Iedere notitie in dit dagboek is het bewijs, zo niet het verslag van een nederlaag.
Men zegt, dat er grootheid in nederlagen kan bestaan.
Als het op eerlijkheid aankomt, is er van verscheidene jongeren aan de ‘overzijde’ veel te leren.
Naar de mens gesproken heb ik alleen nog maar slijtage te verwachten. Deze gedachte had ik vergeten. Ze schiet me nu pas weer te binnen. Een nieuw bewijs van slijtage.
De wonderlijke rhapsodie die mijn leven heet.
Zouden mijn domheden en beperktheden sterker zijn dan Gods leiding?
Ik heb vroeger wel eens in een muziekbeschouwing gelezen, dat een stof dàn goed behandeld geacht kan worden, als men zich niet kan voorstellen dat een ander zich nog daaraan zou kunnen wagen. Als voorbeeld werd genoemd de legende van Tristan en Isolde. Wagner zou de mogelijkheden die hierin liggen, hebben uitgeput en daarmee hebben bewezen, dat zijn bewerking goed was.
Dit gaat op, maar ... alleen voor de lopende kunstperiode. Komt er een nieuwe tijd met nieuwe middelen, dan staat de kans weer open. Vandaar dat Debussy kon zeggen: ‘Het wordt tijd dat de legende van Tristan en Isolde eens muzikaal bewerkt wordt.’
Hoe schuldig staan wij tegenover de nagedachtenis van reeksen van doden, die wij al te gemakkelijk en te snel vergaten. Maar niet alleen wij, ook de omstandigheden en het drukke leven hebben schuld.
Hoe zou men iets goeds kunnen schrijven zonder de zegenende stilte, die stilte, die het ons ingeeft?
Wat bewijst dat hetgeen wij schrijven goed is: de illusie dat wij iets scheppen dat nog nooit zo gezegd is, iets totaal nieuws en definitiefs, òf: het gemak en de onbevangenheid waarmee wij schrijven?
Door woestijnen van middelmatigheden waden deze aantekeningen.