Stichtelijk sang-prieel, belommerd met het Hooge lied Salomons, ende andere heilige gesangen
(1686)–Wiete Ringers– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
Het derde hoofd-stuk;WAAR IN
De Bruid verhaalt, dat si haaren Bruidegom sochte; ende hem in 't eerst niet vindende (1), in het soeken voortging; (2) dat si hem na eenig soeken vonde; ende hem gevonden hebbende, vast hield (4). De Bruidegom besweert de Dochteren Jerusalems, dat si de ruste des Bruids niet steuren (5). De Dochteren Jerusalems verwonderen haar over de vrimoedigheid ende treffelijkheid des Bruids, opkomende uit de woestijne (6). De Bruid spreekt van des Bruidegoms bedde, koetse, en de heerlijkheid der hemelsche bruilovt, onder gelijkenissen van Salomons bedde, koetse, ende bruilovt (7).
Hier sijn spreekende BRUID, BRVIDEGOM, DOCHTEREN JERVSALEMS. | |
[pagina 40]
| |
Bruid.Sang: Ik sucht, ik ween, ik klaag---
'k SOcht dien mijn siel bemint, Doe 'k op mijn leger-pluimen Lag sluig,
gelijk een sorg'loos kind, In donker-nacht te sluimen.
Ga naar margenoot(1) 'k Socht dien mijn siel bemint,
Doe 'k op mijn leger-pluimen
Lag sluig, gelijk een sorg'loos kind,
In donker-nacht te sluimen.
| |
[pagina 41]
| |
Daar heb ik hem gesocht,Ga naar margenoot+
Met groot verlang omwonden:
Maar heb (hoe dat ik soeken mocht)
Mijn Liev doe niet gevonden.
Ga naar margenoot(2) Ik seid': ik sal opstaan,
En 't leui gemak verlaaten;
Ik sal nu in de stad omgaan,
In wijken en in straaten:
Daar sal ik neerstig sienGa naar margenoot+
Te soeken mijn Beminde;
Wat soude mi een luk geschie'n,
So ik mijn Liev mocht vinden!
Ik heb hem daar gesocht,Ga naar margenoot+
Ik vroegse die daar stonden;
| |
[pagina 42]
| |
Maar heb hem (hoe ik socken mocht)
Ook doe nog niet gevonden.
Ga naar margenoot(3) De wachters quam ik bi,
Die in de stad omgingen:
Ik vroeg haar ernstig: kont gi mi
Bi mijn mijn Herts-lievste bringen?
Ga naar margenoot(4) Doen ik een kleine stond
Van haar was weg-gegangen,
Beurd' mi, dat ik gelukkig vond
Mijn Liev, mijn siels verlangen.
Ga naar margenoot+ Ik klamd' hem vast als staal,
Om niet van hem te scheiden;
Ik dacht' hem in het binnen-saal
Mijn's moeders in te leiden.
| |
[pagina 43]
| |
Bruidegom.Sang: Menuet.IK besweer u, hoort mijn stem, Docht'ren van Jerusalem; Die bi rheeën
sijt op 't veld, Of bi vlugge hinden! Wacht u, dat gi noit ontstelt 't Rust-soet
mijn's beminden.
| |
[pagina 44]
| |
Ga naar margenoot(5) Ik besweer u, hoort mijn stem,
Docht'ren van Jerusalem,
Die bi rheeën sijt op 't veld,
Of bi vlugge hinden!
Wacht u, dat gi nooit ontstelt
't Rust-soet mijn's beminden.
| |
[pagina 45]
| |
steilten, klip--------pen is? Siet! si treedt als rook pijlaaren: Riekend
van soet-geur'---ge waa----ren, Myrrh' en wierook; en daar bi Wat de
warme suiderlanden Kruid inoogsten, allerhande Kostelijke speceri.
Ga naar margenoot(6) Wie koomt uit de wildernis,
Daar 't so vol so vol gevaaren,
Moeren, steilten, klippen is?
Siet! si treedt als rook-pijlaaren:
Rickend' van soct-geur'ge waaren,
| |
[pagina 46]
| |
Myrrh' en wierook en daar bi
Wat de warme suider-landen
Kruid in-oogsten, allerhande
Kostelijke speceri.
| |
[pagina 47]
| |
Ga naar margenoot(7) Aanschouwt het bed van Salomon,
Dat tsestig helden steeds omringen,
Uit Isr'els volk, die maan en son
Staag schild'ren siet met staale klingen:
Ga naar margenoot(8) 't Sijn lijv-trawanten, wel bereid
Ten oorlog; scherpe lemmers hangen
Haar aan de heup'; dat schrikk'lijkheid
Dees' schoone rust-plaats niet omvange.
Ga naar margenoot(9) Een koets heeft koning Salomon
Gemaakt, wiens vaste planken waaren
Uit ced'ren hout van Libanon:
Ga naar margenoot(10) Van silver goot hi de pijlaaren:
De vloer heeft hi van goud bereid,Ga naar margenoot+
't Gewelv van purper: met de minne
| |
[pagina 48]
| |
Van Sions Docht'ren was bespreid
Seer cierlijk dees' karos van binnen.
Ga naar margenoot(11) Gaat, Docht'ren van Jerusalem!
Siet Salomon; hoe heerlijk toonde
Sijn kroon, waar mee sijn moeder hem
Ten dag sijn's bruilovt-vreugds bekroonde.
|
|