Zijn ogen zochten de mijne, zijn armen waren om me heen, we kusten elkaar.
En voor dit volstrekt onverwachte, dit alles wegvagende, had ik niets dan overgave die losbrak in tranen.
Het was absurd en afschuwelijk, ik wilde alleen blij zijn, lachen, uitgelaten mijn geluk uiten in gekke woorden. Ik wilde Alderts haren in de war maken, ik wilde dol doen, uit bed komen en dansen.
Maar ik kon geen enkele van deze gevoelens waar maken, ik kon alleen als een klein vogeltje tegen hem aan liggen en huilen.
‘O Aldert, wat een onverbeterlijke tut ben ik, jij bent bij me en ik kan niet anders doen dan janken. Moet je zien, de nachtjuffrouwen zijn al wit.’
‘Mijn nachtjuffrouw is helemaal niet wit, ze is vlekkerig en heeft rode ogen van teveel traantjes.’
‘Dat je er bent - o dat je er bent. Ik kan niet begrijpen dat het waar is.’
Alsof ik nog niet genoeg gehuild had, begon ik weer. ‘En ik heb je zo ontzettend veel te vertellen, hoe moet dat nou als ik maar blijf simpen? Nachtjuffrouwen zijn bloemen, kijk daar op tafel. Yose heeft ze me gebracht. Ik schreef je toch over hem?’
‘Luister eens, troeltje, zo gaat het niet. We hebben de rest van ons leven nog om te praten. Je hoeft niet alles in één adem duidelijk te maken, compleet met Curaçaose flora en al. Kom eerst maar eens even uit je bed. Frunnik je een beetje op, we gaan naar de porche, daar willen ze ons ook nog wel even samen zien, weet je.’
‘Moet het heus?’
‘Het is een kwestie van mogen en daarom moet het ook.’
Gehoorzaam deed ik alles wat hij vroeg.
Voor we de kamer uitgingen, sloeg ik mijn armen om hem heen.