Stichtelijk sang-prieel, belommerd met het Hooge lied Salomons, ende andere heilige gesangen
(1686)–Wiete Ringers– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
Sang: Esprit qui fais mouvoir mes---MIjn overkoo-------- kend' hert dat bobbelt op, mijn a-
a'--ren Die hup--pelen van vreugd; ik sing een deftig, lied Van't Puik der ko-
| |
[pagina 142]
| |
ningen; mijn tong wil lov-re'en gad'--ren, Veel snelder, als een pen geswinde
lett'ren schiet.
Ga naar margenoot(2) Mijn overkookend' hert dat bobbelt op, mijn ad'ren
Die huppelen van vreugd; ik sing een deftig lied
Van 't Puik der koningen, mijn tong wil lov-re'en gad'ren
Veel snelder, als een pen geswinde lett'ren schiet.
Ga naar margenoot(3) Gi sijt veel schoonder, als der menschen schoonste soonen,
O Vorst! genaad is in uw' lippen uitgestort;
| |
[pagina 143]
| |
Uw' glans verdonkert all' selvs diamante-kroonen;
'k Weet, dat g' in eeuwigheid van God gesegend wordt.
Ga naar margenoot(4) Gord aan (galoose Held!) gord aan uw' dapp're degen,
So blinkt uw' majesteit en uwe heerlijkheid.
Ga naar margenoot(5) En rijd voorspoediglijk door 's werrelds woonb're wegen
Op 't woord der waarheid, en rechtveerd' sachtmoedigheid.
Uw' rechterhand sal sterk der boosen benden bonsen.
Ga naar margenoot(6) Wat sijn uw' schichten scherp! si sijn als vier'ge gloe'n,
Gi schietse, dat s' in 't hert van uw vianden gonsen:
Gi, gi sult onder u veel volk'ren vallen doen.
Ga naar margenoot(7) Uw Koninklijke throon (o God! o groote Koning!)
Die waggelt nimmermeer, maar staat in eeuwigheid;
| |
[pagina 144]
| |
Uw' braave Scepter-stav (een destige vertooning!)
Is kost'lijk glinsterend', vol van rechtmatigheid.
Ga naar margenoot(8) Gi mint gerechtigheid, nooit heeft u recht verdrooten,
Al 't boos-doen haat g', al is 't vernist met schoone schijn:
U heeft (o God!) uw' God met vreugden-salv begooten
Ver boven alle, die uw' meed'genooten sijn.
Ga naar margenoot(9) Uw' gansch gewaad, dat heel van goud en peerlen schimmert,
Dat riekt van cassië, van myrrh', en aloë,
Uit praal-palleisen van het gladst' ivoor getimmerd;
Wat vreugd! wat staan 'er staag tot uwen dienste ree!
Ga naar margenoot(10) Veel vorsten dochteren sijn onder uw' staat-joff'ren:
De Koninginne prijkt aan uwe rechterhand,
Bepronkt met edel goud, uit d' onderaardsche koff'ren
Van 't brandig Ophir, 't rijk, het schat-uitlevrend' land.
| |
[pagina 145]
| |
Ga naar margenoot(11) Aanhoort, o! Dochter! hoort, en siet, en neigt uw' ooren;
Vergeet vergeet uw' volk en uwes vaders huis.
Ga naar margenoot(12) So sal uw's schoonheids min des Konings hert door booren;
Uw' heer is 't, kniel voor hem, maar voor geen vreemd'; sijt kuis.
Ga naar margenoot(13) Het wijd-beroemde volk; de stoet der maagde-reijen
Van 't prachtig Tyrus, dat van rijkdom overvloeijt,
Sal voor uw' aangesicht veel staci-givten spreijen,
En juichen, dat de lucht van vreugde-galmen gloeijt.
Ga naar margenoot(14) Des Konings Dochter is met kostelijk cieraadje
Inwendig opgecierd; haar kleed is goud gestik:
Ga naar margenoot(15) Si sal tot u (o Vorst! O Godd'lijk personaadje!)
Gaan in borduird' gewaad, en menig peerlen-strik.
Een sleep staat-jofferen, gedost in purper-laaken,
Verselt de Koningin;Ga naar margenoot(16) Si sullen, seer verheugd,
| |
[pagina 146]
| |
In gaan in 't gaaloos plein van 's Konings elpen-daken,
Daar 't alles kostel is, vol heerlijkheid en vreugd.
Ga naar margenoot(17) In plaats der vad'ren, sal een reeks sijn uwer soonen,
Die g' over 't aard'rijks rond tot vorsten stellen sult.
Ga naar margenoot(18) Uw's naams gedachtenis sal ijder eeuw' bewoonen:
Voor eeuwig eeuwig blijvt 't volk met uw' lov vervuld.
|
|