| |
| |
| |
8
De airco in het zaaltje was halverwege de filmvoorstelling uitgevallen, zodat het er warm en benauwd was. Eigenlijk hadden ze het programma gewoon moeten kappen verder. Dit was geen atmosfeer om met tientallen pubers een goed gesprek te hebben.
Zoveel tieners in een ongeventileerde ruimte - ga je ruiken. Ik rook hun lichaamsgeuren dan ook sterk en vroeg me af of ze er zelf ook hinder van hadden. Een film onder schooltijd was natuurlijk altijd welkom, het brak de sleur, maar werkelijk geboeid waren ze beslist niet. Zo nu en dan werd er gefloten, regelmatig zeilden er proppen papier door de lucht. Enkele erg stoeren negeerden het rookverbod en zaten stiekem een sigaretje te paffen.
Wat was ik begonnen? Waarom had ik me door deze klus laten afleiden van die dingen die ik primair wilde doen?
Ach, ik had dat enthousiaste mevrouwtje van Lier niet willen teleurstellen. En als ik er persé af had gewild? Smoezen genoeg. Maar - eerlijk is eerlijk - ik had nie er niet van willen af maken, niet echt. Ik greep gewoon de gelegenheid aan om mijn jacht op Marina te staken. Ik zocht uitvluchten haar niet te zoeken.
De dag daarvoor had ik uren over het eiland gecrossed, als een dwaas achter een witte Renault aanrijdend. Tot diep in de knoek had ik de auto gevolgd. De afstand tussen onze auto's was te groot om te zien wie de bestuurder was. Een zonnehoed was al wat ik zag.
Ergens naast een geel knoekhuisje werd de auto ge- | |
| |
parkeerd. Ik minderde vaart. De eeuwig waaiende wind warrelde zo penetrant in mijn hoofd dat ik er dizzy van werd, moe en gespannen raakte. Natuurlijk stapte Marina niet uit de auto, maar een jonge Curaçaoënaar, mooi en krachtig als een dier. Zijn zonnehoed slingerde hij op de achterbank. Een kudde prachtig gekleurde geiten huppelde op hem af.
Een plotselinge angst overviel me. Wat moest ik hier in vredesnaam in deze verlatenheid? Moest ik naar de man toe gaan, hem de foto laten zien, vragen of hij Marina kende? Dat was toch volstrekt absurd. Wat zou hij van me denken, waar zou hij me van verdenken? De wind en de warmte vergrootten mijn bangheid. Nog nooit in mijn leven had ik me zo stupide gevoeld. Natuurlijk was het zot achter een auto aan te rijden, zonder te weten wie er aan het stuur zat. Zelfs of het een man of vrouw was had ik niet geweten. En hier reed ik dan, middenin de knoek met in de onmiddellijke omgeving alleen een jonge kleurling.
Ik minderde nu zoveel vaart dat ik bijna stil stond en zwaaide naar de man tussen de geiten. ‘Bon dias,’ riep ik hem toe.
‘Bon dias senora.’ Hij lachte, zijn hoofd wat scheef buigend. Toen zwaaide hij terug met een gracieus gebaar en maakte een paar passen in mijn richting. De geiten volgden hem. Zijn arm bleef ritmisch heen en weer zwaaien. Zijn hele manier van bewegen leek een dans. Een ballet waarin natuur en mens elkaar vonden in indrukwekkende eenheid. Even raakte ik betoverd door die gedachte. Ik zag de geiten als de koormeisjes van dit vreemde ballet. De jongeman bleef staan, zijn handen bewogen over de koppen van de kabrieten.
Plotseling werd de ban verbroken, de sfeer vernield. De deur van het gele huisje werd open gegooid. Een oude vrouw sneed met messcherpe kijfstem het plaatje stuk. Het plaatje van de dansende jongeman. De geiten stoven weg. De natuurlijke gratie van de neger ver- | |
| |
dween, zijn houding werd stijf en spastisch, zijn gezicht nors en wrevelig. Hij schreeuwde iets terug. Driftig, onbeheerst.
‘Als ik hier doorrijd, waar kom ik dan?’ riep ik.
‘Landhuis Knip, mevrouw.’
We zwaaiden weer naar elkaar, maar de betovering was er af.
Uren reed ik over landweggetjes tussen de eindeloos lange rijen cactussen door. Geradbraakt kwam ik thuis, met als enige waardevolle herinnering de dansende neger tussen gekleurde geiten.
Zo stond ik na de mislukte tocht van de vorige dag met zeer gemengde gevoelens in het warme filmzaaltje. Men draaide ‘Slaap der rechtvaardigen’, en het was me spoedig duidelijk dat het me niet de afleiding zou brengen, die ik wel wenste.
Tropenkinderen zijn vlug volwassen, de jongelui die ik zag waren bijna allemaal miniatuur vrouwtjes en mannetjes, geen echte scholieren. Maar hun lichamelijke rijpheid impliceerde geen geestelijke volwassenheid. Er hing een voelbare aversie tegen een gesprek in de zaal. Sommigen demonstreerden dat mokkend, anderen uitdagend. Iedereen had een stencil waarop vragen over de film stonden, die de discussie op gang moesten brengen. De afspraak was dat ik de leiding zou nemen. Hoe doe je dat met een stel onwillige tieners en met vragen die ik helemaal niet gelukkig vond? Ik voelde me geweldig opgelaten. De jongelui hadden kennelijk maar één wens: zo snel mogelijk weg, ergens een cola'tje drinken, zwemmen, transistortje aan, in de zon liggen en als dat zo uitkwam een beetje vrijen. Alles was beter dan praten met een vreemd mens over een al lang voorbije oorlog, die hen niets interesseerde. Wilde ik niet al direct voor de bijl gaan, moest ik me eerst een beetje populair maken. Daarom stelde ik voor het stencil maar te vergeten. Dat sloeg vrij gunstig aan, er ontstond een lichte verademing,
| |
| |
behalve bij mevrouw van Lier, die me fronsend en bezorgd aankeek.
‘Zullen we er een open gesprek van maken?’ begon ik, ‘iedereen die over de film of over de tweede wereldoorlog iets zeggen of vragen wil, kan het woord krijgen.’
Er volgde een rumoerige spraakverwarring, waarbij iedereen door elkaar praatte, maar al gauw bleek dat men het er over eens was dat een zekere Otto het woord moest krijgen. Het gezicht van deze jongen zal ik nooit vergeten. Hij was licht gekleurd, zeker al negentien jaar en bijzonder sympathiek. Hij gedroeg zich correct, beschaafd en het verbaasde me niet dat hij als woordvoerder was uitgeroepen, want het gemak waarmee hij praatte, was opvallend. Hij had zonder meer een spreektalent. Bovendien was hij slim. Hij begon mij namelijk te bedanken dat ik aanwezig was. Er zeilde geen prop meer door de lucht, er was niemand meer die wauwelde of vervelend deed. Otto sprak - men luisterde. Ik vond zijn overwicht bewonderenswaardig.
‘U denkt natuurlijk dat we allemaal hopen dat deze meeting maar vlug afgelopen is.’ Wat hautain keek hij me aan. Toen ik bevestigend knikte, ging hij meedogenloos eerlijk verder: ‘Dan hebt u gelijk, want dat denken we inderdaad.’
Er werd niet gelachen, maar serieus geklapt. Hij hief even zijn hand, de rust keerde onmiddellijk weer.
‘Mevrouw van Lier wist dat we dit hele gedoe bij voorbaat waardeloos vonden. Ze heeft het toch doorgezet. Wij zijn het daar niet mee eens. Mevrouw van Lier geeft geschiedenis, daar hoort de laatste wereldoorlog bij. Akkoord. Daarom moeten wij uit die periode feiten en namen leren, voor mijn part ook jaartallen. We staan zelfs open om iets te horen over de achtergronden uit die tijd, over het verzet, dat onder andere ook in Nederland geboden is. Het kost ons geen enkele
| |
| |
moeite te geloven dat er onmenselijk geleden is, dat er helden waren èn schoften. Overal. Dat liet deze film ons ook weer zien. Maar waarom moeten we daarover in schoolverband praten?’
Hij keek naar zijn lerares, toen naar mij en ging fel verder: ‘Weet u waarom? Omdat de tweede wereldoorlog een stuk jeugdsentiment van uw generatie is geworden, waar u maar over blijft zeuren. En daar worden wij kotsmisselijk van.’
Hij eindigde met een kort vormelijk knikje, zei: ‘Dank u wel,’ ging zitten, terwijl een gescandeerd applaus losbarstte.
Een andere jongen, kennelijk geïnspireerd door het betoog van Otto, stond op. Driftig en nogal geëmotioneerd, zei hij: ‘Het is de hoogste tijd dat oudere mensen de navelstreng met het verleden eens doorknippen. Ze kunnen niet eeuwig blijven zakkeren. Mensen die iets met jeugd te maken hebben, moeten hun beschimmelde problemen maar voor zichzelf houden. De wereld barst namelijk van nieuwe problemen. Of is dat u misschien ontgaan?’
Hij had met zijn sarcasme de lachers op zijn hand, men floot instemmend. Hier en daar ontstond tumult. Over en weer schreeuwde men naar elkaar.
Toen stond Otto weer op. ‘Keep it clean, boy. Natuurlijk is het mevrouw niet ontgaan dat de wereld barst van de vuiligheid. Maar om daarover te praten, kwam ze niet. Mevrouw is gekomen om met ons te debatteren over een stukje geschiedenis, over haar eigen oorlog. We komen nooit verder als we haar eerst niet kunnen overtuigen waarom wij de balen hebben van dat kunstmatige in stand houden van het verleden.’
Toen hij voor de tweede keer ging zitten, brak pas goed de chaos los. Iemand zette een transistor aan, hier en daar pakte men het ritme van de muziek over in voetgestamp. Voor de derde keer stond Otto op. Zijn ogen stonden boos en dreigend, maar hij voelde
| |
| |
en ik constateerde dat hij de greep op de aanwezige jongelui verloren had. Onmachtig schreeuwde hij: ‘Stelletje zakken - dat zijn jullie.’
Mevrouw van Lier en ik stonden tegelijk op het podium; er moest wel iets gebeuren voor het helemaal uit de hand liep.
Ik kreeg diepe bewondering voor haar, zonder veel poespas lukte het haar de orde weer snel te herstellen. ‘Mevrouw Lindeman heeft het woord,’ zei ze kort. Dat overrompelde me, maar ze had natuurlijk gelijk. Ik was zo eigenwijs geweest me niet aan het discussiepatroon te houden, ik moest zo nodig een open gesprek, waardoor de chaos ontstaan was, dan was het ook logisch dat ik een poging deed de situatie te redden. ‘Jongelui,’ begon ik aarzelend, ‘jullie kunnen mij niet verwijten dat ik jullie met mijn gezeur kotsmisselijk heb gemaakt, zoals Otto veronderstelde. Jullie hebt me namelijk geen gelegenheid gegeven één bek open te doen. Maar toegegeven: wij ouderen zeuren als dat zo uitkomt nog steeds over de oorlog. Wij herdenken nog steeds onze doden. Mogen we alsjeblieft? Men heeft mij er grof aan herinnerd dat de wereld barst van nieuwe problemen. Men veronderstelde dat die mij ontgaan waren.
Otto zei: keep it clean. Terecht, want is het niet onzindelijk mij belachelijk te maken met argumenten van de wereldellende, waar niemand van jullie een poot voor uitsteekt, er zelfs geen serieuze gedachte aan wijdt?’
Er werd boe geroepen, gefloten. Dat was precies wat ik nodig had om helemaal op drift te raken.
‘Als jullie zo kapot zijn van oorlog, van honger en discriminatie, werkelijk kapot, dan kapten jullie allemaal met je luxe leventje. Mij verwijten jullie dat ik geen navelstreng doorknip en zelf lummelen jullie jaren langer op school dan nodig is. Laat me niet lachen. Geloof maar niet dat ik erin trap. Jullie ge- | |
| |
bruiken op het ogenblik de chaos van de wereld als smoes, je wilt gewoon niet geconfronteerd worden - nergens mee. Net als in de film slapen jullie, maar of jullie slaap rechtvaardig is, blijft voor mij nog de vraag. Ik heb tegen de film ook mijn bezwaren, maar als uitgangspunt voor een gesprek was hij best bruikbaar.’ Ik voelde me nu echt kwaad worden, alle tegenslag en spanning van mijn reis stapelde zich op mijn woede voor de jongelui en wel zo driftig dat ik me nauwelijks meer beheersen kon. Wat verbeeldden die kinderen zich eigenlijk? Wat wisten ze van het leven waar ze zo'n grote mond over hadden? Waar zouden ze ooit spirit en kracht vandaan halen als het er op aankwam? Als -? Kwam het er niet altijd op aan?
‘Jullie worden misselijk van het gezeur van oudere mensen hè? Nou dan staan we quitte. Ik word het van jullie. Van jullie slappe gedoe, van jullie napraterij, van dat gespeel met grote woorden. Goed - wij ouderen hebben het allemaal fout gedaan. Wij hebben jullie wereld verpest. Knip die navelstreng dan door hè. Het wordt wel tijd. Gooi al jullie dure autootjes, brommertjes en radiootjes, gooi die hele luxe reutemeteut, die overigens door die slechte, zeurende volwassenen zijn betaald, dan op een grote hoop. Ga eens wat doen. Doen voor die wereld, voor je eiland hier. Ik heb de indruk dat het hier overal stinkt. Oh nee, niet alleen van de olie, niet alleen in de krotten, ook op de fijne strandjes van jullie stinkt het, omdat jullie zelf stinken.
De wereld staat overal in brand. Zo is het toch? En wat doen jullie eraan? Jullie drukken het knopje van de transistor in en luisteren geamuseerd of alleen apathisch naar protestsongs. Welke tophit schetterde er hier zoëven door de zaal? Was dat niet: ‘free the people from the fire, teil the devil he's a liar?’ Ja toch? Wel - doe dat dan, bevrijd de mensen van het vuur. Vergis je niet, want het is geen klus voor een achternamiddag.
| |
| |
En vergeet dan vooral ook niet tegen de duivel te zeggen dat ie liegt.’
Zo waardig mogelijk liep ik het podiumtrapje af, mijn drift was ontladen, maar mijn zenuwen lagen gespannen als stalen draden in mijn lichaam. Ik voelde me moe en oud, maar ik kon de schijn van beheersing nog net opbrengen. Ik gaf mevrouw van Lier een hand, kon er zelfs bij glimlachen.
‘Sorry voor deze rel. Het lijkt me beter als ik nu snel vertrek,’ fluisterde ik haar toe. ‘Vanavond bel ik u op, goed?’
|
|