kent. Een elegante vorm. Voorbeeld: Marsman in zijn studie over Gorter: De Gids 1937 pag. 74:
‘Gorter versmaadt in deze bundel trouwens de middelen, waarbuiten de poëzie niet kan leven: rhythmisch is zij in een zoo hoogen graad van hiëratische bevriezing geraakt, dat men bijna van stilstand moet spreken: de tijd die verloopt bij het lezen van een dezer verzen, wordt a.h.w. niet gedeeld door het vers zelf; er is dus geen sprake van tweeërlei dynamiek, van gedicht en van lezer, waardoor de rhythmische grondslag ontstaat, waarin het gedicht kan gaan leven.’
Nog een gebod: (De Gids 1937 pag. 356, over de zeventiende-eeuwse Hollandse schilders) ‘het pretentielooze, het nimmer mooi-willen-doen.’
Een derde gebod (De Gids 1937 pag. 367): Levensschetsen schrijven, waarvan gezegd kan worden: ‘Ze vindt haar bron niet in de literaire wetenschap, maar in het letterkundig leven.’
‘Al onze biografieën lijken op academische proefschriften en bewijzen bekwaamheid. Een levensschets die lijken zou op het leven zelf, met zijn grillige afwisseling, en die hierdoor gevoeligheid, smaak en zin voor humor zou bewijzen, durft de jonge Nederlander niet aan.’
(Anton van Duinkerken, prijzend Lodewijk van Deyssels boek over Multatuli.)