Stichtelijk sang-prieel, belommerd met het Hooge lied Salomons, ende andere heilige gesangen
(1686)–Wiete Ringers– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
Sang: Delvenaaretje.WAt roemt ǵ in 't quaad? wat swetst ǵ in bloed te plengen? Ge-
| |
[pagina 148]
| |
weldige! wat snuivt uw' trotse kop? Uw haat kan mi uit Godes gunst niet
brengen, Sijn goedertierenheid houdt nimmer op.
Ga naar margenoot(3) Wat roemt g' in 't quaad? wat swetst g' in bloed te plengen?
Geweldige! wat snuivt uw' trotse kop?
Uw' haat kan mi uit Godes gunst niet brengen,
Sijn goedertierenheid houdt nimmer op.
Ga naar margenoot(4) Uw tong bedenkt veel wreede woorden-klippen,
Die schaade doen; geen scheer-mes is so fel,
Als 't luid-slaand' lid, dat achter uwe lippen
Vol grouw'len krielt; tot boos-doen vliegt gi snel.
| |
[pagina 149]
| |
Gi timmert steeds een proev-stuk van bedriegen:
Ga naar margenoot(5) Gi hebt het quaad veel liever dan het goed:
Gi sijt versot op snood moordaadig liegen;
Gerechtigheid verschopt gi met den voet.
Ga naar margenoot(6) Gi mint gestaag slok op slok op te blaffen;
G' hebt grooten lust aan lippen vol bedrog.
Ga naar margenoot(7) Dies sal wis God u schrikk'lijk schrikk'lijk straffen;
Wat baat sult gi dan sien van uw' gepoch?
D'Almachtige sal uw om verre scheuren,
Wechraapen met sijn slaande rechterhand,
Wechrukken van uw trotse tente-deuren,
Uitwort'len uit het adem-torsend' land.
Ga naar margenoot(8) De vroome sullen op dat straffen letten
Als God so slaat dien grootschen grouwel-guit;
| |
[pagina 150]
| |
Si fullen haar met heil'ge vrees ontsetten:
Ook sullen si dan roepen lagchend' uit:
Ga naar margenoot(9) Dat is die man, die niet op God vertrouwde,
Maar hoop en troost op menig praal-tuichs-kas,
Op doode goud-en silver-koff'ren bouwde;
Die groot en sterk door veel beschaaden was.
Ga naar margenoot(10) Maar ik sal blijven in des Heeren wooning,
Als een olijv-boom, schoon door groenigheid:
Mijn siel vertrouwt (o groote Opper-koning!)
Altijd op uwe goedertierenheid.
Ga naar margenoot(11) 'k Sal eeuwiglijk uw' lov (o God!) verbreiden;
Om dat gi gi, die al uw willen doet,
Het hebt gedaan: ik sal uw' naam verbeiden;
Want die is all' uw' gunstgenooten goed.
|
|