Volledige werken. Deel 3(1884)–Theodoor van Rijswijck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Anti-Ministerieel Referein. Zes huerlingen allen van 't zelfde couleur Die men ook Malou's konde heeten, Doen thans in de kamer tot ieders malheur, (Men leest het in Nieuwsblad en Observateur) De Belgische natie wat zweeten. Zy kregen het roer van ons gouvernement In handen, door listen en lagen; Alleenig uit dorst naer een groot traktement Het knappen van hier en van daer een percent, En voorts om de natie te plagen. Zy weten al wat er in Vlaendren mankeert, En ook wat men elders blyft smeeken; En als men het hun voor de vuist rappeleert, Dan lagchen ze er meê, dat het ieder chokeert; Wie zou niet van gramschap verbleeken! En zei hun zoo menige representant, Dat allen hen hoonen en laken; Dat soms het gepeupel wel eens, in passant, Kon opstaen!... Geen redenen zyn zoo frappant. Dat ze indruk op hen zouden maken. [pagina 215] [p. 215] Rogier en Osy en d'Elhoungne en Castiau, Vier reednaers die nimmer en falen, Verweten 't gespan in den raed voor cagot, Omdat men het tydstip van strop en fagot, En domheid terug wilde halen. En echter verwierf hun gepleit geen faveur, Hoe blank zy den Moor wilden schuren; Het korps ook was zwart tot zyn intérieur, En daerin gelukte nooit kunst-plafonneur, Al wit hy soms pikzwarte muren. De boel is vergald, en noch troost noch secours, Zyn we ooit van de toekomst te wachten; Niets is er te winnen met al ons rumour, Reeds maekte de voortgang van 't land demi-tour, De handel verloor zyne krachten. Want zorgend alleen voor hun eigen partie, Zal m'eenmael de rest zien verkwynen; Wat geeft hun de welvaert van 's volks industrie, Daer eenmael 's lands boôm voor de hypocrisie, Veranderen moet in woestynen. God geev' dat de zaek binnen 't jaer nog changeert, Of anders zyn we allen verloren; Vooruitgang en vryheid zyn reeds g'arreteerd Verblinding komt akelig op gemarcheerd, De nacht zal ons voortaen behooren. Doch mannen! schept moed in den druksten embras, Weest vroom als de vaedren het waren, En buigt u niet voor het veracht'rende ras, Dat eens als het duister voor 't licht van den gaz Vernietigd ten afgrond zal varen. 20 Mei 1846. Vorige Volgende