Je vertelde me dat de persoon in kwestie zondags dikwijls op Westpoint komt eten. Als je haar signaleert, doe je niets, je laat mij alleen weten dat ze er was. Jij bent mijn stille vennoot als je me begrijpt. Nee - hou nou even je mond,’ ging ik door toen ik zag dat hij wilde protesteren. ‘Het is echt niet mijn bedoeling, je nu op nonactief te zetten, nadat ik je eerst opgehitst heb voor het avontuur. Ik beloof je dat ik je op de hoogte houd van de hele ontwikkeling, echt dat beloof ik je. Je kunt dan op de achtergrond meedenken en dan mag je best weten dat ik dat nog erg op prijs stel ook. Maar geen acties, geen spoorzoekerij in je eentje. Is that clear, stille vennoot?’
‘U wint - u wint steeds, maar mag ik wel iets vragen?’ Hij, die mij van het moment af dat ik hem in het filmzaaltje zag, was opgevallen door welsprekendheid, zweeg.
Kennelijk zocht hij de juiste woorden, om zijn vraag zo te formuleren dat hij er mij niet mee irriteerde, ik zag het. Daarom verbaasde het me ook niet toen hij wat broeierig vroeg: ‘Stel nou dat u haar vindt. Wat dan? Moet dat mens dan na al die jaren nog naar de galg? En dat laatste,’ viel hij zichzelf hartstochtelijk in de rede, ‘dat laatste bedoel ik natuurlijk niet letterlijk. Ik weet heel goed dat wij de doodstraf niet kennen. Maar u begrijpt wel wat ik bedoel. Moet ze - wat wilt u met haar?’
‘Het enige dat ik wil is dat zij en ik waar achtige vrede vinden.’
‘Waarachtige vrede - wat een grote woorden zijn dat.’
‘Moeten we niet altijd mikken op meer dan we kunnen bereiken? Overigens zal ik met een beetje vrede al erg blij zijn.’
‘U wilt zeker niet nog wat vertellen uit die tijd hè?’ ‘Nee liever niet. Trouwens, mijn belevenissen zijn in het grote verband gezien zo klein, zo weinig interes-