26 mei 1946
Soms denk ik, min of meer in ernst, dat ik de gave heb mezelf onzichtbaar te maken. Van wat ik zeg of doe wordt nooit notitie genomen. Als ik iemand aanspreek, is er altijd een ander die er tussen komt of iets dat afleidt. Als ik iets zal vertellen, krijgt de aangesprokene onmiddellijk belangstelling in iets anders of valt me in de rede. Als ik een artikel schrijf overkomt het me héél zelden dat iemand me erover aanspreekt of blijkt het gelezen te hebben. Mijn beste artikel Naar nieuwe centra (opgenomen in Ter Zijde, Amsterdam 1935) bleef totaal onopgemerkt. Eldert Holier is nog nooit in een meer uitvoerig artikel besproken. Enzovoort. Op kantoor is het al net eender. Daar zit ik nog op dezelfde plaats als vijfentwintig jaar geleden en doe nog hetzelfde werk.
In de zomer van 1938 heb ik veel van en over Rilke gelezen. Het komt mij voor dat ik eraan toe ben dit nog eens over te doen; ik kan geloof ik nu veel van hem leren en heb hem nodig voor mijn levens- en werkhouding.