Gelukkig hoefde ik op de uitnodiging niet in te gaan, want het licht sprong naar groen. Later kwam ik hem nogeens tegen en we zwaaiden naar elkaar als oude kennissen. Iedereen kent iedereen, had Moniek toch ook gezegd.
Het gaf me een prettig gevoel dat ik zelf ontdekt had hoe Punda te bereiken als de brug fout was.
Ik keek neer op de duizenden daken van de stad. Zou Marina daar nu ergens zijn? Wat zou ze doen, hoe zou ze leven, wat denken?
De rose, gele en andere pasteltinten van de huizen deden op dit uur van de dag aan vrolijke snoepjes denken. Huizen van tumtum als uit een nog te schrijven sprookje. De oude kanonnen op het fort waren, zelfs in vernagelde toestand, lang zo vrolijk niet.
Zelfs nu in hun ornamentale functie, hadden ze hun grimmigheid van weleer niet verloren.
Eens hadden ze gebulderd, angst, pijn en dood van zich laten uitgaan door middel van de grote kogels, waarvan er nog enkele te kijk lagen.
De man achter dat kanon - of was het nog een jongen geweest? - wat had hij gevoeld? Haat of angst?
Ik dronk de slechte, lauwe koffie, rookte een sigaret, tuurde door een verrekijker. Langzaam liet ik hem over water, huizen en de opzij gevaren brug glijden. Ineens zag ik niets meer, mijn ogen geleid door de sterke lenzen, werden gevangen in een grijze wolk. De afvoerwalm van de Shell.
Ik liet de kijker wat zakken, overzag het enorme complex. Pijpen, overal pijpen, tanks, de eeuwige vlam, walm, vette viezigheid, stank. Ja zelfs de stank leek zichtbaar. De avond daarvoor had ik op de porche de Shell geroken, mijn keel was er onaangenaam door geprikkeld.
Curaçao, dacht ik, hoe was je vroeger, toen je nog niet stonk? Toen de olie je nog niet verpest had,