konnen worden; dat, meen ik, dat sich selven genoeg wederleit: want was dat waar, dat dese spraak niet anders als tot ijdel geklap dienen konde, so waaren 'er die menschen ellendig aan, die alleen Friesch spreken konnen; en derhalven dese taal altijd (niet alleen in den burgerlijken wandel, maar ook in 't waarnemen der Gods-dienst-oeffeningen) gebruiken moeten: En waarom kan se daar toe niet worden aangewend? Die God immers, die uit alle geslachten, taalen, volken, ende natien sijne uitverkoorene heeft, die kan ook met allerleije taalen gediend en gepresen worden. Maar gi segt: De Friesche spraak vindtmen hedendaags dikwils tot ijdelheid in geschrivte gesteld. Ik antwoord: 't Is waar, ende te beklaagen: doch men vindt nog al veel eernstige dingen in deese taal beschreeven: En wort se nu veel misbruikt; so is 't dan hooge tijd, dat men d' er des te meer een goed gebruik van maakt; want immers het misbruik neemt het goede gebruik niet wech: De Latijnsche spraak is van de Babelsche hoere met haaren mis bevuild; soude men daarom tot verhandelen van suivere ende heilige dingen geen latijnsche tongen en pennen gebruiken mogen? en geen taalen sijn 'er, die niet misbruikt sijn, soude men se daarom dan alle achter de bank werpen? Laat het u dan met vreemd dunken, dat ik eenige Psalmen in de Friesche taal heb overgeset; maar lees en sing de selve tot Gods eere, ende tot uwer ende uwes naasten stichtinge; gelijk se van mi ten dien einde gedicht ende geschreeven sijn.