Ik was bereid dat zoontje alles te zeggen als Yose nu maar tot ons onderwerp wilde komen, maar niets wees erop dat dit het geval was.
‘Mijn vriend en ik maken ons nogal ongerust over dat zoontje. Hij is erg knap, zoals ik al zei, heeft een groot verstand meegekregen, maar hij voegt zich niet naar de wil van zijn vader en dat kan niet goed gaan. Hij zou met zijn verstand en zijn gaven dominee moeten worden, maar hij zegt: “Nee paai, ik geen dominee, ik wil in de politiek.” Iedere zaterdag gaat hij naar het Gomezplein, waar politieke sprekers komen, die de jeugd onrustig maken en opstandig tegen hun vaders. Dat is niet goed. Zonen moeten hun vader gehoorzaam zijn, zoals dat altijd geweest is. Het zoontje verkoopt Vitò. Weet u wat Vitò is? Dat is de krant van de nieuwe richting hier. Er zitten Vitò-mensen in de gevangenis en dat is maar het beste, dan kunnen ze daar eens nadenken. Het zoontje moet zijn best doen op school, op het Gomezplein hoort hij niet, daar komen alleen herrieschoppers.’
Zijn bezorgdheid om het kind van zijn vriend was oprecht, zijn ogen bewogen onrustig heen en weer, zijn vingers trommelden op het sigarenblikje.
Ik had al het een en ander gehoord van de bijeenkomsten op het plein. Yose had ongelijk als hij beweerde dat er alleen herrieschoppers kwamen. Zoals bij iedere openbare meeting kwamen daar ook de bijlopers, de rel-om-de-rel-figuren, jongelui en ook wel oudere mannen, die voor de gein de stad introkken en verder geen wezenlijke belangstelling hadden voor de achtergronden.
Maar de hartstochtelijke toespraken van de jongeren die een radicaal andere koers wilden dan die van zoals-het-was-zo-moet-het-blijven, waren niet bestemd voor bijlopers en lawaaitrappers, maar voor politiek belangstellenden. Het waren fanatieke kerels, vechters voor Curaçao, zoals Otto ze noemde, die de eilandbewoners