Kom, niet zo somber, hield ik mezelf voor. Kijk liever eens naar de hagedissen. Die kunnen zo intens lui van de zon genieten, maar ontwikkelen dan ineens voor een heel klein vliegje zo'n levenslustige activiteit dat alle apathie verdwenen is.
De kalbasbomen schenen geen dorst te hebben, ze verhieven zich uit de dorre aarde alsof het mislukte kerstbomen waren, getooid met honderden harde, grijsgroene ballen. Ze misten het werkelijk feestelijke van een kerstboom, er glom en schitterde niets, maar hun vruchten zouden op een goed moment toch iets van feest, van vrolijkheid brengen, als ze beschilderd en gepolijst dienst deden als ritmische rammelaars bij het maken van muziek.
Hoe anders waren de structuren van de divi divi, de taaie waaibomen, die jaar in jaar uit gesard door de wind, tevergeefs probeerden rechtop te blijven staan. Hun stammen en kruinen verloren de strijd en hingen wonderlijk scheef in het landschap. Ik voelde genegenheid voor hen, juist om hun taaiheid en zeker niet om de grillig gevormde, glimmend gevlamde tafeltjes die later van de stammen gemaakt zouden worden en overal in de stad te koop waren.
Zo kwam ik na een boeiende rit in Westpoint aan, ik herkende direct het restaurantje van Jantje Christiaanse, waar Max me vissoep wilde laten eten.
‘Bon bini, senora,’ werd ik door de baas welkom geheten. Ik bestelde koffie en betreurde het voor de zoveelste keer dat ik geen Papiaments sprak. Het eethuis was eenvoudig, maar charmant, met schone witte servetten van papier op de tafeltjes. Overal stonden potjes pika, de erg scherp gekruide stukjes paprika en dergelijke vruchten, die bij de vissoep gegeten wordt. Behalve bij de toonbank, waar een paar jonge Curaçaoënaars een biertje stonden te drinken, waren er geen gasten, zodat ik alleen overbleef toen zij even later weer vertrokken.