| |
| |
| |
31
De trap die je op moet om in Zuikertuintje te komen, leek me hoger dan de vorige keren. Of kwam ik hijgend boven omdat ik nog steeds zo'n haast had om Yose te ontmoeten en twee treden tegelijk naar boven was gestormd?
Hoe ik hem dacht aan te treffen, had ik me niet geprobeerd voor te stellen. Wel realiseerde ik me dat hij zich niet als berouwvol vriend zou gedragen. Als vrienden in de West eens een avond met elkaar een flinke borrel willen drinken, wordt de vrouw geacht zich daar niet mee te bemoeien. Een blanke vriendin heeft dan natuurlijk helemaal geen recht tot pruilen.
Zo wist ik de situatie en dat was maar goed ook, anders was ik bij het binnenkomen in de koffiebar direct een illusie armer geworden.
Trots en superieur zat hij op de hoge kruk. Zonder dat hij echt naar me keek, wist ik dat hij me zag aankomen. Hij keek gespeeld ongeduldig op zijn horloge, vijf over tien was het, ik was dus te laat. Als ik niet zo geconcentreerd was geweest op onze ontmoeting, zou ik me geamuseerd hebben over het doorzichtige gedoe van zijn spel, hoewel ik me toch wel een beetje gepikt voelde. Want een Curaçaose man mag dan vrij zijn met vrienden aan de zwier te gaan als hij daar zin in heeft, Yose kende me toch te goed om te beseffen dat voor mij zijn komst op Hato erg belangrijk was. Reden de beledigde majesteit uit te hangen omdat ik vijf minuten te laat was, leek slim bedacht, maar sorteerde geen effect. Ik gunde me geen
| |
| |
tijd hem te plagen met zijn pronkhanenhouding, maai wist ondertussen ook niet hoe hem te benaderen.
Hij bestelde koffie voor me, bood me een sigaret aan van mijn favoriete merk, dat hij overigens zelf nooit rookte. Het was allemaal heel correct, maar heel koel en gereserveerd. De situatie was bijzonder penibel, want hij was kennelijk niet van plan me een stap tegemoet te komen.
Hij ergerde me verschrikkelijk; met venijnige vriendelijkheid bedankte ik hem dat hij ondanks zijn drukke bezigheden van de vorige avond eraan gedacht had voor een chauffeur op Hato te zorgen.
‘Je begrijpt er niets van.’
‘Dat klopt. Maar hoe zou ik dat ook kunnen? De enige die me iets kan laten begrijpen, ben jij - en je zegt niets.’
Hij tokkelde met zijn vingers op zijn sigarenblikje, vroeg toen of ik het prettig had gehad op Bonaire.
‘Yose, alsjeblieft, treiter me niet langer. Moet ik je nu heus eerst vertellen over de flamingo's die ik gezien heb? Ik ging toch niet voor mijn plezier weg. Jij stuurde me weg. Jij zou met Marina praten, een ontmoeting tussen haar en mij voorbereiden. Ik ben terug, Yose, ik zit hier naast je en zou zo vreselijk graag eindelijk eens iets horen.’
Ik zag hoe de knokkels van zijn donkere vingers bijna wit werden, zo hard was zijn greep om het blikje. Zijn fierheid slonk ineen, van de trotse, autoritaire man bij mijn binnenkomst was niet veel meer over.
Al begreep ik zijn wisselende stemmingen niet, ik kende ze wel. Ik herinnerde me nog te goed dat hij een keer middenin een gesprek plotseling weg wilde. Misschien hinderden de ons aangapende vrouwen hem wel. Maar foen ik voorstelde naar het Zeemanshuis te gaan, schudde hij zijn hoofd.
‘Heb je weleens wat over voodoo-dansen gehoord?’ Moest ik nu werkelijk eerst door een stuk Curaçaose
| |
| |
cultuur heen voor ik wist waar ik aan toe was? Maar aangezien ik net zo goed direct kon opstappen als ik geen geduld genoeg had, antwoordde ik lijdzaam: ‘Dat zijn rituele dansen, meen ik. Veel weet ik er niet van. Hoezo?’
‘Er wordt gedanst bij de drum, die bespeeld wordt door de tamboer. Ze geven hem eerst alcohol. Die tamboer heeft met zijn muziek de dansende mensen onder zijn controle, maar niet alleen hun bewegende lichamen heeft hij in zijn macht - o nee. Hij blaast zijn gedachten over op zijn dansers, die geen eigen geest meer hebben. Zij raken buiten zichzelf, los van zichzelf, willoos en zonder rem. En de tamboer speelt en speelt en houdt de dansers allemaal stevig vast. Zijn macht maakt poppen van hen. Ik heb daar vreselijke dingen van meegemaakt, liederlijke en zondige uitwassen, voortgekomen uit het slechte brein van de tamboer.’
Bezwerend, alsof hij zelf aan zwarte kunst deed, sprak hij.
‘Ja Yose? En?’
‘Als christen moet ik de voodoo-dans verwerpen. Het leidt van God af.’
Toen hij vroeg of ik hem begreep, zei ik ja, hoewel ik er geen notie van had waarom hij me er op dat moment zo uitgebreid over voorlichtte.
‘Begrijp je het werkelijk?’ herhaalde hij dringend. ‘Als dat zo is, moet je ook voelen dat ik met een tamboer nooit een gesprek kan hebben over geestelijke dingen.’
Mijn hart klopte plotseling hevig, ik voelde de stuwing van het bloed in mijn slapen. Wat wilde hij me zeggen? Hij nam mijn hand in de zijne, zacht en heel liefdevol zei hij: ‘Jij zult nooit met Marina praten. Nooit. Het mag niet.’
Ruw en hem ineens vijandig gezind, trok ik mijn hand weg. ‘Wat bedoel je?’
‘Die vrouw is als een slechte tamboer; ze heeft macht
| |
| |
die ze misbruikt en ieder oprecht menselijk contact is haar vreemd. Jij kunt niets bij haar bereiken.’
‘Mag ik alsjeblieft zelf uitmaken wat ik wel en niet kan? Jij met je voodoo-verhaal, je bent natuurlijk te laf geweest om naar haar toe te gaan. Maar het hindert niet, ik weet ondertussen zelf waar ze zit. Dat had je niet gedacht hè? Ze zit in de bungalow waar ik zou logeren en niemand kan me verhinderen daarheen te gaan. Jij ook niet.’
‘Ze is niet meer in de bungalow, Hanna.’
‘Waar is ze dan wel?’
‘Weg van Curaçao.’
Nee nee - dat kon niet waar zijn. Van wanhoop en blinde woede stroomden de tranen over mijn wangen. Er was geen sprake van dat ik ze tegen kon houden, nu ik alles verloren had, een paar uur van het einddoel af.
Alles raasde in me, vloekte in me, alles kwam in opstand en ontlaadde zich tegen Yose.
‘Hoe kon je zo stom zijn, zo schofterig stom door dit te laten gebeuren. Ga weg, ga alsjeblieft weg, toe schiet op.’
‘Hanna, er wordt erg naar je gekeken,’ fluisterde hij. Alsof dat me iets schelen kon, alsof die duffe wijven me iets interesseerden, voor mijn part dachten ze dat ik ruzie had met mijn zwarte minnaar, dan hadden ze iets pittigs om over te zwammen met elkaar.
Marina verdwenen - het nam alle grond onder mijn voeten weg, ik kon het niet accepteren. Onbeheerst gooide ik geld voor mijn koffie op de balie, ik moest zien dat ik daar vandaan kwam, voordat ik helemaal dol gedraaid was.
Yose was te overrompeld door mijn snelle vertrek om vlug te kunnen handelen.
Ik zat al in de auto, toen hij bij me was.
‘Hanna, wacht nou even, ik moet je nog meer vertellen.’
| |
| |
‘Ik wil niets meer met je te maken hebben,’ zei ik en draaide het raampje voor zijn bedroefde gezicht omhoog. Bedroefd, ja, dat zag ik nog net, maar het liet me onberoerd.
Waar moest ik heen? Anja wilde ik niet belasten, ze zou trouwens wel op school zitten. Moniek kon ik op dat moment zeker ook niet verdragen. Doelloos racete ik rond. O God, waarom hebt U het zo af laten weten voor me, waarom hebt U die stomme neger niet alles laten doen om het vertrek van Marina te verhinderen? Waarom, Here God, liet U me inslapen met de zekere gedachte dat U me helpen en inspireren zou, terwijl Marina toen al vertrokken was? Notabene, ze was al weg. Wat waren dat voor schijnsituaties, waarmee U me liet inslapen?
Alles was voor niets geweest. Voor niets. Voor niets. Angst bleef. Waarom haatte Marina me? Waarom was mijn broer dood? Dood, dood. Meer dan tweehonderd waren er dood. Wie duwde mij 's nachts door een raam? Wie van de noordkust? En alles was voor niets. O God - ik vergeef het U nooit. Yose, ik heb je vertrouwd. Maar jij verraadde me ook. Net als Marina. Marina was weg.
Van het voodoo-verhaal geloofde ik niets, Yose gebruikte het alleen om zijn lafheid te camoufleren. O zeker, het was mooi bedacht, alleen was ik niet zo stompzinnig erin te trappen. Maar ik zou hem wel krijgen, hij zou weten dat hij me voorgelogen had.
Ik merkte dat hij me volgde, okee, als hij me dan zo nodig achterna moest, dan zou het hem moeite kosten. Ik wist dat hij iedere vorm van wegpiraterij en onfatsoenlijk rijden verafschuwde, maar nu moest hij zijn mooie opvattingen over de ethiek in het verkeer maar vergeten.
Ruw en slordig, zonder op maximumsnelheden te letten, vond ik mijn weg de stad uit. Yose riskeerde evenveel
| |
| |
als ik en verloor geen meter afstand op me. Ineens wist ik waar ik heen wilde. De noordkust.
Een kudde kabrieten stoof geschrokken voor mijn auto uiteen.
De kuilen in het wegdek van het smalle pad naar zee maakten het bijna onmogelijk vaart te houden, maar ik remde niet af. Het kostte me moeite het stuur te houden, toch lukte het. Mijn bedoeling was met een flinke voorsprong bij de rotsen te komen, Yose zou dan denken dat hij me redden moest van een doodsprong in de diepte. Ik gunde hem zijn angst dat hij te laat zou komen. Mijn wrok tegen hem was zo diep en hevig dat de paniek waarin hij moest zijn me op een wrede manier bevredigde. Hij spaarde zijn busje niet, zag ik in het spiegeltje. Ook hij schoot door de kuilen zonder snelheid te minderen. Maar ik hield mijn voorsprong.
Zo dicht mogelijk trok ik met de auto door tot bij het water. Ruim voordat hij arriveerde stond ik aan het ravijn. Het water sloeg koud in mijn gezicht, maar koelde mijn woede niet, integendeel, de pijn in mijn ogen door het bijtende zout maakte me nog kwaadaardiger.
Ineens was hij naast me en pakte mijn arm. Slaan wilde ik hem, trappen en pijn doen. Hij had mijn vriend zullen zijn en dat hij zijn beloften niet nagekomen was, riep alles wat lelijk was bij me op.
Hijgend stonden we tegenover elkaar, van emotie en van het water dat over ons heen sloeg.
Zijn arm was zo sterk om me heen dat ik hem moest gehoorzamen, toen hij me van de rotsen wegvoerde en in zijn auto duwde.
Met alle kracht die in me was probeerde ik me te verzetten, maar het was tevergeefs.
Zijn kracht was niet alleen een kwestie van spieren, het waren vooral zijn ogen die me bedwongen en overmeesterden en zijn zachte, penetrante stem, waarmee
| |
| |
hij me dingen toefluisterde die ik niet verstond, maar die toch tot gehoorzaamheid leidden.
Even werd ik door de goedheid die hij uitstraalde overrompeld, even ebde mijn drift wat weg. Maar het duurde niet lang of mijn woede kwam ongebreideld terug.
‘Laat me met rust. Wat wil je nog van me, jij? Eerst laat je me in de steek en nu wil je mooi en vroom praten zeker? Je had me beter mijn gang kunnen laten gaan daar bij de rotsen.’
Hij liet zich niet intimideren, niet door mijn hatelijkheid over zijn vroomheid, noch door de bluf van de zelfmoordsuggestie.
‘Straks mag je doen wat je wilt,’ antwoordde hij kalm, ‘als jij de dood barmhartiger vindt dan het leven is dat een zaak tussen God en jou. Maar eerst moet je luisteren.
Marina is mij niet ontglipt, zoals jij denkt. Toen van Lennep dood was - ik wist dat hij haar hielp - ben ik naar haar toegegaan. Je kunt me geloven of niet, maar die vrouw deugt niet. Ze is slecht en dat weet ze.
Maar ze wil ook niet anders zijn. Ze koketteert ermee. Ze heeft iets demonisch in zich, dat geen goedheid en liefde verdraagt, maar vernietigen wil. Mijn vriendschap voor jou probeerde ze ook te besmeuren. En jij in je optimisme dacht met zo'n mens te kunnen praten, tot een zekere harmonie te komen? Ze vindt je lachwekkend en uitzinnig, weet je dat wel?
Ze ruimt je liever persoonlijk uit de weg dan met je aan te pappen, dat zei ze.’
Toen gebeurde er iets heel wonderlijks, mijn nietsontziende drift verdween, maar er kwam niet iets positiefs voor in de plaats. Het liet me volkomen koud wat hij zei, zijn woorden gleden over me heen, zonder indruk te maken. Er bevroor iets in me, ik liet hem gewoon praten, zonder naar tegenargumenten te blijven zoeken.
| |
| |
Het interesseerde me ook plotseling niet meer hoe hij zijn stommiteiten wilde verdoezelen. Zijn ontrouw was voor mij zo evident, dat hij niet meer voor me bestond. Yose was een afgesloten hoofdstuk geworden. Ik had me gewoon in hem vergist en de schade die daardoor was ontstaan liet zich niet meer herstellen. Ik was uitgeteld, de erkenning van dit absolute nulpunt maakte me volstrekt apathisch.
Yose ging verder: ‘Wist jij ondertussen al dat ze secretaresse bij de Shell was? Soms is de Shell werkelijk een schelp, die zich beschermend ergens omheen sluit.
Eens was er een portier in dienst, die even fout was als Marina; als een veilige klep sloot de schelp om de man heen. Men plaatste hem over naar Perzië. Ik was ervan overtuigd dat jij Marina nooit zou willen aangeven, daarom deed het verhaal van de portier mij het enig mogelijke besluiten. Ik heb haar gedwongen binnen drie dagen via haar schelp van het eiland te verdwijnen, met de mededeling dat ik de justitie zou waarschuwen als ze niet op mijn voorstel zou ingaan.
De rest van ons onderhoud zal ik je besparen. De middag voordat jij van Bonaire terugkwam, heb ik haar zelf naar Hato gebracht. Ik moest er zeker van zijn dat ze inderdaad verdween. Wat ze haar bazen verteld heeft weet ik niet, in ieder geval is de overplaatsing gelukt; olielanden genoeg, niet waar? Toen ze vertrokken was, durfde ik jou niet onder de ogen te komen; dat was laf van me.
Nu mag je gaan. Noem me maar een verrader, een zwarte stommeling, het is me om het even. Alleen moet je nog wel weten dat ik van deze daad nooit spijt zal krijgen, nooit berouw, want goed of fout - zoals ik het deed, moest het gebeuren.’
Hij wachtte een ogenblik op mijn reactie. Toen die echter uitbleef, stapte hij uit de auto, maakte het portier
| |
| |
aan mijn kant open.
‘Adios mi doeshi,’ hoorde ik hem nog zeggen toen ik langzaam bij hem wegliep in de richting van mijn eigen auto.
|
|