kudde geiten. Ik vroeg hem of hij me even wilde helpen met de doos boodschappen.
Hij knikte zonder verder commentaar en hoe ik ook probeerde hem aan de praat te krijgen, hij bleef zwijgen. Ook later toen hij op de porche een cola'tje dronk, zei hij niets. Af en toe keek hij schuw langs me heen naar binnen. Speurde hij of ik de rommel al opgeruimd had? Ik stelde hem gerust, zei dat alles allang weer schoon was. Hij sloeg zijn ogen neer en glimlachte met een scheve mond.
Ik schonk zijn glas nog eens vol, legde hem uit dat ik geen Papiaments sprak.
‘Maar,’ vervolgde ik, ‘jij bent veel knapper dan ik, want jij spreekt behalve je eigen taal ook die van mij. Ja toch?’
‘Si,’ antwoordde hij zacht, ‘dat leer ik op school.’
Langzaam kwam het gesprek toen op gang. Hij vertelde van school, van zijn grote broer die een boot had. ‘Een boot met een glazen bodem, voor de toeristen,’ legde hij uit.
En al begreep ik beslist niet wat toeristen met een glazen bodem moesten, knikte ik enthousiast. Hij had een onduidelijk verhaal over een flamingo-dokter, die hij vaak hielp en tenslotte praatten we lang over Pablo, de ezel, die hij zelf had gevangen op Westpoint toen hij daar bij zijn tante logeerde.
‘Toen ik hem ving, was hij nog wild, maar hij was nog erg jong. Nu is hij heel mak, alleen soms erg ongehoorzaam.’
‘Ik vond het niet aardig van je dat je hem zo schopte, dat moet je niet doen.’
‘Natuurlijk wel. Iedereen die ongehoorzaam is, krijgt klappen, ik ook - Pablo ook.’
‘Krijg jij veel klappen?’
‘Ik kan hard lopen,’ antwoordde hij slim.
Hij bleef de hele middag, joeg de kabrieten, die steeds bij ons kwamen, weg.