‘Ik ben geen klein kind, wat verbeeld jij je eigenlijk? Wat had je toch van me verwacht? Dat ik de hele tijd tussen Moniek en jou in het eiland bekeek?’
‘Wat ik verwacht had? Dat je ons vertrouwen zou. Dat je me gewoon verteld had wat je op Curaçao kwam doen. Dat verhaal over die reportage schrijverij gelooft immers niemand.’
Dat was het dus. Hij had begrepen dat ik maar wat verzonnen had en dat kwetste zijn ijdelheid. Het kwam me belachelijk voor, maar zo moest het wel zitten. Onder geen enkele voorwaarde zou ik me verder door hem laten intimideren, ik besloot gewoon vol te houden.
‘Geloof het of geloof het niet, het is mij om het even. Ik ben hier voor een reportage. Curaçao staat op het ogenblik geweldig in de Nederlandse belangstelling, dat weet je toch?’
‘Ja en dan sturen ze zeker een vrouw die van de situatie geen grein begrip heeft om eens poolshoogte te nemen? Kom nou.’
‘Zou Moniek al klaar zijn bij de kapper?’
Mijn plotselinge draai aan het gesprek werkte, vreemd genoeg, op zijn gevoel voor humor. Ineens kon hij lachen. Hij schudde me ruw aan mijn schouders heen en weer en zei: ‘Ik had je die duw toch maar moeten geven, heks die je bent.’
‘Vind je me echt zo'n vervelend mens?’
‘Als je me blijft beduvelen, ja dan wel.’
Bijna had ik gezegd dat gekwetste ijdelheid een mager en vreemd motief voor een moord was, maar ik hield het nog net in.
Voor hij Moniek ophaalde, bracht hij mij eerst thuis. Eer hij weg reed, zei hij: ‘En vanavond maar braaf bidden voor de wereld - er wordt nogal wat gemoord, weet je. Meer dan jij kunt weten.’
Die woorden lieten me de rest van de middag niet meer los. Het sarcasme van ‘braaf bidden’ bleef steken,