De geestelijke goudschaele
(1683)–Hendrik Rintjes– AuteursrechtvrijZijnde een versameling van een goedt getal uitgesochte geestelijke liedekens en psalmen
Stemme: Anno sesthien bonders, &cTis wel een groot wonder,
Datmen soo kleyn acht,
| |
[pagina 193]
| |
Die Propheeten vermonden,Ga naar margenoot+
Van soo grooten dach,Ga naar margenoot+
Die vreesselijck sal komen:Ga naar margenoot+
Als een Dief doet inder nacht,Ga naar margenoot+
Dan mach het volck wel schromen,
Die Gods woort niet wel betracht:
2. Men macht wel gheloven,
Dat des Heeren dach,
Sal branden als een Oven,Ga naar margenoot+
Vyeren dach noch nacht,Ga naar margenoot+
Dan sullen die lieden:Ga naar margenoot+
Soo bangh zijn als een die baert,Ga naar margenoot+
Van benautheyt vlieden,Ga naar margenoot+
Kruypen in holen der aertGa naar margenoot+
3. Dan sal ‘t volck noch kallen,Ga naar margenoot+
Tot de Berghen groot,
Wilt doch op ons vallen,
Helpt ons nu ter doodt:
Maer ten sal niet gheschieden,
Want de Doodt sasl van haer vlien,Ga naar margenoot+
Die Rechter sal ghebieden,
Voor hem te buyghen alle knienGa naar margenoot+
4. Die Rechter sal hem stellenGa naar margenoot+
Op sijn Stoel playsant,
Hy sal de Bockedn quellen,
Tot sijn slinckerhant.
Die Schapen sullen hooren,
Komt ghy in mijn Rijck planteyt:
Dat u lanagh te vooren,
Vreughdigh van Godt is bereyt.
5. ‘t Is waerdigh te aenmercken,Ga naar margenoot+
Het groot onderscheytGa naar margenoot+
Dat elck loon nae wercken
Van Godt is bereyt
| |
[pagina 194]
| |
Dier vrome is ten sijne,
Ga naar margenoot+Een soo schoonen Kroon bereyt,
Ga naar margenoot+Die boose gaan in pijne,
Ga naar margenoot+Och! daermen eeuwich huylt en schreit.
6. Och! menschen laet u leeren,
Ga naar margenoot+Doet nae Ioels raet,
Bekeert u tot den Heere,
Eeer ‘t hier valt te laet,
Ga naar margenoot+Wilt u zonden beweenen,
Scheuret niet uwen ghewaet,
Ga naar margenoot+U hert soo hardt als steenen,
Ga naar margenoot+Met Godts woort in stucken slaet.
7. Met vasten en met klaghen,
Ga naar margenoot+Valt den Heere te voet,
‘t Sal hem wel behaghen,
Doet oprecht boet,
Merckt aen de Nineviten,
Ga naar margenoot+Sy waren al gecondemneert,
Ga naar margenoot+’t Scheen Ionas wat te spijten,
Ga naar margenoot+Godt heeftse al gheabsolveert.
Pause.
8. Wilt den Heere ghenaken,
Ga naar margenoot+Met Aelmoessen groot,
Ga naar margenoot+Hy sal sneeu wit maken,
Ga naar margenoot+U zonden bloet root,
Ga naar margenoot+Hy sal niet altoos kijven,
Ga naar margenoot+Noch oock eeuwich toornich zijn,
Als u boos bedrijven,
Sal hy wel uytwrijven fijn.
9. Ghelijck Hemel en Aerde,
Veer verscheiden staet,
Laet Godt van ons waerden,
Al onse misdaet,
| |
[pagina 195]
| |
Ghelijck als eenen Vader,
Tot sijn Soone is ghesint,Ga naar margenoot+
Heeft G’odt ons allegader,
Die hem vreesen recht bemint.
10. Men mach niet versaghenGa naar margenoot+
Aen Gots goetheyt groot,
Hy heeft gheen behaghen,
Aen de zonders doot,Ga naar margenoot+
Denckt hoe lief heeft een Moeder:Ga naar margenoot+
‘t Kint dat sy selfs heeft ghebaert,Ga naar margenoot+
Godt is noch veel goeder,
Hy heeft ons als sijn oogh bewaertGa naar margenoot+
11. Al hebben wy met schanden,
Al ons Erf-goet schoon,Ga naar margenoot+
Verteert in vremde Landen,
Met de verlooren Soon,
So dat wy moeten teeren,
Vant vuyl Veerckens draf onsoet,
Als wy maer ‘t Huys-waerts keeren,
Ons Vader loopt ons te ghemoet.
12. Hy sal ons niet meer loonen,
Als een Huyrlinck swack,
Welkom lieve Soone,
Treckt aen ‘t beste pack,
Het Lam is al gheslagen,
Komt mijn maeltijdt is bereyt,Ga naar margenoot+
U druck sal hy af-vaghen,Ga naar margenoot+
Komt woont by my in eeuwicheyt.
13. Om eeuwich daer te woonen,
Dat is al mijn begheer,
Men ontfanght daer Kroonen,Ga naar margenoot+
Men truyrt daer niet meer,
Men krijght daer nieuw habijten,
Hier mee blijft mijn Liedt in ‘t slot,
| |
[pagina 196]
| |
Alle ware Israelijten,
Blijft hier mee bevolen Godt.
|
|