32
Er ging geen enkele verleiding van de dwingende zee uit om mijn leven pp dat moment in de schuimende watermassa's te laten eindigen.
Maar ook het alternatief - blijven leven - miste iedere bekoring. Er was geen greintje moed meer in me over, alles was grauw en dof.
Nog geen uur daarvoor was ik boos en teleurgesteld geweest en de hieruit voortkomende reacties had ik niet geprobeerd af te remmen. Integendeel, met hardheid en haat had ik een ander willen grieven en bezeren, daarbij God niet uitsluitend.
Nu was ik uitgeraasd, maar er schoof geen enkele milde gedachte, geen vleugje warmte in mijn hart. Een tegennatuurlijke gevoelloosheid, een kille verdoving kwam over me. Ik realiseerde me dat alles mislukt was en voorbij, maar het stemde me niet verdrietig.
Hardop zei ik: ‘Marina is vertrokken, Yose heeft haar weggestuurd.’
Ik kon er niet meer opstandig van worden, noch erom huilen. Ik voelde geen enkele emotie meer. De golven en baren waar ik zo overmoedig van had gezegd dat ik er de Heer in ontmoette, bestonden alleen uit water. De Heer zag ik er niet meer achter.
Alles is weg, dacht ik, niet alleen Marina, maar alles. Ik ben helemaal leeg, als een karko op het strand van Bonaire. Iemand heeft me tegen de rotsen getikt, me leeg geslurpt, zodat ik er eigenlijk zelf niet meer ben. Leeg, hol, zonder gevoel, zonder waarde of doel.
Na een poos hoorde ik achter me een auto stoppen.