Als men een schoolboek over Franse literatuur doorkijkt en tot de vermoeiende bezigheid overgaat de geciteerde fragmenten van sinds lang overleden schrijvers te lezen, wacht ons een teleurstelling. We vinden hier gedachten en vormen, nieuw en verbazingwekkend voor hun tijd en we voelen onmiddellijk, zoals bij de Confessions van Rousseau: ja, dit is eerstehands. Maar overigens, zoals bij Zola bijvoorbeeld, is onze positie ten opzichte van het werk kennelijk verkeerd. We staan er achter, we zien erop terug en op neer. We staan in de keuken nadat het maal bereid en opgegeten is. Het is niet prettig te ruiken wat men pas gegeten heeft. Dit geldt voor de negentiende eeuw evengoed als voor de zeventiende.
Op een middag als gisteren mocht ik een fijne eenheid in rust bereiken. Voor de deur, aan de kade - die een paar meter lager ligt dan de straat - de grote aken met aardappelen en bieten, schreeuwend werkvolk, schippers, wachtslieden, politie, hongerende mensen en kinderen met zakjes om te bedelen of te gappen; de geduldige, soms schrikachtige paarden, de snel uitlopende boompjes, die vooral fijn kleuren tegen de achtergrond van beschaduwde bakstenen gebouwen aan de overkant; de bleekblauwe, al hete lucht.
Dit alles behoefde mij deze enkele uren niet al te zeer aan te gaan. Gelezen in De Gids van 1937 een studie van Marsman over Gorter, een artikel over Italië en Rusland in de negentiende eeuw en enkele belangrijke verzen van Annie Salomons. Alles leidt tot mijmeren, indien niet over het eigen levenslot, dan over de cultuur. De tweede wereldoorlog is veel meer letterlijk cultuurvernielend dan de eerste. Aan de stand van de cultuur van vóór 1940, de humanistische, kan ik en kan niemand meer volledig deel hebben. Zonder de tweede wereldoorlog zou het voor mij geweest en gebleven zijn een spijtig mee-aanschikken, na-eten en pogen in te halen. Nu helpt mij de constellatie; ik kan, wat ik niet volledig in me heb opgenomen, zoals de verfijnde humanist en kunstkenner dat heeft gedaan, niet als hij zo wanhopig betreuren. Maar we mogen niet onderschatten wat in duizend jaar moeizaam was opgebouwd. Denk aan de geestdrift van de Russen voor Italië. Het was niet enkel mensenwerk, maar een werk Góds van ‘algemene genade’, een prachtige, rijpe vrucht van duizend tegenstrijdige werkingen, tot een latere en diepere eenheid vergroeid. Een zonsondergang over Rome, een zonsopgang achter Venetië. Wat een associaties.
Maar het was geen wonder dat men vóór 1940 dit alles in