liefde.
Marjan wou niet hard zijn, maar ze kon toch niet nalaten te zeggen: - Tenslotte Jan, zijn er toch ook dui- | |
| |
zenden vroùwen die ongehuwd door het leven moeten gaan.
- Je kon er nog wel eens spijt van krijgen.
- Ik hoop van niet, Jan.
Het was de laatste week van februari.
Toen ze de eerste maart wakker werd, scheen de zon vrolijk haar kamertje binnen. Juffrouw Bergsma bracht haar een kopje echte thee. (Dat was nu ook afgelopen, die extra bonnen.)
Marjan rekte zich. Ze had beter geslapen dan de laatste weken het geval was geweest. In haar tasje zat de envelop met drie maanden salaris. Ze kon rustig uitkijken naar wat anders. Terwijl ze met voorzichtige teugjes de godendrank dronk, maakte ze het heimelijke plannetje het er vanmorgen eens van te nemen. Ze zou naar de boulevard gaan. Heerlijk de voorjaarswind langs haar hoofd laten waaien.
| |
12
Het was gelukkig dat de oude heer Borst nog flink genoeg was om elke week naar Leiden te gaan om zijn dochter Ada te bezoeken. In zijn aktentas had hij altijd wat, voor grof geld gekochte, leeftocht. Nu Ada's tweede zwangerschap, nog wel in het schraalste oorlogsjaar, op het eind liep, moest hij wel het oog op haar houden. Ada was zijn oogappel. Zij had een jongen moeten zijn en zijn zoon Jacob met zijn muzikale artistieke natuur een meisje. Daar stak geen zakenman in. Met Ada kon hij praten als met een collega.
Het verdroot de heer Borst dat het met de studie van Freek maar langzaam aan ging. Hij zei er niets van. Alles kwam terecht op de lange duur. Freek werd geobsedeerd door de snelle ontwikkeling in de internationale toestand. Hij hield trouw zijn zakboekje bij voor zijn rubriek wat ik hoorde en zag.
Reeds had Duitsland Bulgarije en Turkije als bondgenoten verloren. Het westfront was verkort en de Duitse vredesvoorstellen lagen nu bij Wilson. Maar zo goedkoop zou Duitsland er niet afkomen. Wilson eiste onvoorwaarde- | |
| |
lijke overgave. De duikbotenoorlog werd stopgezet, maar het grote beletsel voor de vrede bleef Wilhelm, de ‘Vredeskeizer’.
Toen ook Oostenrijk zich had overgegeven werden de geruchten over de troonsafstand van de keizer steeds hardnekkiger. Al even hardnekkig als telkens weer geruchten opdoken over een geheimzinnige ziekte die de ‘Spaanse griep’ werd genoemd. Je kon geen krant opslaan of je las een advertentie waarin werd gewaagd van het overlijden ‘na een kortstondige ziekte’. Heel vaak betrof het jonge mensen.
Moeder Liesbeth had een jonge luitenant op kamers. Elke dag werd door een soldaat een kistje met zijn rantsoen gebracht. Daar bleef wel wat van over om Liesbeth en Hugo in het leven te houden. Hugo schaamde zich wel eens als hij zag dat moeder haar hele broodrantsoen voor hem opsneed. Daar ging tussen het kleffe tarwebrood wat rode jam. Op kantoor draaide hij er balletjes van. Slikken maar. Waar moeder van in leven bleef mocht Joost weten. Maar Liesbeth had aan weinig genoeg, als de zegen er maar niet aan ontbrak.
Toch ging ook de dood haar deur niet voorbij. Het was de jonge, knappe luitenant, die in drie dagen aan de Spaanse griep overleed. Toen begon Liesbeth te begrijpen dat er een Godsoordeel over de wereld ging. De engel des verderfs sloeg toe en maaide er meer dan in de gehele oorlog waren gesneuveld. Ook Marjan, die een tijdelijke betrekking op een handelskantoor had gevonden, kreeg koorts, maar doorstond de aanval. Handenwringend liep Liesbeth door het huis toen Hugo moest blijven liggen. Hij was zo mager als een ram en zijn jukbeenderen gloeiden van koorts. Maar ook hier ging de engel des verderfs voorbij. Wankelend op zijn magere benen stond Hugo weer op. Het bed verzwakte. Hij snakte naar frisse lucht...
Hugo vroeg naar de krant. Hij voelde zich nieuwe krachten toestromen, na de paar dagen van ijlkoortsen waarin hij ver, ver weg was geweest in het rijk der verbeelding, tussen hemel en aarde.
Hij las dat de keizer op 2 november nog een nieuwe koers
| |
| |
probeerde in te slaan, door het keizersambt ‘in dienst van het volk’ te stellen. Maar het was te laat Reeds op 6 november maakten de matrozen en soldaten zich meester van Kiel. Hamburg, Lubeck en Bremen volgden. Een dag later werd in München de Beierse republiek uitgeroepen en eer deze week ten einde was deed ‘Der Kaiser’ op zaterdag 9 november 1918 afstand.
Toen Freek de volgende morgen uit de kerk kwam zag hij mensen staan voor een winkelraam. Daar hing een in haast geschreven bulletin ‘De Duitse Keizer bij Eysden over de Nederlandse grens gevlucht.’
Er trok een huiver over Freeks rug. Wat ging er gebeuren? Hij voorvoelde ongekende spanningen in het politieke leven.
Ada verkeerde in onzekerheid over de dag van haar bevalling. Zij schreed waardig door het huis en zette de tanden op elkaar als haar een vlaag yan moedeloosheid bedreigde. Soms voelde zij zich heel ver verwijderd van Freek. Je bleef toch, ondanks alles, twee mensen, dacht ze.
Morgen zou Marjan voor enige tijd haar intrek nemen in hun huis, zo had Freek het weten te bedisselen. Het kon zijn dat hij in de komende dagen dringend van huis moest. Toen zij zich de volgende dag had geïnstalleerd vertrok hij meteen. Hij had een speciale perskaart bemachtigd voor de grote bijeenkomst der socialisten in Rotterdam. In een der vijf overvolle zalen zat hij achteraan, alleen maar luisterend, beurtelings gefascineerd en geïrriteerd door de oproerige taal der uiterst linksen met wie Troelstra zich ogenschijnlijk verbroederde. Gaat hij dezelfde weg op als in 1903? dacht Freek. ‘Op het keizerlijk paleis waait de rode vlag. Onze partijgenoot Ebert Rijkskanselier!’
‘Wat is revolutie? Dat een beheersende klasse die de macht in handen had plaats maakt voor een nieuwe klasse, die rijp is te doen wat sommige omstandigheden eisen. Zo gezien is er in Nederland op het ogenblik een revolutionaire toestand ingetreden. De arbeidersklasse is voor een geweldige taak geplaatst. Verzuimt het ogenblik niet. Grijpt de macht die u in de schoot wordt geworpen. Wij willen revolutie zonder anarchie, met een program zijn wij er niet. Wij hebben te overwegen welke daad wij zullen doen. De arbei- | |
| |
dersklasse moet zichzelf de opperste macht konstitueren. Als straks de soldatenraden worden opgericht, voeg u er naar. Wat is onze achtergrond? Onze noodzakelijkheid en onze onmisbaarheid... Wij zullen dus zondag op ons congres de geweldige vraag hebben te bespreken of wij zullen overgaan tot een opperste raad van arbeiders en soldaten voor het gehele land en verder van plaatselijke raden. Hebben wij daartoe besloten, dan is die raad vanaf dat ogenblik het opperste gezag in ons land.’
Toen Freek met de laatste trein naar huis keerde bleek er geen tram meer te rijden. Het verdroot hem niet. De koele herfstavond noodde tot wandelen. Zijn hoofd was berstens vol gedachten. Dat er revolutie dreigde was voor hem zeker, na wat hij vanavond had gehoord.
Daar was iets onheilspellends in de stroom van geestdrift toen Heykoop Troelstra de hand had toegestoken. De emotionele leider diep bewogen en ontroerd.
Nog hoorde Freek de honende stem van Heykoop: ‘Is er onder de bezittende klasse één, die denkt dat de revolutie bij Zevenaar aan de grens omkeert?’
De zaal had homerisch gelachen. ‘Ik weet dat Troelstra morgenmiddag 1 uur in de Kamer het revolutionaire woord zal spreken, buiten de parlementaire orde om’.
| |
13
Toen Freek op kousenvoeten de slaapkamer binnensloop vond hij Ada in een onrustige sluimer. Gelukkig dat Marjan er was. Niet tevergeefs had hij een beroep op haar gedaan. Hij zou vroeg op het Binnenhof moeten zijn. Er werd historie gemaakt in deze bewogen dagen.
Moeilijk kon hij de slaap vatten.
Toen hij woelend plotseling een warme hand van Ada voelde toegestoken, drukte hij er een kus op.
- Ben je wakker?
- Ja. Het gaat zo te keer...
Freek legde zijn hand op haar buik en voelde de bewegingen van het kind. Graag had hij Ada verteld van zijn
| |
| |
belevenissen, doch hij wilde haar niet verontrusten. Er stond een revolutie voor de deur. Ook zijn naam zou op de lijst staan, dat wist hij. Niet voor niets was hij de laatste jaren zo in het geweer geweest voor de partij.
Langs onnaspeurlijke wegen liep de volgende morgen het gerucht van het revolutiegevaar door het gehele land. Freek zag de queue op het Binnenhof en liep nog even snel bij Smallegange binnen om te informeren of de Christelijke besturen al begrepen hadden wat er aan de hand was. De R.K. waren al wakker en deelden reeds pamfletten uit.
De kamerzitting was geladen. Niemand wist hoe ver Troelstra zou gaan. Freek maakte weer korte notities. Hij gunde zich haast geen tijd tot schrijven. ‘Wie langs illegale weg verbeteringen wil aanbrengen vindt de regering op zijn weg’. Het was Smeenk die deze woorden sprak. Freeks onrust bedaarde. Dat konden de roden zich voor gezegd houden.
De onrust van Ada dreef hem weer naar huis, waar zijn vrouw hem met gemengde gevoelens aanzag. Wat begreep een man van een vrouw?
Zij was te bed gebleven; het lopen viel haar zwaar.
- Moet je nog uit? vroeg ze.
Marjan had, voor de gezelligheid, op de slaapkamer gedekt.
- Vanavond stellen wij het manifest op van de christelijk sociale actie, dat wordt vannacht gedrukt, zei Freek.
- Is de toestand gevaarlijk, Freek?
- We zijn in Gods hand, zei hij.
- Vader zegt: zolang de honden blaffen bijten ze niet.
Freek reageerde er niet op. Misschien had zijn schoonvader gelijk.
Inderdaad was het merkwaardig hoeveel woorden er werden gespróken over revolutie. Toch moest er snel gehandeld worden voor er ongelukken gebeurden. In Amsterdam waren de eerste doden reeds gevallen. Dit vertelde hij aan Marjan op de gang.
De vanzelfsprekendheid waarmee Freek over haar hulp beschikte, maakte haar wel eens stroef. Ze had een hekel aan politiek, al begreep ze dat het nu wel spande. In de verpleging
| |
| |
van Ada vond ze voorlopig weer rust voor haar opstandige gedachten. Zodra de oorlog was afgelopen en zij er kans toe zag, zou ze naar het buitenland gaan. Bij voorkeur naar Londen. Ze snakte naar verandering van klimaat. Na haar abrupt vertrek bij de N.O.T. en het tijdelijke kantoorbaantje had ze haar draai nog niet gevonden. Op de achtergrond van haar denken was er nog altijd de duistere figuur van Jan Aalbers. Die had zwaar aan haar getrokken. De littekens waren nog te vers.
Ada en Marjan hadden elkaar nooit zo erg gemogen, maar nu, in deze laatste moeilijke weken, waren ze elkaar toch nader gekomen. Ada zong een toontje lager al kon ze het niet laten bij de geringste aanleiding de loftrompet te steken over de welstand in haar ouderlijk huis, waar niet ieder dubbeltje moest worden omgekeerd voor het kon worden uitgegeven. Marjan was, door alles wat ze vroeger thuis had meegemaakt, te zeer overtuigd van de waarde van het geld om het op te nemen voor de armoe. Maar dat Ada, die toch geweten had wat ze deed, zo slecht haar verlies nam, irriteerde haar altijd weer. Net zo min als het haar aanstond dat bij Freek alles moest wijken voor de politiek, hoewel het laatste vergefelijker was dan het eerste: hij zou er zijn brood in vinden.
| |
14
In het Comité van Verweer ontmoette Freek tot zijn verrassing zijn schoonvader en oom Jozias, twee Hervormde notabelen. De noodsituatie had hen in beweging gebracht hoewel hun kracht meer lag op het gebied van de handel dan dat der politiek. In het manifest van de christelijk sociale actie stond menige zinsnede waarover zij, die meer te verliezen hadden dan de arbeiders, in rustiger tijden hun wenkbrauwen zouden hebben gefronst. Nu schikten zij zich gedwee onder de straffe leiding van de door de sociale beweging omhooggeklommen arbeider Izaäk van Loon, een christen-democraat in wien geen bedrog was. In dit uur der benauwdheid voor de beter gesitueerden ging er een ster- | |
| |
kende en moedgevende kracht uit van deze korte gezette man met zijn scheve nek, die het volle vertrouwen had der christen arbeiders, die ook wist dat hij zijn leven inzette, want zijn naam stond bovenaan de lijst van personen die bij een revolutie van hun bed zouden worden gelicht door de machthebbers der diktatuur van het proletariaat.
Het manifest laakte het optreden van de S.D.A.P., welke, ondanks haar minderheid, de staatsmacht opeiste. Rusland was een baken in zee. Het ontbreken van orde betekende hongersnood. Het ogenblik van sociale hervormingen was aangebroken: Verbod van kinderarbeid tot het 14e levensjaar, uitbreiding der leerplichtige leeftijd, invoering der acht-urige werkdag, vrije zaterdagmiddag en verzekering tegen ziekte en invaliditeit.
Als laatste punt: bestrijding van de woningnood.
En dat alles te bereiken langs de wettelijke weg.
Geen revolutie! Geen opstand! Geen geweld!
Freek zag zijn schoonvader en oom Jozias vertrekken, druk in gesprek. Hij had nauwelijks gelegenheid gevonden enige woorden met de oude Borst te wisselen over de toestand van Ada.
Het ontging Freek niet dat het voor mensen als zijn schoonvader en oom Jozias, figuren die zowel bij de Hervormden als Gereformeerden over een zeker gezag beschikten, een harde zaak was, hun vertrouwen (naast God) thans op de getrouwe arbeiders te moeten stellen.
Hij peinsde reeds over de juiste formuleringen van het weekoverzicht dat hij morgen zou moeten schrijven. Zondag zou het vervroegde nu reeds beruchte congres der socialisten worden gehouden. Er waren reeds kentekenen dat minder geëmotioneerde partijgenoten van Troelstra hun leider openlijk begonnen te corrigeren.
Ondertussen rolden in Den Haag de treinen met opgeroepen vrijwilligers binnen. Er waren veel Friezen bij. Freek was er trots op dat het initiatief daartoe van zijn partij was uitgegaan.
De regering had de militaire leiding vast in de hand.
- Zal ik thuis blijven? vroeg Freek die maandagmorgen.
| |
| |
- Nee... nee..., ga maar, zei Ada.
Zij had, nu het er op aankwam, meer aan Marjan dan aan haar eigen man, die tegenover pijn en ziekte zowel als het hemzelf als anderen betrof, hulpeloos stond.
Toen zij hoorde dat de Koningin in het Malieveld zou worden gehuldigd, begreep zij dat Freek er bij hoorde.
- Er zou iets aan ontbreken als hij niet meejuichte, viel Marjan haar bij. Het was tussen spot en meeleven in.
Het water was nog niet gebroken, hoewel het nu, volgens de duizend maal gecontroleerde berekening, zeker niet lang meer zou kunnen duren.
Freek Leenhouts, die van zondag op maandag goed geslapen had, begaf zich reeds vroeg op weg naar het Malieveld. Hij ging het liefst alleen en wist - hoe dan ook - bij zulke gelegenheden tot in de voorste rijen door te dringen. Hij had een zwak voor geschiedenis en een diepe door de historie verankerde verering voor het Oranjehuis. Hij wist dat deze dag een gloriedag zou worden voor het Nederlandse volk dat trouw was gebleven aan zijn constitutionele rechten.
Toen op de Bosbrug de mannen van de vrijwillige landstorm de paarden van het koninklijke rijtuig begonnen af te spannen, trok Freeks gezicht in een kramp. Hij had het voorvoeld. Het werd een zegetocht door de onoverzienbare menigte. Het meest ontroerde Freek de jonge, negenjarige altijd wat verlegen prinses, staande naast haar moeder. De hoop van het vaderland voor de toekomst. Toen het rijtuig tenslotte werd voortgetrokken naar het Noordeinde, passeerde het 't paleis aan het Voorhout waar de oude Koningin Emma op het bordes verscheen. Toen wuifde de jonge Juliana met haar zakdoekje naar haar grootmoeder, in blijde herkenning.
En toen de Koningin, teruggekeerd in haar Paleis, tenslotte met een enkel woord dankte voor de hulde, leidde zij het enthousiasme in breder banen met haar drievoudige uitroep: ‘Leve ons Vaderland’.
Zodra Freek, door zijn gesprekken met Friese soldaten, er lucht van kreeg dat deze tot slot nog naar het huis van Dr. Kuyper wilden, sloot hij zich enthousiast aan. Hij voelde nauwelijks moeheid. De stroom van dank en geestdrift op
| |
| |
deze novembermaandag, die een onvergetelijke dag zou worden in de geschiedenis van het Nederlandse volk en het Oranjehuis, was toen de volksmenigte zich van het paleis begon te verspreiden, nog niet weggeëbd. Het feest moest nog ‘en familie’ besloten worden. Echt iets voor deze trouwe Friese jongens, om de oude vergrijsde Leider niet te vergeten.
Op hun gezang afkomende, nam Kuyper plaats op de stoep van zijn huis in de Kanaalstraat. Het hoofd ontbloot. Wat in hem omging wist niemand. Het was lang geleden dat hij als jong, modem predikant, zijn intrede had gedaan in Beesd, waar een eenvoudige vrouw, Pietje Baltus, een appèl had gedaan op zijn geweten, waarna de doorbraak was begonnen naar het eens door hem geminachte geloof der vaderen.
Toen hij zijn hand ophief werd het stil. De aankomende tram stopte.
‘De beginselen, waarvoor ik mijn leven lang gestreden heb, worden ook door u beleden. Maar het is nog iets anders een beginsel te belijden, dan er, zo God het nodig keurt, ook zijn leven veil voor te hebben. En zie, dat hebt gij gedaan, mannen broeders. En dat is het, waar ik God uit het diepst van mijn hart voor dank. Toen het er op aan kwam, toen het Vaderland in nood was, en de troon onzer Koningin in gevaar kwam, - toen hebt gij geen ogenblik geaarzeld. Mijn tijd is voorbij, in uw handen ligt de toekomst. Maar dit heb ik gevoeld en ik dank u er voor, uw komst in deze stad en uw gezang voor mijn huis zijn mij een teken van mijn God, dat, als Hij mij zal hebben opgeroepen, de beginselen, die mij boven alles dierbaar zijn, zullen blijven voortleven in het jongere geslacht, ook in u.’
| |
15
Toen Freek, doodmoe, de sleutel in het slot stak hoorde hij Ada's angstkreten. Er voer een schok door hem heen, nu het zo ver was.
| |
| |
Behoedzaam sloop hij naar boven waar hij achter de deur bleef wachten.
Eindelijk, zich vermannend, trad hij binnen.
- Meewerken, mevrouwtje, hoorde hij de dokter zeggen. - Meewerken hoor, dan is 't zo gebeurd.
De dokter sloeg nauwelijks acht op hem, hij transpireerde en had zijn jasje uitgegooid.
Marjan maakte plaats voor Freek. De verpleegster groette hem met een begrijpend knikje.
Het bekken, dacht Freek. Het te nauwe bekken. Het zweet brak hem uit. Ada keek hem met wilde ogen aan. Het zweet gutste van haar voorhoofd.
- Ik kan niet meer... oh... ik kàn niet meer, kreunde ze. Ze sloot haar ogen.
Te middernacht kwam de specialist. In de salon beneden zaten nu ook Ada's ouders, die telefonisch waren gewaarschuwd. Het ging er op of er onder. Maar eer de morgen aanbrak was Freek Leenhouts vader van een dochter, die door de vierjarige Bastiaans geestdriftig werd geadopteerd.
Ada, deerlijk gehavend, lag in een onrustige sluimer.
- Dagen om nooit te vergeten, zei de oude Borst. Hij zuchtte. De spanningen in- en buitenshuis waren groot geweest. Hij had zijn hart weer eens gevoeld.
Ada's moeder had Marjan het werk wel uit de hand willen nemen, maar Borst troonde haar mee naar huis. Hij voelde dat hij zelf verzorging nodig had. Aan zijn vrouw zag hij dat hij zelf ook ouder werd. Hij had er nooit een probleem van gemaakt of hij bijzonder gelukkig getrouwd was. Zijn vrouw had hem nimmer geïnspireerd tot zaken doen of wat ook, maar zij had goed voor hem gezorgd, zoals het een goede vrouw betaamt, dacht hij nu.
Freek moest nog een artikel schrijven. Hij werkte, doodvermoeid als hij was, met veel uitroeptekens en spaarde geen adjectieven.
Hij had nauwelijks tijd het stuk even door te lezen toen de jongen van de krant al voor de deur stond.
- Geef dat jong beschuit met muisjes, commandeerde hij nog, eer hij in bed stapte. Daarna trok hij de gordijnen toe en sliep als een os.
| |
| |
| |
16
In het zaterdagavondnummer van ‘De Standaard’ en ‘De Nieuwe Haagsche Courant’ stonden weer vele rouwadvertenties. De meeste met vermelding ‘Na kortstondige ongesteldheid’. Er waren weer vele jonge mensen bij, ook mannen en vrouwen in de kracht van hun leven. Nog was er geen einde gekomen aan die geheimzinnige ziekte, die spaanse griep.
Met een strak gezicht vouwde Hugo de krant op en las zwijgend de zelfde tekst van de reeds ontvangen rouwbrief, nu temidden van de andere doodsberichten. ‘Na een kortstondige ongesteldheid, overleed, in de hope des eeuwigen levens onze geliefde vrouw, moeder, dochter, behuwddochter en zuster Ada Borst, echtgenote van F.J. Leenhouts.’
Liesbeth kon het niet verwerken. Zij kromde zich onder het gericht van Gods hand. Zij was naar Leiden geweest en had vertederd in de wieg gekeken en met haar kleinzoon gebabbeld over het nieuwe zusje. Zij had voor goed geld een stukje amandelpers voor Ada kunnen bemachtigen. Met haar koele oude-vrouwenvingers had ze aan Ada's voorhoofd gevoeld. Dat gloeide van de koorts. Ada had niet veel gezegd, alleen maar flauw kunnen glimlachen.
- Ik weet het niet, ik weet het niet, zei Liesbeth tegen Marjan op de gang.
- Kom moeder, geen zwarigheid. - Ada is jong en sterk en de dokter is tevreden.
Nu het kind er eenmaal was zwierven Marjans gedachten reeds weer naar Londen. Zij was nog eens naar de oude mevrouw Vreeswijk geweest. Die had haar een paar adressen gegeven van Londense vrienden.
En nu lag Ada, strak en onbewogen op haar doodsbed, haar kindje huilde zachtjes in de wieg, haar zoontje was naar zijn grootouders en Freek zat, star en zwijgend achter zijn bureau, zonder te werken.
Hij was verdoofd. De gedachte aan de op handen zijnde examens maakte hem misselijk. Hij wist niets meer. Vijf jaar was hij met haar getrouwd geweest. Telkens weer opende hij de deur om naar haar te gaan kijken zoals zij daar lag uitgestrekt. Het stoffelijk overschot van de jonge vrouw met
| |
| |
wie hij het leven had genoten. De ziel was er uit Zij was er en zij was er niet meer. Het was hem of zij met hem sprak, in welke kamer hij zich ook bevond.
Hij kon niet anders dan zijn ogen bedekken en opnieuw in snikken uitbarsten. Dit liet God toe. Dit liet Hij toe. Aan het begin van een nieuw leven.
Toen, in opperste radeloosheid, ging het hem als toen hij zeventien was in die nacht die hij nooit zou vergeten en opnieuw snikte hij: - Moeder, bid voor me, bid voor me.
Na Ada's begrafenis was Freek enige weken apathisch thuisgebleven totdat Marjan hem naar buiten had gestuurd. Hij moest weer aan het werk en hoognodig ook. Reeds was er een kroniek onder de bekende kop wat ik hoorde en zag versdienen zonder de bekende initialen (F.L.), doch ondertekend Ad. Int.
Wie zijn plaatsvervanger was geweest wist hij niet eens.
Zijn eerste gang was naar de leeszaal om alle bekende dag- en weekbladen te excerperen voor zover het de mislukte revolutie-week betrof.
Hij had het gevoel dat hij in de nu achter hem liggende mobilisatiejaren met hun hevige schommelingen en oorlogsdreiging, in welke tijd hij zelf boven zijn krachten had moeten blokken voor de begeerde meesterstitel, door een donkere tunnel was gegaan. Aan het einde had wel het licht gegloord, maar alle vreugde was van hem weggenomen door dat ene, dat vreselijke, de dood van zijn jonge vrouw.
Alleen als de kleine Bastiaan op zijn knie kroop en hem, eerst nog aarzelend doch al spoedig met de hem eigen overmoed grapjes afdwong, voelde hij aan de warmte van dit levenslustige kind dat Ada hem had nagelaten dat het leven onverbiddelijk dwong tot verder gaan.
Maar als hij, een enkele keer, samen met zijn zoontje, bij de wieg stond van de kleine Liesbeth, werd het hem weer te machtig.
Hij moest verder gaan, maar hoe - dat wist God alleen.
|
|