Literair dagboek (1940-1950)
(1974)–Cornelis Rijnsdorp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
danks vergissingen en fouten, ondanks omwegen; ondanks een vijandige en jaloerse dagtaak, groeit de ‘schrijver’ in mij, want hij is nauw verwant aan de mens. Kunnen schrijven; gevoelen, weten te kunnen schrijven, is bijna een vergoeding voor het niet goed en niet genoeg en niet naar hartelust te hebben geschreven.
Heimwee naar een stil landweggetje met zwaar boomgeruis, naar een lange, monumentale juli-zomerdag.
Angst dat de hemel niet ‘intiem’ genoeg zou zijn, zoals een kleine kamer in een landhuisje, waarin men een zomer lang, geconcentreerd op meditatie en schrijven zou willen leven, intiem wezen kan. Angst, dat men in de hemel spijt zou hebben over gemiste, dichtbije, kleine, intieme, aardse schoonheid, waaraan daar niet meer gedacht kan worden in het geweldige, alomvattend-sterke en eeuwig-stralende, in de ontzaglijke stormen van aanbidding daar.
‘Het denken aan de levensgedachte gaat altijd door’ noteerde ik eens een twintig jaar geleden. - Altijd-door denken aan je levensgedachte, door alles heen, voert tenslotte toch tot een zekere, niet te miskennen gevorderdheid, tot resultaat.
Als ik het gevoel heb dat het peil van dit dagboek bedroevend is ingezakt, probeer ik het door langzaam en netjes schrijven weer op te halen.
Met het schrijven in dit dagboek ben ik altijd ten achter en veel is me ook nu weer ontglipt. Wanneer ik verlang naar dat landweggetje, is het er dan niet en ben ik dan niet in zekere zin (in een niet-ònzekere zin) daar? Die julidag leeft in mij, maar ik leef ook in die dag. Ik heb economie moeten leren; in mijn vakantie heb ik van alles gedaan: gerust en gewerkt, ik heb binnen en buiten gezeten en zelfs deze korte zondag, die praktisch bestaat uit de schaarse uren tussen de kerktijden, heb ik verdeeld in lectuur, rust, denken en schrijven. Bijna had ik een ingeschonken kopje thee op het balkon gezet om daar ook in de geest te zijn, terwijl ik hier in de koelere achterkamer in mijn dagboek schrijf. Zo heb ik vroeger wel in een kamer de radio laten spelen, terwijl ik in een andere kamer las of sliep, niet uit vergeetachtigheid, maar om de kamer voor mij te laten ‘luisteren’. | |
[pagina 135]
| |
Ik schrijf, maar ik ben aan alle stille landweggetjes; ik hoor overal de zware bomen ruisen en zie de monumentale juli-wolken boven de akkers. Hoe kortzichtig is het deuren achter zich te sluiten, radio's tot zwijgen te brengen, landweggetjes voor zich te verduisteren. Laat de wereld open; leef in een open wereld. |
|