| |
| |
| |
20
Anja had een vrije dag, die zij en ik samen zouden doorbrengen. Haar man was naar een vergadering op Aruba. ‘Ik voel me altijd zo ontheemd als ik vrij ben en hij er niet is,’ zei ze.
We waren van plan er een luie dag van te maken, 's morgens naar de Blauwbaai, zwemmen en naar de pelikanen kijken, 's middags allebei naar de kapper en tenslotte samen eten in Asiento, het restaurant van het Shell zwembad.
‘Worden ook niet-Shell figuren daar toegelaten?’ had ik gevraagd.
‘Eigenlijk niet, maar aangezien ik zo nu en dan weleens een niet al te intelligente zoon of dochter van een olieboer bijlessen geef, kon ik lid worden van de Asientoclub. Altijd gemakkelijk.’
Ik had juist een thermosfles met koffie klaargemaakt voor we op pad gingen, toen Moniek verscheen. Max was die dag voor het eerst weer aan het werk, nu liep zij kennelijk wat eenzaam rond.
De van Lenneps en de van Lieren kenden elkaar wel, maar waren geen vrienden, meer kennissen die via de kerk weleens contact hadden, meer niet. Eigenlijk vond ik het veel gezelliger met Anja alleen naar het strand te gaan, maar het leek me zo cru Moniek buiten te sluiten. Ik seinde Anja dat zij maar beslissen moest wat haar het beste leek. Het slot was dat Moniek, blij als een kind, naar huis holde om haar badspullen te halen. ‘We konden moeilijk anders hè?’ concludeerde Anja. ‘Ach - ze is wel lief.’
| |
| |
Gedrieën zwommen we en dronken daarna de meegenomen koffie.
‘Mis je nu niet een Hollandse boulevard met overal terrasjes, waar je eten en drinken kunt waar je zin in hebt?’ vroeg Moniek.
‘Nee, stel je voor. Ik behelp me liever met meeneemkoffie op een leeg strandje zoals hier. Die samenklonteringen aan onze kust, brr niets voor mij.’
‘Maar hier kun je nooit eens naar malle mensen kijken, behalve in de weekends dan.’
De pelikanen waren druk in de weer, niet zo tam als bij Avila, maar het observeren van hun onverwachte duiken na een glijdende vlucht, verveelde me geen ogenblik.
‘Hoe lang blijf je nog hier?’ Weer was het Moniek die iets vroeg. Haar ontspannenheid was opvallend. Kwam dat omdat ze alleen was, zonder Max? Durfde ze nu beter?
‘Aldert wil me niet langer dan vier weken missen, daar is nu ongeveer de helft van om. Welgeteld heb ik dus nog een dag of veertien. Maar het steekt niet op een dag hoor.’
‘Schiet je op met je werk?’
‘Ik maak alleen aantekeningen, het echte werk doe ik straks in Holland,’ loog ik schijnbaar opgewekt. Maar het hinderde me wel. Waarom zou ik niet gewoon praten over de werkelijke bedoeling van de reis? Ik had Anja al beloofd dat ik haar die dag het een en ander zou vertellen. Waarom nam ik hen niet beiden in vertrouwen daar op dat rustige strandje? Waar kwam toch die onberedeneerbare voorkeur vandaan? Het was me niet duidelijk, het enige dat ik me vaag bewust werd, was dat het op Max vast zat.
Eigenlijk kon ik niets speciaals tegen hem aanvoeren, maar hij was gewoon niet het type man dat ik ooit in vertrouwen zou nemen voor welke persoonlijke aangelegenheid dan ook. Moniek daarom ook niet, ze zou
| |
| |
nooit haar mond kunnen houden tegen haar man.
‘Wat vond je tot nog toe het meest indrukwekkende van Curaçao?’ vroeg Anja.
Lang hoefde ik niet over het antwoord na te denken. ‘De noordkust.’
‘De noordkust?’ riepen ze beiden verbaasd. ‘Hoe kan dat nou,’ vulde Anja aan, ‘welk stuk dan wel?’
‘Ik weet niet precies hoe het daar heet, maar ik bedoel dat gedeelte bij de vuilnisstortplaats.’
Moniek wond zich op, druk gesticulerend sprak ze haar verwondering uit over mijn voorkeur. ‘Dat afschuwelijke, kale stuk rots, met die onbarmhartige dreiging van water? Hoe kan dat je boeien? Ik haat het daar te komen. En dan die kinderen, die er altijd zijn; iedere dag, ieder uur schooieren ze tussen de rotzooi - o ik walg ervan. Het is een bar en ellendig stukje eiland, dat geloei van de passaat - en dat vind jij dan mooi?’ ‘Moniek, kind, ik ken je zo niet. Waarom wind je je zo op? Anja vroeg wat de meeste indruk gemaakt had, niet wat ik het mooiste vond. Natuurlijk vind ik die verpauperde kinderen daar niet mooi, waar zie je me voor aan? Maar het geweldige, sterker nog, het overweldigende van de strijd daar van water en passaat tegen de rotsen, het imposante verpletteren van golven, die hoog klimmende mistgordijnen worden - ja inderdaad, dat heeft een onvergetelijke indruk op me gemaakt.’
‘Ik voel me er zelf zo verpletterd, zo klein,’ vond Anja. ‘Er zijn haaien in de diepte,’ vulde Moniek huiverend aan.
‘Haaien, geen aantrekkelijke beesten, dat geef ik toe. Wat jij zegt Anja, over je verpletterd voelen, begrijp ik wel, en toch...’
Ik aarzelde even, maar vervolgde toen: ‘Ik wil niet vroom doen, maar dat huiveringwekkende gedoe van de elementen maakt me niet kapot, integendeel, het troost me.’
| |
| |
Ze keken me achter hun zonnebrillen niet begrijpend aan.
‘Staat het niet in Psalm 42, al uw golven, al uw baren zijn over me heen gegaan? Figuurlijk gezien verbeeld ik me dat er nogal wat golven en baren in mijn leven over me heen zijn gegaan. Daar aan de kust overkwam het me letterlijk. Het zoute water golfde over me heen, beet in mijn ogen, maar op een of andere manier beleefde ik er die psalm door. Het slaat misschien nergens op, een psalmenkenner zal mijn interpretatie wel belachelijk vinden, maar voor mij was het gewoon belangrijk het zo te beleven. Golven en baren, maar met een Heer die helpt.’
‘We mogen toch allemaal op onze eigen manier bij Hem terecht komen? Gelukkig maar,’ meende Anja.
‘Ja,’ zei Moniek schor, alsof ze ontroerd was, maar misschien was dat verbeelding, want ze stelde nuchter vast dat we weg moesten. Het strandje had geen zon meer, het werd er kil en winderig.
We gingen nog één keer zwemmen en toen ik me daarna weer in de kleren hees, dacht ik: hoe kom ik er toch bij zo over de noordkust te praten? Waarom sla ik de nachtmerrie over, waarom zeg ik niets over het moord- en zelfmoordgesprek met Max? Waarom zwijg ik over al die dingen die me daar beklemden en angstig maakten en zeg ik alleen dat, wat me na het angstaanjagende bezoek met Max, 's avonds in bed pas inviel en me tot troost werd? Wilde ik mijn wankelmoedigheid verbloemen en me vromer en flinker voordoen dan ik was? Zat het huichelen me zo diep in het bloed?
Toen keek ik naar Moniek. Van het ogenblik af dat we over de noordkust praatten, was ze weer nerveus en gespannen, stonden haar ogen treurig en onzeker. Die droeve, groene ogen waren het die me dwongen twijfels en zwartgalligheden over te slaan en me positief op te stellen.
| |
| |
Het was een vreemde ontdekking dat het juist Moniek was aan wie ik onbewust en zonder vooropgezette bedoelingen, iets van troost probeerde te geven, iets van blijdschap.
Maar ze sloot zich er ostentatief voor af, ze bleef potdicht. Ik had zo graag iets van herkenning gevonden in haar ogen, waardoor ze minder treurig zouden kijken. Maar de kans was voorbij, het was mislukt.
De airco van het Asiento restaurant was zo koud ingesteld, dat het bijna onaangenaam was. De ruiten waren er aan de buitenkant door beslagen, een verschijnsel dat ik nooit ergens eerder had gezien.
Aan de bar hingen een paar jonge officieren van Shelltankers en profiteerden iets te snel en iets te veel van de goedkope drankjes die de oliemaatschappij er schenkt.
Kinderen nog, dacht ik, dwars in tegen de nieuwe stelling dat een achttienjarige al volwassen zou zijn. Kinderen - en zo ver van huis. Dat zat hem niet primair in de sherry en de whisky die ze dronken, maar in de verveling die er van hen uit ging. Er werden geen mopjes getapt, geen gesprekken gevoerd. Niemand greep de leren pokerbeker, het was een saaie toestand, niet jong, niet leuk. Een avond op de wal kwam hier hard en ontdaan van alle romantiek op me af. Een blonde jongen geeuwde zo hartgrondig dat zijn ogen er van traanden. Ineens begreep ik hun lusteloze stemming, ze waren gewoon moe en zo bekaf dat er voor een avond passagieren geen energie meer was.
Anja organiseerde een gezellig hoekje voor ons, bestelde een drankje.
‘Cheers,’ toastte ze vrolijk, ‘laten we drinken op onze beeldige kappershoofden. Morgen vijf minuten in de vrind lopen en foetsie is de pracht. Laten we er nu dus lang en diep van genieten.’
Zonder overgang, vervolgde ze: ‘Eigenlijk mag ik
| |
| |
Moniek niet zo erg. Ze is nog zo jong voor de rol van tragedienne die ze speelt. Dat gewerk met die ogen - nee, het komt me allemaal zo onecht voor.’
Ik gaf niet direct antwoord. Anja had wel gelijk, Moniek bleef voor mij ook een raadsel vol tegenstrijdigheden. Soms was ze zo vrolijk en met gezonde zelfspot, met Max erbij meestal een beetje kleintjes, bijna bang en 's morgens op het strandje leek ze me echt tragisch, zeker niet gespeeld.
Anja begreep mijn zwijgen verkeerd. ‘Je merkt wel dat ik net als iedereen op het eiland erg goed in roddelen ben. O dat kletsen hier, het wordt zo'n gewoonte, je kunt er gewoon niet van los komen. Ik heb altijd gedacht dat alleen vrouwen die zich verveelden, roddelden. En dat is dan geen compliment voor mij.’
Toen schoof ik de foto van Marina over de tafel in haar richting.
‘Ken je deze vrouw?’
Het antwoord kwam aarzelend. ‘Is dat Mia Ozinga niet? Ja - dat is ze. Echt kennen doe ik haar niet. Ik heb haar een paar keer ontmoet op parties hier en daar.’
Mia Ozinga. Ze leefde hier dus onder een andere naam, maar ze had wel haar eigen initialen gehouden. M.O. Marina Oppenbeek.
Op mijn vraag wat Anja verder van haar wist, kreeg ik het vage antwoord dat er zoveel mensen waren die je op deze manier kende, maar die ondertussen toch vreemd voor je gebleven waren. Een party, een receptie, een diner, overal kon je elkaar ontmoeten, zonder verder contact te onderhouden. Waar ze woonde, wat ze deed, kon Anja niet zeggen. Toen ik de foto weer wegstopte, vroeg ik: ‘Je bent er wel zeker van?’
Ze knikte bevestigend en voegde er aan toe dat ze haar de laatste tijd niet had ontmoet. ‘Misschien is ze weg, dat kan best. Het is hier altijd een komen en gaan van
| |
| |
mensen. Maar wat wil je eigenlijk? Is er iets bijzonders met haar aan de hand?’
De ober bracht onze maaltijd, terwijl hij in de weer was met schalen en réchauds, verzamelde ik moed om weer mijn verhaal te vertellen.
Iedere keer moest ik toch opnieuw die drempel van spanning en onrust over voordat ik in staat was het verleden te reproduceren.
Yose, Otto en nu voor de derde keer Anja. De kilte van de zaal had me inmiddels steenkoud gemaakt, wat me gecombineerd met de beklemming van het naderende gesprek deed huiveren.
Onder tafel wreef ik mijn blote benen langs elkaar, in de hoop er wat warmte aan over te houden.
Oorlog, ziekte, illegaliteit, Marina, verraad, angst, ruim tweehonderd slachtoffers, be vrij ding, vragen die bleven, angst en schuld die bleef. Nog altijd Marina. Zonder dat ik me bewust was wat ik at, vertelde ik.
Anja luisterde gebiologeerd, met grote open ogen.
Toen ik zweeg, vroeg ze: ‘En?’
‘Toen ik hoorde dat ze hier woonde, besloot ik naar, haar toe te gaan. Ik wil met haar praten. Maar na twee weken is het me nog niet gelukt haar te vinden. Ik weet dat ze in een witte Renault rijdt, en nu vertel jij me dat ze zich hier Mia Ozinga noemt. Het zoeken wordt nu veel gemakkelijker, dacht ik. Vooral als jij me zou willen helpen.’
De ober kwam langs en keek verbaasd naar onze borden. Pas toen ontdekte ik dat ook Anja nauwelijks iets gegeten had.
‘Is er iets niet in orde, dames?’
‘Onze eetlust schrompelt helemaal weg, omdat het hier zo ontzettend koud is,’ antwoordde ik. ‘Kunnen we buiten koffie krijgen?’
Zo zaten we even later op het verlichte terras onder de amandelbomen. Een enkele enthousiaste zwemmer bevond zich nog in het bassin.
| |
| |
De zoele avondlucht viel als een warme cape om ons heen, zodat we ons weer iets behagelijker voelden.
Plotseling zei Anja: ‘Je hebt me met je verhaal wel erg van de kook gebracht.’
‘Sorry, ja - een opwekkend verhaal is het niet.’
‘Daar gaat het niet om. Je hebt het alleen aan de verkeerde persoon verteld.’
O nee, dat was onzin. Ze noemde zichzelf wel een roddelaarster, maar ik kon me niet vergissen, Anja was safe, ze zou er nooit verder over kletsen. Mijn intuïtie kon me onmogelijk bedriegen, ik vertrouwde haar, zonder enige bedenking.
Vrij fel bracht ik haar dat aan het verstand. Maar ik slaagde er niet in haar te overtuigen.
‘Ik kan je absoluut niet helpen, Hanna, maar - ik wil het ook niet.’
‘Dat is toch heel wat anders. Als jij me niet kunt helpen, goed, dat stelt me wel teleur, maar jij zei dat ik tegen de verkeerde persoon had zitten aan praten en dat is onzin. Of je me nu wel of niet helpt, ik vertrouw je. Mijn verhaal is veilig bij jou.’
‘Ieder leven heeft zijn eigen verhaal. Ik heb naar dat van jou geluisterd, waardoor het mijne ook weer tot leven kwam. Wil je het horen?’
|
|